Als industriële bedrijven zoals Tata Steel of Chemours de bodem in hun omgeving vergiftigen en willens en wetens grote milieuschade aanrichten, moeten individuele bestuurders dan strafrechtelijk kunnen worden vervolgd? Als grote voedingsbedrijven zoals Unilever te weinig doen tegen ontbossing in de Amazone voor sojaplantages, of bedrijven als Boskalis bij het aanleggen van een luchthaven op de Filippijnen unieke wetlands vernielen, moeten hun ceo’s dan voor de rechter kunnen worden gesleept? Wel als het aan een groeiende internationale beweging ligt die wil dat zogeheten ecocide wordt opgenomen in het strafrecht. Op dit moment is het beschadigen van ecosystemen alleen strafbaar wanneer een handeling de menselijke gezondheid in gevaar brengt.
Woensdag publiceert een werkgroep van internationale topjuristen bij onderzoeksinstelling T.M.C. Asser Insitituut in Den Haageen „handleiding’ voor criminalisering van ecocide” voor nationale parlementen, een soort juridisch recept om vernietiging van natuur op te nemen in het strafrecht van lidstaten van de EU.
Het idee dat ecocide, het veroorzaken van grootschalige milieuschade, strafbaar zou moeten zijn, krijgt wereldwijd de laatste jaren meer aandacht, onder invloed van escalerende ecologische crises zoals de uitsterving van diersoorten, ontbossing en het verdwijnen van unieke natuurgebieden. De eilandstaten Vanuatu, Fiji en Samoa, zelf bedreigd door zeespiegelstijging, willen ecocide erkend zien als een misdrijf dat door het Internationaal Strafhof (ICC) vervolgd kan worden, zo maakten zij afgelopen najaar bekend. Hiermee kunnen verantwoordelijken voor ernstige milieuschade – van staatshoofden tot directeuren van grote bedrijven – juridisch ter verantwoording worden geroepen. Die procedure loopt nog. België heeft ecocide in 2024 strafbaar gesteld. Verschillende andere landen, van Frankrijk tot Mexico, en van Brazilië tot Schotland, overwegen wetgeving om ecocide aan te pakken.
Ook in Nederland loopt de discussie al een tijd. Een wetsvoorstel voor de strafbaarstelling van ecocide werd in 2023 ingediend door Lammert van Raan, destijds Tweede Kamerlid voor de Partij voor de Dieren. Door de invoering van Europese wetgeving in 2024 die lidstaten verplicht om milieu-misdaden strenger aan te pakken, de zogeheten EU Environmental Crimes Directive, zien voorstanders goede kansen om ecocide in het strafrecht opgenomen te krijgen. „Lidstaten hebben ongeveer twee jaar de tijd om de richtlijn in nationale wetgeving op te nemen”, volgens Van Raan, die ook deze werkgroep van internationale juristen voorzit. „De kans ligt erin dat de richtlijn ruime mogelijkheden geeft voor nationale aanpassingen.”
Grote juridische hobbels
Het politieke getij in veel Europese landen is niet bepaald gunstig voor deze beweging, erkent Van Raan. „Maar wat nu nog als complex en radicaal wordt gezien, kan over enkele jaren de standaard zijn”, zegt hij. „Kijk naar slavernij: in 1850 vond men over het algemeen afschaffing nog ondenkbaar. Vijftig jaar later vroegen velen zich af waarom dat niet veel eerder was gebeurd.”
Mocht in sommige lidstaten een meerderheid te vinden zijn voor de strafbaarstelling van ecocide, dan krijgen de voorstanders van de strafbaarstelling van ecocide te maken met zwaarwegende juridische bezwaren. De Raad van State stelde in haar kritische advies in 2024 over het wetsvoorstel van Van Raan dat het belang van de natuurlijke leefomgeving weliswaar steeds vaker grondwettelijk wordt erkend, zowel in Nederland als internationaal. Maar het hoogste juridische adviesorgaan van de overheid denkt dat ecocide niet zonder meer in het strafrecht kan worden opgenomen. Een strafwet moet namelijk zo duidelijk mogelijk aangeven welk gedrag strafbaar is, zodat mensen, en dus ook bestuurders van grote bedrijven, weten waar ze aan toe zijn. Dit heet het lex certa-beginsel. In het voorstel is de strafbaarstelling van ecocide te ruim en vaag geformuleerd. Zo is niet precies gedefinieerd wat „ernstige en wijdverbreide schade” of een „ecosysteem met een behoorlijke omvang” betekent.
Daarnaast is het voorstel zo breed opgezet dat iemand strafbaar kan zijn, zelfs als hij zich aan bestaande milieuregels houdt, bijvoorbeeld met een officiële vergunning. Ook kan schade die afzonderlijk klein lijkt, bij elkaar opgeteld toch als ecocide worden gezien. Hierdoor is het voor burgers en bedrijven niet goed te overzien welk gedrag precies verboden is, en dat is onwerkbaar, volgens de Raad van State.
Ook bedrijven die vaak met naam en toenaam worden genoemd als mogelijk doelwit van ecocide-zaken, zoals Chemours, reageren kritisch. „Het doel van deze beweging lijkt te zijn dat ze grote bedrijven tot gedragsverandering willen aansporen”, zegt woordvoerder Harmen Geers. „Maar ze negeren daarbij dat wij als Chemours al zeer grote stappen zetten om onze milieu-impact te verkleinen.” Het strafbaar maken van individuele bestuurders voor milieuschade terwijl die al veel doen om die te verkleinen zou volgens hem, en ook veel bedrijfsjuristen, zorgen voor een onwerkbare situatie. Juist bij ondernemingen die nu milieuschade toebrengen, moeten bestuurders verantwoordelijkheid durven nemen om dat aan te pakken. En wie gaat dat nog doen als diegene straks stafvervolging riskeert, vragen zij zich af. „Zij lopen enorme risico’s, tot vijftien jaar gevangenisstraf, maar het wetsvoorstel in de huidige vorm biedt hen tegelijkertijd onvoldoende houvast om hun gedrag daarop te kunnen afstemmen”, volgens advocaat Nikita Nowotny van advocatenkantoor Stibbe in een recent blog.
