De zaak gaat „in zekere zin” ook over u, zegt de politierechter tegen de vrouw die de rechtszaal in Almere binnenloopt. Ze knikt, zwijgt, en gaat op de publieke tribune zitten in de verder lege zaal. Ze slaat haar benen over elkaar.
Ze is de vriendin van de verdachte, Errol (44). „Het gaat over schoppen en duwen”, zegt de rechter tegen hem. Errol – grijze spijkerbroek met gefabriceerde chloorvlekken en een zwart overhemd met dunne witte streepjes – schuift wat naar voren op zijn stoel maar zegt niets. Hij wordt ervan verdacht dat hij zijn vriendin heeft mishandeld. Errol zou haar hebben geduwd en geschopt, zij zou zijn gevallen en haar polsen hebben gekneusd of gebroken.
„Ervoor was het nog een prima dag”, probeert de rechter. „Met een barbecue en vol familie.” Maar later, bij het zwembad, ging het mis. Errol en zijn vriendin kregen ruzie over de slaapplaats van zijn dochter. Tenminste, dat is de directe aanleiding, zegt de rechter, „misschien dat er meer op de achtergrond speelde”. Tegen de politie vertelde zijn vriendin dat Errol haar „als het ware” tegen de zwembandrand zette en achterover duwde. Er zijn geen camerabeelden van maar er zijn door de politie wel waterspetters langs het zwembad gezien.
„We hebben een fikse ruzie gehad”, zegt Errol voorzichtig tegen de rechter. „Met geschreeuw. Als je ruzie maakt, is het niet zo prettig natuurlijk. Het was een vervelende dag, waar ik veel spijt van heb.”
Na de ruzie bij het zwembad wil hij „zo snel mogelijk weg”, zegt hij. Hij gaat naar boven om zijn dochter en spullen te halen. „Ik voelde dat het misging.” Zijn vriendin is ook boven, om zichzelf af te drogen. Ze komen er weer tegenover elkaar te staan. Tegen de politie vertelde ze later dat hij haar daar schopte, en dat ze naar achteren viel, op haar handen. In de keuken doet hij dat nog eens.
„Ik heb haar niet geschopt”, zegt Errol tegen de rechter. Maar de politie noteerde dat er een „grote gekleurde plek” op haar been zat, werpt de rechter tegen. „Enig idee hoe die daar terechtkwam?” Errol: „Geen idee, ik heb het niet gezien.”
De rechter vat zijn woorden samen: „Er was ruzie. U heeft haar tot twee keer toe geduwd. Maar u zegt dat u haar niet geschopt heeft.” Of haar polsen nu gekneusd of gebroken waren, wordt uit het dossier niet duidelijk. Medische informatie ontbreekt. Wel zit er een brief van de vriendin in het dossier. Ze schrijft dat ze haar aangifte wilde intrekken maar dat het niet meer kon. En dat ze „met elkaar bezig zijn” om een „goed gezin te vormen”, onder begeleiding van hulpverleners.
„Hoe gaat het momenteel tussen u”, vraagt de rechter aan Errol.
„We werken eraan. We proberen dit achter ons te laten.” Binnenkort beginnen ze samen met relatietherapie.
„Als twee mensen met elkaar doorgaan”, zegt de officier van justitie, „is het belangrijk dat een rechter kijkt naar wat er is gebeurd.” Zeker bij huiselijk geweldzaken, „óók al vindt het slachtoffer dat het niet meer nodig is”. Ze zegt dat de verhalen over de avond „uiteen” lopen, maar acht het schoppen en het duwen bewezen. Ze eist zestig uur taakstraf, waarvan dertig voorwaardelijk, „als stok achter de deur”.
Het is de rechter „niet duidelijk” of de blauwe plek wel een „direct gevolg” van schoppen is. Hij veroordeelt Errol voor eenvoudige mishandeling. En omdat het om huiselijk geweld gaat, „komen we in de sfeer van een taakstraf terecht”, zegt hij. „Maar gezien de brief van mevrouw denk ik dat het niet veel toevoegt om u te laten werken.” Errol krijgt twintig uur taakstraf, volledig voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarden krijgt hij een meldplicht en moet hij een behandeling volgen – dat was ook wat de reclassering adviseerde.
„Soms denk ik dat een aangever onder druk wordt gezet om een aangifte in te trekken”, zegt de rechter. „Maar dat idee heb ik hier niet.”
