Gaat de hoge inflatie toch langer duren?

Als het maar beweegtDe energieprijs daalt, maar voeding blijft duurder worden. De hoge inflatie blijkt ‘kleveriger’ dan gedacht.


Animatie Anne van Wieren

Vergeet de pandemiepuppy, hier is de inflatiekip. Zo luidde de kop van een artikel in The New York Times van begin deze maand. De ‘Covid-hondjes’ waren tijdens de pandemie niet aan te slepen: goed voor de wandeling tijdens de lockdowns, en goed tegen het sociale isolement. De kip is ook zo’n remedie: waarom je scheel betalen aan eieren, als je ze ook in je eigen achtertuin kunt laten leggen? En dus gaan veel Amerikanen ertoe over dan zelf maar kippen aan te schaffen – maar dan wel zogenoemde heavy layers – soorten met een grote eiproductie.

Amerikanen noemen de enorme prijsstijging van eieren al eggflation.

De trend geldt ook voor Nederland, en de rest van Europa. Hier is het prijspeil van het ei inmiddels al dat van de kip voorbijgesneld. Wie in de schappen van zijn supermarkt kijkt, zal zien dat het aanbod van diervriendelijke eieren wat aan het slinken is, en de ruimte voor het goedkopere scharrelei toeneemt. Veel klanten zien, hopelijk tijdelijk, af van het duurdere bio-ei. De supermarkt past zijn aanbod daarop aan.

Zegt de ‘eiflatie’ ook iets over de bredere economie? Het gaat misschien tegen de intuïtie in, maar de kosten van het levensonderhoud dalen, als je van maand op maand kijkt, al een tijdje. Ze bereikten in oktober een hoogtepunt: het leven was die maand, alles bij elkaar, 12,5 procent duurder dan eind 2021. Sinds oktober is het algemene prijspeil in Nederland met een kleine 4 procent gezakt tot aan januari.

Het leven is daarmee nu even duur als in augustus vorig jaar. Maar het is wel ánders duur. Energie, aanvankelijk de grote aanjager van de inflatie, is sinds augustus met een kwart in prijs gedaald. Met name de prijs van gas is alweer beland op het niveau van eind 2021, en dat was maanden voor de Russische inval in Oekraïne – die volgende week op 24 februari zijn lugubere lustrum beleeft.

Voedingsmiddelen zijn gestaag in prijs door blijven stijgen. Voeding is nu een van de overgebleven stuwers van inflatie. En omdat voedingsmiddelen een heel zichtbare bestedingscategorie zijn, kan het grote publiek er de indruk aan overhouden dat de inflatie helemaal niet langzaam aan het wegebben is, maar hardnekkig blijft.

Die indruk is overigens, om andere redenen, juist. De brede inflatie, gemeten als de gemiddelde prijsstijging ten opzichte van een jaar geleden, neemt weliswaar af van een piek van 14,5 procent in september vorig jaar tot 7,6 procent vorige maand, een belangrijke andere maatstaf stijgt intussen door. Dat is de ‘kerninflatie’, waar de wispelturige prijzen van energie en voedingsmiddelen uit zijn weggelaten. Die kerninflatie stijgt maar door en belandde in januari op 6,4 procent. En dat is het hoogste percentage sinds het derde kwartaal van 1980.

Vorig jaar januari, toen onder invloed van de stijgende gasprijs de inflatie al begon op te lopen tot boven de 6 procent, bedroeg de kerninflatie maar 2,4 procent. Dat was toen geruststellend: als de prijsstijgingen kennelijk zijn geconcentreerd rond één oorzaak – energie – lijkt alles onder controle. Het is één van de redenen waarom de Europese Centrale Bank relatief laat, pas in juli, reageerde met het verhogen van de rente om de inflatie de kop in te drukken. Alles leek aanvankelijk nog aardig onder controle. Inflatie stond te boek als ‘transitory’, van voorbijgaande aard.

Een jaar later staan de zaken er heel anders voor. Een kerninflatie van 6,4 procent krijg je niet zomaar weg. Maar de verwarring rond inflatie is mogelijk nog groter dan een jaar terug. Nog maar een maand geleden vierden beleggers een feestje in de overtuiging dat de inflatie uit zichzelf weer zou gaan dalen. Dat zou betekenen: nog maar een paar kleine rentestappen omhoog door de grote centrale banken en de klus was geklaard. Naar de bezwering vanuit Washington en Frankfurt dat het gevecht tegen inflatie nog niet over was, werd niet of nauwelijks geluisterd. De rente op de tienjarige Nederlandse staatslening daalde naar 2,2 procent, een teken van afnemende inflatieangst. Het verschil tussen de rente op gewone staatsleningen en die op tegen inflatie beschermde staatsleningen, dat weergeeft welke gemiddelde inflatie beleggers de komende jaren verwachten, nam in het geval van Duitsland af van 2,5 procent in augustus tot nog maar 2 procent.

Maar sindsdien lopen de inflatieverwachtingen weer op, en is de rente op de tienjarige Nederlandse staatsleningen gestegen naar 2,8 procent. Economen tasten in het duister: Nobelprijswinnaar Paul Krugman behandelde vorige week de theorie van de „onbevlekte inflatiedaling” (immaculate disinflation): een inflatiedaling die, tegen de theorie in, optreedt terwijl de arbeidsmarkt nog steeds historisch krap is.

De Amerikaanse econoom Jason Furman bedacht intussen een ‘super-kerninflatie’ – zonder energie, voeding, huisvestingskosten en tweedehands auto’s, die berekend op driemaandsbasis en daarna geprojecteerd op jaarbasis, een flinke daling laat zien tot nog maar 1,8 procent. Dat kan je geniaal noemen, maar even goed beschouwen als het net zo lang martelen van de prijsdata tot ze je werkelijk alles vertellen wat je maar horen wil.

Hoe het verder gaat? Deze week voltooiden de financiële markten hun intellectuele wending. De termijncontracten op de Amerikaanse geldmarktrente gaven tot voor kort nog aan dat beleggers verwachtten dat de Federal Reserve, de Amerikaanse centrale bank, al vanaf de tweede helft van het jaar zijn rente zou gaan verlagen, omdat het inflatieprobleem aan het wegebben is. Maar nu zijn de markten zo zeker niet meer, en verwachten geen, of veel minder verlagingen in de loop van het jaar. De inflatie wordt kennelijk toch kleveriger dan gedacht. Nu maar hopen dat de pandemiepuppy en de inflatiekip het straks goed met elkaar kunnen vinden in de achtertuin.