Van Raan erkent dat de Raad van State en andere juristen een aantal terechte bezwaren maken. En juist die bezwaren probeert de werkgroep, die hij begon met juristen Sjoerd Lopik van advocatenkantoor De Roos en Kate Mackintosh en Richard Rogers van Ecocide Law Advisory, in meerdere Europese landen tegelijk te ondervangen door juridische obstakels te identificeren die volgens hen nodeloos in de weg staan van strafbaarstelling. Één punt betreft verschillen in regelgeving en strafbaarheid in verschillende landen. „Als je in Brazilië een vergunning krijgt om een stuk regenwoud te kappen, dan kun je daar in Nederland niet voor veroordeeld worden. Maar waarom eigenlijk niet? Bij kinderporno geldt al lang dat grensoverschrijdende bestraffing mogelijk is.”
Een ander heet hangijzer draait om preventieve juridische maatregelen: mag een rechter ingrijpen vóórdat onomkeerbare milieuschade is aangericht? „In 1980 kon je wellicht zonder problemen boorwater lozen in de Waddenzee. Maar veertig jaar later staat dat ecosysteem op omvallen. Moet je dan nog steeds wachten tot de schade zich voltrekt? Wij vinden van niet”, zegt Van Raan – al ziet hij ook dat er nog een lange weg te gaan is.
De discussie over het strafbaar stellen van ecocide zal hoe dan ook de komende maanden weer oplaaien. En in veel Europese bestuurskamers zal die met bijzondere interesse gevolgd worden.
Wie door de bourbon-regio van Kentucky rijdt, vermoedt dat bewoners hier altijd óf in de kerk óf aan de fles zitten. In de glooiende groene heuvels ten zuidoosten van de stad Louisville steken links en rechts overal gebedsgebouwen en ‘rackhouses’ uit het landschap. Die donkere, houten pakhuizen met smalle raampjes liggen vol gestapelde vaten rijpende bourbon. De drank is gemaakt van lokale mais, gemengd met vaak Canadese rogge, tarwe en gerst. Geproduceerd voor de Amerikaanse markt, maar ook voor de lucratieve export naar Europa, Canada en Japan.
De eerste, extreme, beschietingen in Trumps handelsoorlog met zowel de noorderburen als de Europese Unie berokkenen schade aan een drank die recent toch al in populariteit afneemt. Als vergelding voor importtarieven op onder andere staal heft Canada specifieke belastingen op bourbon, vlees en elektronica. De EU besloot Trumps heffingen op metalen te vergelden met een tarief van 50 procent op onder andere whiskey, waarna Trump dreigde met 200 procent aan invoerheffing op wijn. De economie van deze relatief arme en conservatieve staat kan daar flink onder lijden.
Het terrein van de beroemde Jim Beam, in Clermont, strekt zich kilometers uit – inclusief vele rackhouses, stokerijen, een restaurant, een bed & breakfast en een eigen kerk. Overal hangt de zoete, weeïge geur van fermenterende granen. De stokerij uit 1795 overleefde de drooglegging een eeuw geleden en de impopulariteit van bourbon in de jaren zeventig en tachtig. Het voortbestaan staat met een handelsoorlog niet opeens op het spel. Maar de onzekerheid is groot. „We hebben geen idee wat er op ons afkomt”, zegt de jonge man in de JB-winkel vol bijzondere flessen, T-shirts en petten. „We hebben er geen enkele invloed op.” Hij hoopt vooral dat de toeristen naar bourbonbakermat Kentucky blijven komen, dat is waar zíjn baan van afhankelijk is, vertelt hij boven de luide bluegrassmuziek uit.
Bij de Willett-distilleerderij, iets zuidelijker in Bardstown, wordt een steeds joliger groep vrienden uit Tennessee uitgelegd hoe de zoetere whiskey uit hun staat verschilt van de bourbon die voor 95 procent uit Kentucky komt. De gids weet niet precies hoeveel van de zesduizend flessen die het familiebedrijf dagelijks vult voor de export zijn, zegt hij boven een enorm bad bubbelende maisbrij.
Hij vreest financiële tegenslag, ook wat betreft de import van Canadese ingrediënten. „Als we die niet meer krijgen ontstaan er of tekorten, of de prijs gaat omhoog. Nu ik erover nadenk: waarschijnlijk allebei.” Al heeft hij – optimistisch – zijn twijfel of de tarieven waarmee Trump dreigt er echt komen. „Vaak roept hij iets en verandert hij snel daarna weer van gedachte.”
Een werknemer van The Bard Distillery schenkt een glas in.
Beide mannen is opgedragen niet met de pers te praten. Geen distilleerder met significante internationale handel wil iets zeggen over de aanstaande importheffingen. De historische, authentieke ogende bourbon-makers zijn tegenwoordig veelal eigendom van drankgiganten als Bacardi, Brown–Forman, Campari, Sazerac en Suntory. Bedrijven, sommige beursgenoteerd, die bourbon exporteren en tequila, wijn en wodka importeren. Zij kunnen dus aan beide kanten van de handelsoorlog geraakt worden.
Ze willen geen openlijke kritiek leveren op het beleid van president Trump, mede vanwege het risico dat ze daarmee Trumpminnende bourbon-drinkers voor het hoofd stoten. Cameron Mattingly, van de kleine J. Mattingly-stokerij in Frankfort, merkt extreme voorzichtigheid bij zijn collega’s. „Iedereen houdt zich liever buiten de politiek. Het Bud Light- drama heeft er flink ingehakt”, zegt hij. Dat biermerk werd in 2023 geboycot door rechts Amerika nadat het een reclamespotje maakte met een transgender influencer. „Het kan je geld kosten om een mening te hebben.”
Politieke druk
Wie zich wel hardop zorgen maken zijn politici. De Democratische gouverneur Andy Beshear noemt de importheffingen een „Trump-belasting” op de boodschappen en benzine van alle Amerikanen. De wederzijdse tarieven op alcoholische dranken brengen Kentucky specifiek „aanzienlijke schade” toe.
„De president heeft betere instrumenten om Amerikaanse werknemers te beschermen zonder onze families en bedrijven op kosten te jagen”, schreef senator Mitch McConnell, de ooit machtigste Republikein. Het is onwaarschijnlijk dat Trump naar een van beiden luistert.
Bourbon-vaten van stokerij Brough Brothers Distillery.