Hij begrijpt het ook wel, zegt Errol opgelucht na de uitspraak, „dat de zaak werd doorgezet”.
‘Ik moet nog leren ietsje minder menselijk te klinken”, zegt Nina Grimm bloedserieus, waarna ze een keel opzet die meer past bij een heel chagrijnige ijsbeer dan bij de jonge Italiaanse (25) die ze is. Ze is tweedejaars student zang aan de ‘Metal Factory’, een driejarige mbo-opleiding die onderdeel is van het Summa College in Eindhoven, en daar leren ze grunten. De oerbrul, de ratelende huig, de gromzang, krijsen, schreeuwen, koekiemonster, gillen. Een zangstijl die zelfs veel metalfans te ver gaat.
Maar bij extreme muziek hoort extreme zang, vinden ze in Eindhoven in de oefenruimte van hun school, gevestigd in popzaal Dynamo, waar het legendarische metalfestival Dynamo Open Air ooit ontstond. „We entered Winter once again!” brult Nina met haar vuisten gebald en met een intens rasperige stem die een eind in de buurt komt van het origineel van zanger Mikael Åkerfeldt van de Zweedse band Opeth. Ze vindt het zelf niet goed genoeg, zegt ze terwijl ze uithijgt. Haar eigen stem komt er nog te veel doorheen, dat is niet de bedoeling. Maar ze krijgt steun van haar mede-studenten: de vooruitgang die ze de afgelopen vier weken heeft geboekt, is volgens hen enorm.
Lees ook
‘Het Zweedse erfgoed zit in ons verweven’
Textuur
Grunten is soms meer textuur dan tekst, evengoed een instrument als een sfeermaker, en er zijn mannen én vrouwen (en x’en) die het goed kunnen. En omdat het zo’n onlosmakelijk onderdeel is van metal, hoort het bij het curriculum voor deze vier studenten: verplicht vanaf het tweede jaar van de op alternatieve muziek gerichte vakopleiding. Jaarlijks studeren er vier of vijf studenten af op zang, en die hebben dan mooi leren zingen, maar kunnen óók grunten en screamen.
Als een van hun grote voorbeelden noemen ze bijna allemaal Opeth’s Mikael Åkerfeldt, een van de beste gruntzangers die er is, ook volgens de docenten hier. Zijn brul is peilloos diep en krachtig, en toch zeer verstaanbaar. En hoewel hij die alleen nog live leek te willen doen en sinds 2008 op albums alleen nog mooi zong, verschijnt er deze week toch weer een album van Opeth (The Last Will and Testament) mét die geweldige oerbrul van hem. Dat vinden ze ook bij de Metal Factory goed nieuws, en is aanleiding om eens te kijken naar het hoe én waarom van grunten.
Het staat hier op hun rooster als ‘extreme vocalen’, en wordt gegeven door Marcela Bovio, zelf bekend van onder meer Ayreon, Stream of Passion en Mayan. De in Mexico geboren Bovio is sopraan, ze heeft een prachtige stem, maar ze is ook autoriteit op het gebied van de anatomie van zang en weet precies wat er gebeurt als je de ‘valse stembanden’ laat trillen, hoe je je strottenhoofd omlaag haalt om meer ‘evil’ te klinken, hoe je je tong kunt buigen om bepaalde lettergrepen verstaanbaar te houden, of juist zo bergtrollerig mogelijk. Door die valse stembanden het werk te laten doen, is het niet schadelijk voor je stem of keel. ‘Een stukje duurzaamheid’ zeggen ze de leerlingen mee te willen geven. Als ze een stukje draaien van de band Bloodbath (met niet helemaal toevallig ook weer Åkerfeldt op zang) zegt ze tegen de leerlingen: „Kijk, zo kan het ook. Je kunt donker en boosaardig klinken met je strottenhoofd, en dan met je tong toch verstaanbaar zingen.”
Vikingen
Brullen doen mensen vanaf hun geboorte. Baby’s weten precies hoe ze die valse stembanden moeten laten ratelen voor het grootste effect. En ook in de muziek gebeurt het al lang: in de tiende eeuw hoorde een Arabische koopman al hoe vikingen grommend zongen: „Het gegrom van honden, maar dan wilder”, vond hij. Hildegard van Bingen schreef een jaar of honderd later een toneelstuk waarin de duivel niet zong maar brulde. In modernere tijden werd er flink gebruld in vroege gospel en blues, hoor maar eens hoe Blind Willie Johnson en Screamin’ Jay Hawkins het uit hun tenen halen. Later gromden en bromden artiesten als Louis Armstrong, Little Richard, The Beatles, Tom Waits en Tina Turner af en toe, voordat het via rockbands uit de jaren zestig en zeventig bij heavy metal terechtkwam. Metal werd onder invloed van punk steeds sneller en heftiger, en de vocalisten moesten dat zien bij te houden. Lemmy Kilmister klonk in Motörhead alsof hij een pak shag in z’n keel had en in Metallica, Slayer, Venom en Bathory werd de zang nog gruiziger. De band Death (what’s in a name) maakte met Scream Bloody Gore de eerste deathmetalplaat mét constante brulzang. Dat zanger Chuck Schuldiner zelf een hekel kreeg aan die zangstijl en vond dat hij zijn geweldige muziek verpestte met zijn stem, kon niet voorkomen dat de ‘death growl’ een vast ingrediënt werd van (death) metal.
Lees ook
de zomer van de doodsrochel
Waterbubbelen
Hoe extreem ook, in Eindhoven is het soms ook best grappig. De leerlingen van Bovio blazen bubbeltjes in een fles water, ze zuchten als verveelde tieners, ze doen schreeuwend jumping jacks en ze proberen de stem van Shakira én Kermit de Kikker na te doen. Dat waterbubbelen doen ze om hun stembanden te ontspannen en herstellen, legt Bovio uit terwijl haar vier studenten de notenbalken omhoog en omlaag bubbeldebubbelen. „Als de ademdruk vanaf de bovenkant in evenwicht is met de adem die vanuit de onderkant komt, zorgt het voor herstel van de stemplooien. Het werkt als opwarmen, en na het zingen als cooldown.” Dat zuchten als verveelde pubers is een goede manier om de basis van grunten te leren. Bovio zucht een zware, geïrriteerde ik-heb-zo’n-zwaar-leven zucht, de leerlingen zuchten mee. Hoe dieper ze zuchten, hoe meer ze de ‘valse stembanden’ laten meetrillen. Dat zijn weefselkoorden net boven de stembanden die belangrijk zijn voor een goeie grunt, want dat doe je zo min mogelijk met je echte stembanden en zo met zo min mogelijk risico. Als je die trilling weet vast te houden, een beetje lager krijgt en dan met kracht vanuit je middenrif opzet, ben je ineens aan het grunten.
Bovio: „En dan zoeken we naar een iets lager, donkerder geluid, oké? Dat bouwen we op, meer en meer.” En ze grunten laag en diep.
Dan blijft natuurlijk wel de vraag: waaróm is dat gebrul zo leuk? „Het is een soort rol die je speelt, net zoals mensen die helemaal uitgedost naar een fantasy fair gaan”, zegt Bovio’s
collega-zangdocent Kevin Quilligan , die ook zingt (en grunt) in de bands Ghost of Mirach en After Taste. „En het is ook een uitlaatklep, waardoor ik in het dagelijks leven misschien wel veel relaxter ben. Alle frustratie, agressie of wat ook, dat kun je kwijt in drie kwartier op een podium grunten. Terwijl als je dat hier op straat gaat doen, dan komt de handhaving en is het verstoring van de openbare orde. In een kunstzinnige expressie snappen mensen het. Toen ik begon, was ik een jaar of dertien, veertien, en oefende ik urenlang thuis in de huiskamer.” Lachend: „Tot op gegeven moment de buren aan de deur stonden, die zeiden ‘gast, ik weet niet wát je aan het doen bent, maar dit kan gewoon niet.’”
Maar ook metalheads gaat grunten vaak te ver, zegt Quilligan: „Ik ken best veel mensen die zeggen: de muziek kan niet bruut genoeg zijn, maar zodra ze beginnen te grunten haak ik af. Maar voor mij…” Hij denkt even na. „Kijk, ik heb niks met auto’s. Maar ik snap wel dat iemand die daar wel van houdt en in een sportauto zit, net even dat gaspedaal intrapt en daar dan iets bij voelt. Die drang naar spanning, dat zit voor mij in extreme zang. Ook in show en performance en het feit dat zelfs in mijn eigen subcultuur niet iedereen het accepteert.” Met grote glimlach: „Dat vind ik vet. Ik wil niet dat mensen denken: goh wat mooi. Maar: wow, wat spannend en eng.”