De bourbonproductie genereerde in 2023 een omzet van 9 miljard dollar (8,3 miljard euro), waarvan 2,2 miljard aan salarissen. Het leverde Kentucky 358 miljoen belastinggeld op. In deze staat werken 23.000 mensen direct of indirect in de bedrijfstak, die de eerste twintig jaar van deze eeuw een flinke bloei doormaakte. Er wordt gevreesd voor de stokerijen, de boeren die mais verbouwen en de fustenmakers die de gebrande eikenhouten vaten produceren.
Het is niet toevallig dat de EU en Canada bourbon uitkiezen als product om te belasten in reactie op Trumps heffingen. De vergelding is bedoeld om maximaal politieke impact te hebben: in staten die op Trump stemden, zoals 65 procent van Kentucky in november deed. Canada is zo boos dat al ingekochte Amerikaanse sterke drank uit de schappen is gehaald.
Veranderde smaak
Op het zonnige terras van de Willett-stokerij genieten Mary en Jay Sheldon van een Kentucky Mule-cocktail (bourbon, gemberbier en limoen). Zij verhuisden twaalf jaar geleden van het overwegend Democratische Minnesota naar het Republikeinse Kentucky. „Vanwege het klimaat en het politieke klimaat”, zegt Mary, in een grijs T-shirt met een afbeelding van haar nieuwe staat erop. Het zijn de warme zomers, milde winters en de hoge luchtvochtigheid die Kentucky zo geschikt maken voor mais en bourbon.
Sinds de Sheldons met pensioen zijn, gaan ze graag en vaak langs verschillende bourbonmakers. „Het is een geweldige bedrijfstak vol traditionele wereldmerken en kleine, nieuwe start-ups”, zegt Jay. „Vroeger was ik een wijndrinker, mijn smaak heeft zich aangepast aan mijn postcode.”
Lees ook
Zit er dan tóch een logica achter Trumps beleid?
Hun politieke smaak is niet veranderd en ze zien geen kwaad in Trumps ruzie met buren en bondgenoten. „Te lang hebben zij van ons geprofiteerd. We zijn niet langer de pinautomaat van de wereld”, echoot Jay Trumps pleidooi dat een tekort op de handelsbalans Amerika bewust schade toebrengt. „Wat Trump nu doet, is onderhandelen als een zakenman. Misschien brengt het ons op de korte termijn wat pijn, maar uiteindelijk komt er een nieuwe balans. En mensen blijven heus bourbon drinken.”
De vraag is in welke mate en tegen welke prijs. Tijdens de handelsoorlog die Trump in zijn eerste termijn ontketende verloren bourbonmakers in Kentucky een half miljard aan internationale inkomsten, blijkt uit cijfers van het productschap.
Tegelijkertijd zijn er problemen op de thuismarkt. Na twee decennia groei kromp de Amerikaanse whiskeyconsumptie vorig jaar met bijna 2 procent. Juist op een moment dat veel vaten die al jaren liggen te rijpen klaar zijn voor de fles. Brown-Forman, naast Jack Daniels de eigenaar van Woodford Reserve en Old Forester, ontslaat 12 procent van het personeel.
Bij de Mattingly-stokerij maken ze zich ook zorgen, terwijl zij niet exporteren. „Door inflatie zien we dat mensen die een paar jaar geleden nog bereid waren 150 dollar neer te tellen voor een fles die ze niet kenden, nu niet meer dan 65 dollar willen besteden. De importtarieven zullen daar niet bij helpen”, zegt Cameron Mattingly. „We hebben overwogen de internationale markt op te gaan, maar voorlopig zijn we al blij als we weer kunnen groeien in de Verenigde Staten zelf.”
Het besef kwam toen me onlangs een Jeep Patriot met Nederlands kenteken op de snelweg passeerde en vlak voor mij ging rijden. Zou ik ooit die auto willen bezitten? In de tijd van het isolationistische beleid van Trump rondrijden in een Amerikaanse auto waar ‘Patriot’ op staat?
Terwijl het verkeer voortraasde, sloegen mijn gedachten op hol. Hoe zit het verder met Amerikaanse producten? Zijn ze voor mij belangrijk? Zou ik zonder kunnen? Als Amerikanen zo nodig voor MAGA (Make America Great Again) goede verstandhoudingen willen opofferen, zou ik dan kunnen en willen bijdragen aan MEGA (Make Europe Great Again)?
Eén conclusie kon ik al trekken: voor mij nooit zo’n Amerikaanse bak. Jammer voor Donald Trump, die meermaals heeft geklaagd dat Europeanen geen Amerikaanse auto’s kopen, terwijl Amerikanen volop in Mercedessen, BMW’s, Porsches, Audi’s en andere Europese auto’s rijden. Volgens de president dragen de Europese importheffingen van 10 procent op Amerikaanse automobielen bij aan die geringere koopbereidheid. Op Europese – voornamelijk Duitse – auto’s heffen de Amerikanen slechts 2,5 procent. Daarom dreigt Trump met hogere tarieven voor Europese auto’s. Dat Amerikaanse benzineslurpers niet aantrekkelijk zijn in Europa, waar de prijs aan de pomp veel hoger ligt dan in de VS, komt kennelijk niet bij hem op.
De afgelopen jaren bewees Tesla dat Europeanen best in een Amerikaanse auto willen rijden als deze aan hun consumentenverlangens voldoet. Noem het marktwerking. Tesla domineerde de markt voor elektrische auto’s, vooral door de achterblijvende concurrentie. Ook in Nederland groeide Tesla uit tot een van de grootste merken, met ruim 30.000 verkochte auto’s in 2024. De Tesla Model Y was de populairste auto met ruim 19.000 verkopen.
Juist van Tesla’s liep de verkoop in de eerste twee maanden van dit jaar sterk terug, met zo’n 45 procent in Europa, en bijna 24 procent in Nederland. Dat de politieke activiteiten van topman Elon Musk voor Trump daarop sterk van invloed zijn, lijkt vrijwel zeker. De Volkswagen ID4 passeerde Tesla als best verkochte elektrische auto in Europa, de Kia EV3 deed dat in Nederland.
Daarmee geven Europese consumenten een eerste blijk van een Buy European– inslag. In aanvulling op het beleid van regeringen om Amerikaanse heffingen te vergelden met eigen heffingen, kan dat een stevig signaal zijn.
Als voorbeeld kunnen de Canadezen dienen, die een Buy Canadian-campagne zijn begonnen. Volgens opiniepeilers heeft die campagne brede steun; zo’n 80 procent van de consumenten staat erachter. De aanschaf van Canadese producten nam vorige maand met 10 procent toe, ten koste van Amerikaanse. De macht van 450 miljoen Europeanen is flink groter dan die van de 37 miljoen Canadezen.
Nu de EU deze week met vergeldingsheffingen kwam in reactie op Amerikaanse invoerheffingen op aluminium en staal, besloot ik een experiment uit te voeren. Zodat ik voorbereid ben als de Amerikaanse president naar verwachting op 2 april zijn volgende klap uitdeelt. Trump heeft al gezinspeeld op nieuwe heffingen vooronder meer Europese auto’s, medicijnen en levensmiddelen. Waar loop ik tegenaan wanneer ik als consument besluit mezelf een Buy European-blik aan te meten?
Wat is Buy European?
Voor ik impulsief een winkel binnenloop, stel ik mezelf nog enkele vragen. Wat beoog ik met Buy European? Gaat het mij om uitsluitend ‘Europees kopen’, of vooral om ‘niet-Amerikaans kopen’? En dus: gaat het mij erom bedrijven en boeren van Europese origine te bevoordelen? Of is het streven vooral Amerikaanse bedrijven en boeren dwars te zitten met een eigen consumentenboycot?
Het antwoord op die vraag bepaalt of producten uit andere niet-Europese landen wel gewoon in de boodschappenkar of op de bestellijst kunnen. Wil je dat niet, dan sluit je Aziatische, Latijns-Amerikaanse of Afrikaanse producten en diensten uit. Maar arbeiders en boeren in opkomende markten zou ik niet willen benadelen – mits fair behandeld, met voor zover na te gaan eerlijke lonen en goede arbeidsomstandigheden.
Tesla’s worden gemaakt in een Berlijnse fabriek en de onderdelen komen uit de hele wereld. Hoe Amerikaans zijn ze dan?
De enige website die ik kan vinden met een oproep aan consumenten Europese waar te kopen, heeft zich Go European gedoopt en kiest voor uitsluiting van alle producten van Amerikaanse bedrijven, zonder na te gaan waar deze zijn geproduceerd. De initiatiefnemers zitten ook achter een actieve groep op (het Amerikaanse) sociaalmediaplatform Reddit, die oproept Amerikaanse producten ondersteboven in het supermarktschap te zetten.
Hier stuit ik op een probleem. Want er zijn ook producten met een Amerikaanse signatuur die worden gefabriceerd in Europa. Neem, nog een keer, Tesla. Een deel van de in Europa verkochte modellen komt uit een fabriek nabij Berlijn. Onderdelen van zo’n auto komen uit de hele wereld, vermoedelijk ook uit de VS. Hoe Amerikaans is dan die Berlijnse Tesla?
Maar de koopstaking van Tesla’s geeft wel een dergelijk signaal. Net als het op de kop zetten van Amerikaanse merken in de supermarkt – en ook die best zouden wel eens uit een Europese fabriek kunnen komen.
Bananen en soja
In Canada is de consumentenboycot het duidelijkst zichtbaar in supermarkt en slijterij. Schappen waar Amerikaanse producten stonden, blijven leeg. Fabrikanten van Canadese producten zetten een esdoornblad op hun etiket. Een Deense supermarktketen heeft inmiddels aangekondigd een ster op het etiket te zetten van producten die in Europa zijn gemaakt. Maar daar heb ik nu niets aan.
Als ik de supermarkt binnenloop, probeer ik te bedenken op welke afdelingen ik alert moet zijn. De versafdeling, die je in de meeste supermarkten als eerste tegenkomt? Behalve over auto’s klaagt Donald Trump ook voortdurend dat de Europeanen geen producten van Amerikaanse boeren kopen. Of Amerikaanse boeren er iets van merken als wij hun producten bewust niet meer kopen, is dus de vraag.
Op de etiketten die de herkomst van groente en fruit aangeven bij Albert Heijn en Jumbo, zie ik vooral Europese landen staan, soms Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse. De VS kom ik niet tegen. Toch importeert Nederland voor 433 miljoen euro aan groente en fruit uit de VS, zeggen voorlopige cijfers over 2024 van statistiekbureau CBS. Maar ik kom er niet achter waar het om gaat. Het kunnen sinaasappels uit Florida zijn, ontdek ik na wat rondspeuren. Maar die vruchten tref ik in de winkels niet aan.
Op de fruitafdeling kijk ik ook nieuwsgierig naar de bananen van Chiquita en Dole. Die merken zijn van Amerikaanse bedrijven. Hun bananen worden geteeld in Latijns-Amerikaanse landen. Alternatieven zijn er ook, zoals de fairtradebananen, afkomstig uit Afrika, Midden- en Zuid-Amerika.
Uit carnivorenland VS ligt er betrekkelijk weinig vlees in Nederlandse supermarkten en bij slagers. Volgens de CBS-importcijfers gaat het om 119 miljoen euro. Dat de EU invoer van vlees uit de VS beperkt, heeft een reden. De Amerikanen dienen hun slachtvee veel meer hormonen toe dan wij in Europa wenselijk achten. Amerikaanse boeren wassen hun kippen in chloor om bacteriële besmetting te bestrijden.
Europese overheden willen de gezondheid van Europese consumenten beschermen en hanteren al langere tijd beperkingen op import van hormoonvlees en chloorkippen. Amerikanen zien deze belemmeringen eerder als protectionistisch. Dat geldt ook voor importbeperkingen op genetisch gemodificeerde gewassen, zoals sojabonen en maïs.
Toch blijft soja een omvangrijke importcategorie. Maar op etiketten van sojaproducten als tofu zie ik nergens waar de gebruikte sojabonen vandaan komen. In Europa schijnt veel Amerikaanse soja in veevoer te verdwijnen, lees ik op de Amerikaanse nieuwssite Politico.
Dat artikel geeft nog een verklaring voor het gebrek aan producten van Amerikaanse boeren in Europese supermarkten. Amerikaanse boerderijen zijn gemiddeld tien keer groter dan Europese en zijn er vooral op gericht zo efficiënt mogelijk „grote hompen vlees, blokken kaas en silo’s vol granen te produceren”, aldus Politico. Delicatessen als luxe kaasjes, speciale salami’s of verfijnde olijfolie met regionale herkomstaanduidingen, zoals Europese boeren die maken, produceren de Amerikanen nauwelijks.