Hoe eng en spannend ook, volgens Quilligan is er steeds meer aandacht voor grunten vanuit de ‘buitenwereld’ en wordt het steeds breder geaccepteerd. „Je ziet dat er nog maar weinig grote muziekscholen zijn die grunten niet aanbieden. En dat is goed voor onze markt, want veel van de docenten die dat dan geven, komen bij ons vandaan.” En dat is mede het doel van deze opleiding. Ze leiden hier geen ‘beroepsgrunters’ op, maar professionals in de muziekindustrie, gespecialiseerd in alternatieve muziek. „Je moet passie omzetten in inkomen, en dat kan. Ik geef zelf workshops en ik merk dat er steeds meer interesse is, ik word meer en meer uitgenodigd voor bedrijfsfeesten en vrijgezellenfeestjes.”
Terug in de oefenruimte (het ‘rockhok’, staat op de deur) vraagt Bovio aan student Thijs van Dorsselaer wat hij precies doet met zijn tong. „Ik vouw ’m helemaal omhoog.” Bovio: „Oh ja, dus een beetje alsof je… owrrr zegt?” Thijs: „Ja, owrrrrr.” „Nice!”, zegt Bovio, „Daar zit een heel toffe ratel in, heel erg cool.” Als Nina grunt, raadt Bovio aan het ook te proberen met die tongpositie: „Het kan nog ietsje donkerder, probeer het eens met het puntje van je tong naar het midden van je gehemelte? Blijf denken aan die diepe zucht! Vertel nu eens wat je voor ontbijt had met die stem?” Nina lacht. Bovio: „Nee doe het maar met dat stukje tekst van dat Opeth-nummer.” Nina brult, maar haar stem hapert: „We enter…” Ze stopt en vloekt. Moeilijk.
Als Bovio voorstelt om jumping jacks te doen, fitnessoefeningen waarbij je springt en je benen en armen sluit en opent, komt het bij Nina los. Bij elke sprong moet ze een woord van de tekst brullen. „We! Entered! Winter! Once! Again!” Het mag van Bovio nog iets bozer en dieper. En dan: „Ik vind het wél heel tof dat je bij jou elk woord goed kan verstaan, dat moeten we behouden. Maar probeer het eens als je Kermit de Kikker nadoet?” Ze brult als een tijger die net Kermit heeft opgegeten. „Goed gedaan!”
En, wat wil je later worden? Tip voor alle jonge mensen die dat een irritante vraag vinden: ze kunnen gewoon ‘mantelzorger’ zeggen. Levensgrote kans dat ze het worden. En misschien wel sneller dan ze denken. Er zijn nu al forse personeelstekorten in de zorg terwijl het aantal zorgbehoevende mensen in Nederland alleen maar doorgroeit.
Neem de kwetsbaarste groep, de 85-plussers. In 2018 waren dat er 375 duizend, in 2030 zullen dat er bijna 560 duizend zijn. En het probleem is: het leeftijdscohort dat de meeste mantelzorgers levert, de 50- tot 75-jarigen, groeit al jaren veel minder snel. Dit jaar zijn er op elke 85-plusser veertien 50- tot 75-jarigen. Over tien jaar is die ratio geslonken tot een op acht. En dat daalt verder.
En dat is alleen nog maar de demografie. Vervolgens is de vraag of elke vijftiger of zestiger of jonge zeventiger daadwerkelijk overgaat tot het leveren van mantelzorg. Misschien schuiven zij hun hulpvaardige kinderen van in de twintig wel naar voren. Die weten dan in elk geval wat ze worden.
Er is een opgave van jewelste op komst. Sterker, de opgave van nu zorgt al voor problemen, zoals NRC vanaf deze woensdag beschrijft in een serie artikelen. Honderdduizenden mantelzorgers zijn overbelast, meldt het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) elk nieuw zorgrapport weer. Vergelijkingsplatform Independer repte deze maand op basis van data van CBS en RIVM over 309 duizend „zwaar- tot overbelaste” mantelzorgers, ruim anderhalf keer zoveel als tien jaar eerder.