Het Amerikaanse tekort in de handel van agrarische producten met Europa, 18 miljard dollar, heeft dan ook weinig te maken met een verschil in hoogte van heffingen, want dat is er nauwelijks. De EU exporteert dure, luxe landbouwproducten naar de VS, terwijl de VS bulkproducten als sojabonen, mais en noten naar Europa stuurt.
Die noten kan ik met enige moeite terugvinden. Gek genoeg is bij ongebrande noten de herkomst wel vermeld, maar staat er niets over op de etiketten van gebrande of geroosterde noten bij Albert Heijn en Jumbo. De ongebrande pecannoten in de AH komen uit ‘Noord-Amerika’, zonder een land aan te geven. Het etiket op de walnoten is specifieker: de VS. Het alternatief is biologische walnoten uit een ander schap te pakken. Die komen – en daar moet ik even om gniffelen – uit Oekraïne.
Tomatenketchup en cola
Als ik verder de gangpaden induik, kom ik op de ingewikkelde vraag of ik alle producten van grote Amerikaanse voedingsmultinationals als Mondelez, Kraft Heinz, PepsiCo en Mars van mijn boodschappenlijst moet schrappen. Alle chocolade van Mars uit de fabriek van Mars in Veghel, bijvoorbeeld. Of alle vlokken, hagelslag en broodbeleg van een op het oog oer-Hollands merk als De Ruyter. Dat is eigendom van Kraft Heinz. Of de pinda’s van Duyvis, die uit Zaandam komen. Merk en fabriek zijn eigendom van PepsiCo.
En dan is er Heinz-tomatenketchup, kan het Amerikaanser? Maar die ketchup komt sinds 1958 uit een fabriek in het Gelderse Elst. Waar de tomaten ervoor vandaan komen, dat weet ik dan weer niet. De website meldt dat Heinz tomaten gebruikt die zijn geteeld in Spanje, Portugal en Californië. Worden tomaten uit die Amerikaanse staat naar Elst gehaald? Geen idee.
Ik ga op zoek naar meer Amerikaanse producten in de supermarkt. Mayonaise van Hellmann’s bijvoorbeeld. De eigenaar is Unilever, Brits-Nederlands dus. Maar het merk is Amerikaans. Op het etiket vind ik geen informatie over productielocatie, op de website zie ik vooral beschrijvingen van Amerikaanse fabrieken. Navraag bij de persafdeling van Unilever leert me dat alle Unilever-producten in Nederlandse supermarkten in Europa worden geproduceerd.
Zelfs het typisch Amerikaanse Oreo-koekje komt uit een fabriek in Spanje
Nederland importeert voor 313 miljoen euro aan ‘bereide voedingsmiddelen’ uit de VS, weet ik dankzij het CBS. Maar ik kom er in de supermarkt niet achter welke. Zelfs het typisch Amerikaanse Oreo-koekje komt uit een fabriek in Spanje.
En dan de Amerikaanse iconen Coca-Cola en Pepsi. De Coke en andere frisdranken van de Coca-Cola Company komen in Nederland voor 80 procent uit een bottelarij in Dongen. Pepsi wordt, net als bijvoorbeeld 7Up van dezelfde eigenaar, PepsiCo, gebotteld door de Nederlandse frisdrankenproducent Vrumona, sinds twee jaar in handen van het Deense Unibrew.
Met de ‘King of Beers’ is het al niet anders. Sinds een jaar of zes wordt Bud als merk sterk gepromoot op de Nederlandse markt. Het lichte Amerikaanse bier is van het Amerikaans-Braziliaans-Belgische brouwerijconcern Anheuser-Busch InBev, dat ook Hertog Jan uit Arcen tot zijn merken rekent. Bud voor de Europese markt wordt gebrouwen in Leuven, in dezelfde brouwerij als Jupiler.
Welk criterium leg ik hier dus aan? Een typisch Amerikaans merk niet kopen? Dat zou een sterk signaal geven. Maar is het fair? Moet ik dan niet alle merken van een Amerikaanse multinational boycotten? De vlokken van De Ruyter net zo goed als de Heinz-tomatenketchup van hetzelfde concern? Of kan ik ze wel kopen, omdat beide eindproducten in Europa worden geproduceerd en hier voor banen en inkomens zorgen?
Met wijn en sterke drank ligt dat simpeler. De heffingen die de EU deze week instelde op whiskey en Amerikaanse wijnen kan ik kracht bij zetten. Dus het glas Jack Daniels dat ik met enige regelmaat met een collega in de buurtkroeg drink, kunnen we gerust inwisselen voor een Schotse malt. En voor de chardonnay en zinfadel uit Californië, waar ik ooit nog wijngaarden bezocht, zijn er meer dan genoeg alternatieven uit de hele wereld. Zonder echt duurder uit te zijn.
Beeld Sara-Noor ten Cate
Vliegen en benzine
Moet ik mijn reisgedrag aanpassen? Een reis naar de VS stel ik voorlopig uit, al woont daar familie. Gelukkig was de bruiloft van mijn neef afgelopen zomer.
Vakantiebestemmingen zijn er genoeg. Dat ligt echt anders voor Canadezen, die geen andere buurlanden hebben waar ze zonder vlucht heen kunnen reizen. In peilingen geven Canadezen aan dit jaar dat ze dit jaar voor vakantie meer in eigen land blijven.
Er zijn nog andere vragen. Als ik mijn vliegschaamte niet laat spreken, hoe richt ik mijn vliegreis dan in? Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen zijn geen optie. Maar ga ik ook na met welk toestel mijn beoogde vlucht wordt uitgevoerd? Dan is er een grote kans dat je moet kiezen tussen een Europese Airbus of een Amerikaanse Boeing. Dat kan ik voor de boeking zien door de vluchtdetails aan te klikken.
Met openbaar vervoer door Europa reizen lijken geen dilemma’s met zich mee te brengen. Treinmaterieel komt niet uit de VS, bussen evenmin.
Maar dan het autoverkeer. Met mijn auto met verbrandingsmotor kan ik de tankstations voorbijrijden van Esso en Texaco, dochters van de Amerikaanse oliegiganten Exxon en Chevron. Veiliger lijkt het bij Shell of BP te tanken. Maar weet ik waar de ruwe olie voor hun benzine is gewonnen? Beide Britse oliemaatschappijen hebben boorplatforms in de Golf van Mexico – al moeten we van Trump spreken over de Golf van Amerika. En waar de ruwe olie voor de benzine van Avia-, Argos- of Tinq-tankstations haar herkomst heeft, weet ik al helemaal niet. Met ruwe aardolie en aardolieproducten kan een boycot écht impact hebben: die vormen met 9,4 miljard euro de grootste categorie in de totale Nederlandse invoer (bijna 70 miljard euro) uit de VS.
Naast olie is er nog eens voor 5,2 miljard euro import van aardgas en industriegassen. Trump heeft al druk op de Europa uitgeoefend om veel meer lng uit de VS in te voeren – waar de EU welwillend op heeft gereageerd. Eigenlijk weet ik helemaal niet waar het gas vandaan komt dat wij verbranden in onze cv-ketel. Zit daar ook bewerkte lng uit de VS tussen, en kan ik dat uitsluiten als ik dat zou willen? Hier blijf ik met een vraag zitten.
AI en clouds
Het grote pijnpunt zit in mijn digitale gedrag. Ik heb besloten maar één AI-app op mijn telefoon te zetten en dat is Le Chat van Mistral. Ik schuif maar even terzijde dat het Amerikaanse Microsoft een belangrijke investering in dit jonge Franse technologiebedrijf heeft gedaan. ChatGPT krijgt van mij geen prompts.
En over die smartphone: ik heb nog maar net dit jaar mijn oude iPhone vervangen door, tsja, een nieuwe iPhone. Ik vergoelijk dat met de wetenschap dat die voor het overgrote deel in Azië wordt gefabriceerd, zolang Apple de productie niet verplaatst. Bijna alle consumentenelektronica van Amerikaanse of Europese merken komt trouwens uit Azië komt, denk ik er gemakzuchtig achteraan.
Muziek beluisteren via het Europese Spotify kan ik gewoon blijven doen. Ik kan nog wat vaker luisteren naar Britpop dan naar Americana, is het voornemen. Voor Amerikaanse streamingsdiensten zou ik moeten gaan kijken naar Europese alternatieven. En dan zou je meer naar Europese en Britse films en series kunnen kijken en het Hollywood-geweld negeren.
Daar houdt het, door de Amerikaanse dominantie, op onlinegebied wel even op. X voor BlueSky inruilen en WhatsApp voor Signal heb ik om ethische en privacyredenen al gedaan, maar dan blijf je nog steeds aan Amerikaanse bedrijven verbonden. Facebook, Instagram, Reddit wil ik vermijden, ook met het oog op mijn geestelijke gezondheid.
Europese alternatieven zijn er niet echt, als ik mensen wil ‘tegenkomen’. Op LinkedIn ben ik om journalistieke redenen actief. Ik hou me er maar aan vast dat oprichter Reid Hoffman een belangrijke donateur was van de Democraten, en daar niet van terugkomt. Maar ook dat blijft een Amerikaans platform.
Voor de games die mijn zoon thuis speelt, en diens communicatie daarbij met vrienden, geldt nagenoeg hetzelfde. Platforms als Steam en Discord, of ontwikkelaars als Riot Games of Epic: allemaal Amerikaans.
Lees ook
Leuk idee, Europese ict. Maar het is heel comfortabel in de Amerikaanse cloud
En dan de clouds waarin al mijn data rondzwerven, omdat ik ze daar heb opgeslagen. Of het nu de omgevingen van NRC zijn, voor al mijn werk, of mijn privégegevens. Ik weet uit onderzoek van collega Marloes de Koning al dat er nog nauwelijks Europese alternatieven zijn, hooguit in een prille ontwikkeling.
Pensioen
Zo verandert mijn zoektocht naar waar ik Europese producten kan verkiezen boven Amerikaanse, in een zoektocht naar welke in de VS geproduceerde goederen en diensten nu werkelijk mijn huishouden binnenkomen. Ik denk ook nog even aan mijn kledingkast. Amerikaanse merken als Levi’s of Calvin Klein koop ik al jaren niet meer, dus ik hoef niet na te gaan waar hun fabrieken staan. In ons huis is Adidas het favoriete sneakermerk en komt Nike nauwelijks binnen. En ook in dit geval denk ik: worden niet al die sneakers in Aziatische landen als Vietnam gefabriceerd?
Als het gaat om ons online leven, lijkt de afhankelijkheid niet meer door te snijden
Dan blijft er weinig echt Amerikaans over in het dagelijks leven. Behalve op dat ene dominante gebied in ons leven waar de afhankelijkheid niet meer door te snijden lijkt: ons leven online. Het is een ontnuchterende vaststelling.
Na binnenkomst van een statistisch bericht van De Nederlandsche Bank deze week dringt bovendien dieper tot me door dat ik tegen mijn eigen financiële belangen in kan handelen als ik met andere Europese consumenten Amerikaanse bedrijven ga dwarszitten. Eind 2024 bedroeg het belegd vermogen van pensioenfondsen in Europese beursgenoteerde bedrijven 97 miljard euro. Driemaal zoveel Nederlands pensioengeld zat in aandelen van Amerikaanse bedrijven (293 miljard euro). De kapitaalmarkt in de VS is groter, het rendement is er hoger en als deelnemer aan het pensioenfonds heb ik daar baat bij.
Als die Amerikaanse bedrijven door een Europese consumentenboycot minder gaan presteren, heb ik ook mijzelf daarmee. Want hun beurskoersen lopen dan klappen op en zo daalt mijn pensioenvermogen. Is mijn toekomst op die manier toch nog te veel met de VS verbonden.
Bestaat-ie nou wel of niet? Het mysterie van de ‘kill switch’ groeide de afgelopen dagen uit tot een veelbesproken onderwerp in internationale media. Zijn de VS met het spreekwoordelijke schakelaartje ertoe in staat Europese F-35-straaljagers vanaf een afstand aan de grond te houden?
Het antwoord bleef onduidelijk, maar de discussie toont op pijnlijke wijze de situatie waar het Europese continent zich sinds twee weken in bevindt: twijfel over de traditionele Amerikaanse bondgenoot, terwijl het continent zelf nauwelijks tot oorlogsvoering en verdediging in staat is.
Dat moet veranderen, zo is de conclusie na twee tumultueuze weken, waarin Trump en Zelensky ruzie maakten, Duitsland met een enorm defensiepakket kwam en ook Brussel zich op het thema stortte. Anderhalve week geleden presenteerde voorzitter van de Europese Commissie Ursula von der Leyen een plan dat de komende vier jaar ruim 800 miljard euro moet vrijspelen voor defensie-investeringen. Ter vergelijking: in 2024 investeerden lidstaten gezamenlijk zo’n 100 miljard euro in nieuw defensiematerieel.