Lees ook
Opeens waren Mariam (26) en Kadi (22) mantelzorger voor hun moeder. ‘Ik moet nu ook weer voor mezelf gaan zorgen’
Vrouw en niet meer de jongste
Neem Annette aan de Stegge (69) uit het Twentse dorp Enter, ze komt voorbij in deze NRC-serie. Aan de Stegge woont naast haar vader van 100. Ze ontbijt, luncht en dineert met hem, ze haalt hem uit bed in de ochtend en ook na zijn middagslaap. Zelfs ’s nachts is ze beschikbaar: ze slaapt een paar keer per week in zijn huis en stapt uit haar bed zodra hij haar roept. Ze doet het met liefde, in het verpleeghuis zal ze haar vader snel zien afglijden, dat weet ze zeker. Maar intussen kampt ze zelf met een aandoening aan haar ogen en is ze vermoeid. „Mijn ogen nekken me”, zegt ze.
Aan de Stegge voldoet aan het typische profiel van de mantelzorger: vrouw en niet meer de jongste. Vrouwen zijn meer dan mannen geneigd om hulp te bieden: ze voelen zich vaker verantwoordelijker voor zorgtaken, blijkt uit onderzoek van het SCP en werken ook vaker parttime. En al moet gezegd dat ook een kwart van de twintigers en dertigers weleens mantelzorg levert, vanaf middelbare leeftijd wordt het statistisch menens. De kans dat je eigen vader of moeder iets mankeert wordt nu eenmaal steeds groter, en met het klimmen der jaren geldt dat ook voor je partner. Mantelzorgers doen de administratie, maken schoon, rijden hun naasten naar de dokter, verzorgen soms zelfs hun wonden en begeleiden hen naar douche of toilet.
Zeker met dementie in het spel is overbelasting nooit ver weg. Zo’n 70 procent van de mensen met dementie woont thuis. Ruim twee op de drie mantelzorgers vindt het moeilijk alle ballen in de lucht te houden, blijkt uit de Dementiemonitor 2024, een deze maand verschenen onderzoek van Alzheimer Nederland en Nivel, een wetenschappelijk instituut dat de gezondheidszorg onderzoekt. Eén op de vijf mantelzorgers van mensen met dementie is minder gaan werken. Verlichting is niet in zicht. Het aantal mensen met dementie groeit van driehonderdduizend nu naar ruim een half miljoen in 2040.
Mantelzorg gaat bovendien over zoveel meer dan hulp aan ouderen. Het gaat ook over zorg aan chronisch zieke kinderen, aan een buurvrouw met een angststoornis, een zwager met een depressie.
Wat te doen?
‘Zorgzwaarte’
De zorgsector heeft zo zijn eigen problemen. Er is een groot tekort aan ‘handjes’ – en dat groeit. Zo zijn er nu al veertienduizend verpleeghuismedewerkers nodig en over een kleine tien jaar ruim vijftigduizend. Het beleid van de overheid is bovendien al jaren om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Voor een plek in een verpleeghuis moet je ‘zorgzwaarte’ inmiddels zo hoog zijn opgelopen dat het thuis ook echt niet meer gaat.
Het kabinet-Schoof echoot in het hoofdlijnenakkoord wat voorgaande kabinetten ook zeggen: versterk de positie van de mantelzorger. Aan lokale cursussen voor mantelzorgers is inmiddels geen gebrek. Het zijn trainingen die je leren je in te leven in de belevingswereld van mensen met dementie, cursussen waar je steunkousen over het scheenbeen trekt van een levensgrote pop, avonden waarop je andere mantelzorgers ontmoet om even stoom af te blazen, workshops, masterclasses, enzovoort. Het Maastricht UMC+ heeft speciale ‘instructieverpleegkundigen’ die zich bezighouden met de begeleiding van mantelzorgers.
We kunnen niet blijven doen alsof de tijd van mantelzorgers gratis is
Heikel punt blijft dat mensen de mantelzorg moeten zien te combineren met al hun andere verplichtingen. Dezelfde overheid die een beroep doet op mantelzorgers, verlangt ook dat mensen meer uren per week gaan werken en verplicht hen op steeds hogere leeftijd met pensioen te gaan. Vakbond FNV pleitte eerder deze maand voor een betaald verlof voor mantelzorgers. „Bij ouders van pasgeboren kinderen vinden we het volstrekt normaal dat we ze financieel in staat stellen voor hun kinderen te zorgen”, zei vice-voorzitter Kitty Jong in het persbericht. „We kunnen niet blijven doen alsof de tijd van mantelzorgers gratis is.”