Al dit nieuwe geld moet expliciet niet naar Amerikaanse defensieproducten, maar naar Europese. Het continent geeft zichzelf daarmee een enorme taak: snel een betere, grootschalige, onafhankelijke defensie-industrie opbouwen.
Is dat realistisch? Europa is op dit moment nog erg ver verwijderd van een ideale situatie. Maandag nog verscheen een rapport van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) dat uitlichtte hoezeer de Europese en Amerikaanse wapenindustrie verbonden zijn.
Toch zijn de pogingen van Europa om zelfvoorzienend te worden niet per se gedoemd, vertellen experts die NRC spreekt. De Europese defensie-industrie heeft veel capaciteiten, „Er is in Europa geen schip of onderzeeboot die buiten het continent wordt gemaakt”, zegt Dick Zandee, hoofd defensie en veiligheid bij denktank Clingendael. De kwaliteit van scheepswerven is hoog, en de Amerikanen zijn op dit gebied „ontzettend duur”, aldus Zandee.
Ook in veel ander materieel is Europa prima thuis. Tanks van Rheinmetall en Leonardo, infanterie- en pantservoertuigen van BAE Systems Hägglunds in Zweden, tankervliegtuigen van Airbus. „Allemaal pico bello”, zegt Zandee. Straaljagers: er zijn goede Zweedse Gripen-toestellen, goede Franse Rafale-toestellen. Fabrikanten als het Noors-Finse Nammo maken munitie, evenals het Britse Chemring. Zandee: „Noem maar op.”
Een joint venture van radartechnologiebedrijf Thales, dat een belangrijke vestiging heeft in Hengelo, en MBDA bouwt de SAMP-T-systemen: dit zijn raketsystemen vergelijkbaar met het Amerikaanse Patriot-systeem, dat Oekraïne nu veel gebruikt. Op 6 maart kondigde Leonardo ook nog eens aan in Italië samen met het Turkse Baykar drones te gaan bouwen.
Zo kom je in theorie al een heel eind met je verdediging. Maar dit betekent niet dat er geen enorme uitdagingen zijn voor de Europese defensie-industrie. Wat zijn de grote struikelblokken?
Capaciteit
Hij kon zijn fabriek wel uitbreiden, zei Tommy Gustafsson-Rask vorig jaar tegen NRC. Hij had er de orders voor, en het geld. Maar kon zijn leverancier van schietkoepels dat dan ook? En van alle andere onderdelen die hij nodig had?
De directeur van landvoertuigenfabriek Hägglunds in Noord-Zweden zag genoeg problemen bij het opschalen van de Europese defensie-industrie. De hele keten moet meer gaan produceren, niet alleen zijn eigen bedrijf. En waar haalde hij in het dunbevolkte Noord-Zweden genoeg personeel vandaan?
De competenties mogen dan op het continent aanwezig zijn, dat betekent niet dat de capaciteit er is. Nadat er decennialang weinig vraag was naar defensiematerieel, kan Europa dit slechts op kleine schaal en traag fabriceren.
Leveranciers moeten dus gaan uitbreiden – en willen dat ook. „Productiecapaciteit volgt van nature de hoeveelheid contracten”, zei Thales-topman Patrice Caine begin maart. Om uitdagend te vervolgen: „The proof is in the pudding. Als de bestellingen komen, zullen we klaar zijn.”
„Bedrijven willen echt wel opschalen, maar er moet zekerheid zijn dat een investering zich gaat terugbetalen”, zegt Ron Stoop, geo-economisch analist bij The Hague Center for Strategic Studies (HCSS). „Ze willen niet nu een fabriek bouwen en over drie jaar moeten afschalen.”
Overheden moeten wat Stoop betreft dus geloofwaardige investeringen voor de lange termijn presenteren. Je gaat geen extra fabriekshal voor tanks bouwen als je maar één keer een nieuwe bestelling krijgt.
Voor dit risico waarschuwden woensdag ook drie economen in een uitgebreid stuk in economenvakblad ESB: „Om investeringen rendabel te maken is een gelijkmatige bezetting van de productiecapaciteit gedurende langere tijd nuttig.” Anders – en cynischer – gezegd: duurzame wereldvrede is „een van de grootste bedrijfseconomische risico’s van de defensie-industrie”.
In de sector bestaat nog een levendige herinnering aan de afgelopen decennia, toen ontslagrondes aan de orde van de dag waren: Gustafsson-Rask van Hägglunds maakt dan nu wel gouden tijden mee, in 2012 moest hij vlak na zijn aantreden driehonderd mensen ontslaan.
Met zekerheid kan het bedrijfsleven ook makkelijker dat andere knelpunt oplossen: werknemers vinden, doordat hun meer geld of bonussen geboden kunnen worden. Dit hoeft trouwens niet in elk land even complex te zijn: in Nederland wordt gespeculeerd over dronefabricage in de oude autofabriekshal van VDL Nedcar in Limburg, waar recent meer dan vierduizend mensen hun baan verloren.
In Duitsland lijkt de defensie-sector bij opschaling te kunnen profiteren van de malaise in andere delen van de industrie: er komen mensen en capaciteit vrij. Zo aast radarfabrikant Hensoldt op overtollig personeel van auto-toeleveranciers Bosch en Continental, liet het bedrijf in januari aan de Financial Times weten. Rheinmetall maakte eind februari bekend minder auto-onderdelen te gaan maken en de capaciteit in te zetten voor de defensie-industrie. Tankfabrikant KMW kocht een wagonfabriek van Alstom in Görlitz eerder dit jaar, om er tanks te gaan bouwen.
Misschien nog wel belangrijker dan capaciteit is snelheid, denkt Zandee. Hij is een voorstander van voorrang voor de defensie-industrie bij vergunningsprocedures, en zelfs bij toegang tot grondstoffen als grafiet of staal. Een „gevoelig onderwerp”, zegt hij er zelf meteen bij. „De EU is gebouwd op vrijemarktprincipes en dan ga je juist ingrijpen.”