Ingeklemd
De ‘sandwichgeneratie’, zo heten de mensen die ingeklemd zitten tussen werk, de opvoeding van hun kinderen en mantelzorg. Zoals Jenny ter Wee (48) uit Arnhem. Zij is mantelzorger voor haar twee zussen met een verstandelijke beperking die in een instelling in Zwolle wonen – de een functioneert op het niveau van een vierjarige, de ander op het niveau van een baby. Tot het overlijden van haar moeder vorig jaar, die alvleesklierkanker had, was ze ook háár mantelzorger. Haar elfjarige zoon is net naar de middelbare school, een overgang waar ze voor haar gevoel soms te weinig aandacht aan kan geven „terwijl hij een van de grootste stappen maakt in zijn leven tot nu toe.”
Lees ook
Als werken én mantelzorgen te zwaar wordt: ‘Ik kon wel janken’
Ze is de wettelijk vertegenwoordiger van haar zussen, wat betekent dat zij de beslissingen neemt over onder meer het al dan niet aanpassen van medicatie. Ze spreekt met orthopeden, fysiotherapeuten en plastisch chirurgen (een van haar zussen moest een operatie ondergaan). Maar er zijn ook reguliere besprekingen met begeleiders over hoe het met de zussen gaat. Ter Wee werkt zelf drieënhalve dag per week, de besprekingen over haar zussen zijn meestal op een ‘vrije’ dag of „een halfuurtje tussendoor, online op het werk”.
Kunnen jullie vaker bijspringen? Vaker langskomen?
De instelling waar haar zussen wonen stelt bovendien tegenwoordig regelmatig de vraag die zorgorganisaties overal in Nederland aan mantelzorgers stellen: kunnen jullie vaker bijspringen? Vaker langskomen? Mee-eten zodat er toch een ‘extra iemand’ aan tafel zit? De kamer schoonmaken, uitjes organiseren? Aan Jenny ter Wee wordt ook gevraagd kleding uit te zoeken voor haar zussen – eerder deed het personeel dat. „Soms ben ik de hele dag weg en wil ik ’s avonds het liefst met m’n kind op de bank zitten of een serietje kijken, maar zit ik in plaats daarvan Zalando af te struinen.” Dat wil niet zeggen dat ze de oproep van de instelling niet begrijpt: „Mijn zussen worden ontzettend goed verzorgd, maar het personeel daar zit ook klem. Iedereen zit klem.”
Bureaucratische hindernissen
De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 zinspeelt op een slimme combinatie van wonen en zorg als mogelijke oplossing. Denk aan de zogenoemde ‘knarrenhofjes’, woongemeenschappen waar ouderen elkaar helpen en ook jongere, hulpvaardige mensen een woning mogen betrekken. Of denk aan mantelzorgwoningen voor een oudere moeder of vader in de tuin van hun volwassen kind. Al komen mensen die zo’n mantelzorgwoning willen neerzetten, geregeld bureaucratische hindernissen tegen. Toen de moeder van de 41-jarige Bram de Jong uit Stolwijk meer en meer hulp nodig had, ging De Jong zelf in het ouderlijk huis wonen en verhuisde zijn moeder (73) naar een mantelzorgwoning op het erf. Hij werd van het ene naar het andere gemeentelijke loket gehuurd, kreeg hulp van een jurist, overwoog een rechtszaak, en werd uiteindelijk geholpen door een nieuwe, jonge ambtenaar die zijn verhaal begreep.
Je komt er niet met een verlof hier en een cursus daar, schreef het SCP in het najaar van 2023 aan de Tweede Kamer. Mantelzorgbeleid draait volgens het planbureau uiteindelijk om twee essentiële waarden: gelijkheid en solidariteit. Wil je een eerlijker verdeling van zorgtaken tussen mannen en vrouwen? Dan is een veel breder scala aan steunmaatregelen nodig, van betere kinderopvang tot flexibeler pensioenregelingen. En qua solidariteit: op hoeveel hulp van mantelzorgers mag de overheid eigenlijk rekenen en hoeveel moet de overheid toch collectief zien te regelen? Hoog tijd, zei het SCP, voor een integrale visie op mantelzorg.