Toch is dit wat hem betreft nodig, als Europa daadwerkelijk wil versnellen. „Het is makkelijk dat te zeggen, maar het ontbreekt vervolgens aan maatregelen om dat mogelijk te maken.” Defensiebedrijven staan volgens hem anders mogelijk als laatste in de rij voor een portie staal: omdat het gaat om overheidsorders en relatief kleine series, kunnen ze niet makkelijk hogere prijzen bieden. En pogingen van Denemarken om de munitieproductiecapaciteit op te schroeven, liepen in 2024 vast op lokale weerstand en bureaucratie.
Een werknemer van wapenfabrikant Rheinmetall renoveert een Leopard-gevechtstank in het Duitse Unterluess. Rheinmetall produceert wapens en munitie voor tanks en artillerie. Foto Hannibal Hanschke/EPA
Fragmentatie
Europa kan eigenhandig drie soorten straaljagers bouwen: de Zweden bouwen de Gripen, de Fransen de Rafale, en er is het project van een aantal landen voor de Eurofighter. Ondertussen gebruiken verschillende landen, waaronder Nederland, de deels met de VS gebouwde F-35. „We moeten naar één of twee leveranciers”, zegt Zandee. Zelfs met alle nieuwe vraag is de markt te klein voor de vele huidige fabrikanten.
De situatie op de straaljagermarkt illustreert een tweede uitdaging voor de Europese defensie-industrie: deze is gefragmenteerd en bestaat uit veel relatief kleine bedrijven. „Nationale overheden trekken vaak hun eigen industrieën voor”, zegt Stoop van HCSS. „Dat heeft ertoe geleid dat veel landen eigen granaten hebben, eigen artillerie, eigen tanks.” In 2023 kocht Frankrijk eigen straaljagers, eigen artilleriesystemen en eigen pantservoertuigen.
Systemen kunnen niet met elkaar communiceren en samenwerking is lastig
Wil Europa een effectieve defensie opzetten, dan moet dit anders, zegt Stoop. Op dit moment kunnen systemen niet met elkaar communiceren en is samenwerking lastig. ‘Interoperabiliteit’, heet dat in jargon. Er zijn zestien soorten ‘main battle tanks’ (MBT) actief binnen de Europese NAVO-landen, waaronder oude Joegoslavische typen en zelfs aangepaste Sovjet-tanks. De VS hebben één soort tank. Hetzelfde geldt voor fregatten: zeventien in Europa, één in de VS.
Door de fragmentatie treden er geen schaalvoordelen op bij de productie, die hierdoor inefficiënt is. In een paper over het onderwerp merkt Stoop op dat het niet uitgesloten is dat verschillende Europese landen aan dezelfde innovaties werken. Sterkere concentratie in de industrie is nodig, zei ook de afzwaaiende Duitse bondskanselier Olaf Scholz eerder deze maand: „We hebben een groot fusieproces nodig in de Europese defensie-industrie.”
Stoop ziet de fragmentatie en de eigen belangen van landen als een van de grootste uitdagingen, maar benadrukt de noodzaak dit te veranderen. „Ga gezamenlijk inkopen en één systeem kiezen.” De Europese Commissie deed donderdag in een gelekt document het voorstel op te treden als gezamenlijke inkoper, meldde de Financial Times, maar het is nog de vraag hoe lidstaten daarop reageren.
Eerdere samenwerkingsprojecten tussen landen waren vaak lastig. Stoop: „De Eurofighter, bijvoorbeeld. Dan krijg je allemaal landen die aan het stuur zitten te trekken, landen die uit de samenwerking vallen.” Frankrijk stapte uit het Eurofighter-project om zelf de Rafale te ontwikkelen.
Toch zijn er ook goede voorbeelden: tussen 2016 en 2019 gingen Duitsland, Nederland, Noorwegen, België, Luxemburg en Tsjechië een samenwerking aan om negen Airbus-bijtankvliegtuigen te kopen. Er staan er nu vijf in Nederland en vier in Duitsland. Opvallend: het project werd gecoördineerd vanuit de European Defence Agency, en was daarmee een vroeg voorbeeld van wat er op EU-niveau mogelijk is bij het inkopen van materiaal.
Hoog in de lucht
Op een gebied is Europa ronduit „zwak”, meent Dick Zandee: heel hoog in de lucht. „Tot tien, twaalf kilometer kunnen wij mee. Ga je nog hoger, dan ga je de dampkring in. Daar is niks Europees en zijn we volkomen afhankelijk van de Amerikanen.” Denk aan satellietsystemen, waaronder Starlink, en onbemande surveillancevliegtuigen als de Global Hawk.
Deze laatste zijn bijvoorbeeld cruciaal bij het verzamelen van inlichtingen. Europa kan deze capaciteiten wel opbouwen, maar „dan moet je er veel geld tegenaan gooien en het kost veel tijd”. Het gaat om meer dan alleen de vliegtuigen: je moet ook lanceersystemen maken, bijvoorbeeld. „We blijven hier echt nog wel een tijdje Amerikaans kopen.”
Eenzelfde probleem doet zich voor bij satellieten en GPS. GPS is in feite een Amerikaans systeem dat draait op Amerikaanse satellieten. Europa is er sterk van afhankelijk in militair opzicht. „Als de Amerikanen de schakelaar omzetten omdat Trump boos is, heb je dus wel een probleem.”
Europa beschikt wel over een eigen systeem: Galileo. Maar dat wordt alleen civiel gebruikt, bij het positioneren van vaartuigen, bussen, vrachtverkeer. Dat is een gevolg van het feit dat de EU zich van oudsher niet bezighoudt met defensie, terwijl Galileo een EU-project is. Zelfs op dit moment gebruikt de EU nog een geitenpaadje om massaal te investeren in defensie, zegt Zandee: „De EU heeft wel een belangrijke taak in het bevorderen van de industrie. Nou, de defensie-industrie is ook industrie, dus op die juridische basis doen ze het.”
Galileo kan in theorie opengesteld worden voor militaire doeleinden. Een voordeel is dat het signaal wel versleuteld is. „Omdat de Fransen het wel nodig hebben voor hun kernwapens is dat destijds ingebouwd”, aldus Zandee.
Dit systeem volledig integreren met militaire systemen is tijdrovend, waarschuwt Ron Stoop van HCSS. „Maar je zou er een begin mee kunnen maken.” Zandee raadt aan om zolang het kan wel gewoon GPS als back-up te houden. „Als er eentje uitvalt, dan heb je de andere nog.”