De startleeftijd voor het bevolkingsonderzoek naar darmkanker moet worden vervroegd van 55 naar 50 jaar, vindt de Maag Lever Darmstichting. Dat is ook de Europese aanbeveling; in andere Europese landen en ook internationaal is dit al gebruikelijk. De stichting overhandigt daarvoor dinsdag een petitie aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Meer dan 50.000 mensen hebben die ondertekend.
Nu krijgt iedereen tussen 55 jaar en 75 jaar om de twee jaar een paarse envelop in de brievenbus, met de oproep om wat ontlasting op te sturen. Als daar bloedspoortjes in zitten, volgt een coloscopie: een maag-darm-leverarts onderzoekt de binnenkant van de darm met een camera op een flexibele slang. Ieder jaar krijgen 12.000 mensen de diagnose darmkanker. In 2022 stierven 4.500 mensen aan de ziekte. Drie vragen over een verlaging van de beginleeftijd voor de darmkankerscreening.
1 Waarom wijkt Nederland af van de Europese aanbeveling?
Het bevolkingsonderzoek darmkanker is in Nederland in 2014 geïntroduceerd voor mensen tussen 55 jaar en 75 jaar. Daarbij is afgeweken van de aanbeveling van de Europese Gezondheidsraad om te beginnen vanaf 50 jaar. De belangrijkste reden was dat er te weinig capaciteit was om coloscopieën uit te voeren. Daarom is de invoering ook in fases gegaan: jaarlijks werden nieuwe leeftijdsgroepen toegevoegd, pas sinds 2019 wordt de volledige leeftijdsgroep opgeroepen.
„Die coloscopiecapaciteit is nu voldoende”, zegt Manon Spaander, maag-lever-darmarts in het ErasmusMC. Toch adviseerde de Gezondheidsraad in 2022 opnieuw om de beginleeftijd op 55 jaar te houden, maar met een proef uit te zoeken of screening vanaf 50 jaar zinvol is.
2 Hoeveel levens zou screening vanaf 50 jaar redden?
In 2022 overleden 161 mensen tussen 50 en 54 jaar aan darmkanker, Bijna 700 mensen tussen 50 en 54 jaar kregen de diagnose darmkanker. Bij 65 procent van hen, zo’n 455 personen, was de kanker al uitgezaaid – je merkt vaak pas in een later stadium dat je ziek bent. Uitzaaiingen bij darmkanker kunnen zich beperken tot de lymfeklieren in de buurt van de tumor, maar ze kunnen ook in de lever zitten, het buikvlies, de longen, of in lymfeklieren verder weg van de tumor. „De overlevingskans bij uitgezaaide darmkanker ligt tussen 10 tot 30 procent”, zegt Spaander. „Bij een beperkte uitzaaiing kunnen we wel beter behandelen dan vroeger, maar niet meer genezen.”
Door ook die jongere leeftijdsgroep op te roepen, zal darmkanker vaker in een vroeg stadium ontdekt worden. „Dan is het meestal goed te genezen. De behandeling is vaak ook minder zwaar.”
Het bevolkingsonderzoek loopt nog te kort om te kunnen vaststellen of het inderdaad sterfte aan darmkanker voorkomt. „Dat gaan we nu onderzoeken. Maar we vinden meer mensen met kanker in een vroeg stadium, dat maakt aannemelijk dat je ook minder sterfte krijgt”, aldus Spaander.
Het effect valt of staat bij de opkomst. De laatste drie jaar geven steeds minder mensen gehoor aan de oproep voor het bevolkingsonderzoek. De opkomst is nu 57 procent, bij de introductie was dat nog 70 procent. Hoe dat komt is niet duidelijk.
3 Zijn er nadelen aan het verlagen van de screeningsleeftijd?
Een screening onder grote groepen gezonde mensen levert altijd fout-positieve uitslagen op: een aanwijzing voor kanker die bij nader onderzoek loos alarm blijkt. Het bloed in de poep komt dan bijvoorbeeld door een aambei. Dat levert onnodige onrust op bij deze mensen, en ze moeten een vervelend kijkonderzoek ondergaan. „Voor deze leeftijdsgroep nemen we aan dat dit hetzelfde is als voor 55-jarigen: zo’n 3 tot 4 op de 10 positieve uitslagen blijken achteraf fout”, aldus Spaander. Ze verwacht een geringe toename van darmkankergevallen – en daarmee kosten – als de leeftijdsgrens wordt verlaagd naar 50 jaar. „Je voorkomt hiermee juist darmkanker bij de mensen vanaf 55 jaar.”