‘Jij moet de molen beheersen, niet andersom’, weet de molenaar

De wind trekt aan. Achter een halfrond raampje zoeft elke seconde een wiek voorbij. Tarwekorrels stromen via de schuddebak en het kropgat tussen de molenstenen. De bovenste steen draait. De onderste ligt stil. Een verdieping lager valt meel in een zak, tweehonderd kilo per uur, acht zakken tarwe. Houten wielen met pennen en kammen, spillen, assen – alles rolt en wentelt en trilt en dendert in de molen. Je voelt de gemetselde toren schudden.

„De molensteen moet zingen”, zegt Cornelis Dekker. „Je hebt al je zintuigen nodig”, zegt William Bouter. „Luisteren, voelen, dan weet je precies of je iets moet bijstellen. Dan zegt de molen zelf wat-ie nodig heeft. Dat is het mooiste.”

Dit is korenmolen De Lelie in Puttershoek, aan de Oude Maas onder Rotterdam. Jesse in ’t Veld (29) is de vaste molenaar van De Lelie, gebouwd in 1836 en nu een rijksmonument. Dekker (22) en Bouter (22) zijn vanmiddag met een paar collega-molenaars uit de Hoekse Waard aangeschoven.

In de vorige eeuw leek het gedaan. Bakkersmeel kwam uit een machine, veevoer werd industrieel mengvoeder. Veel molens waren wiekloos of gesloopt. Maar dankzij aantrekkend erfgoedbewustzijn en een gunstig subsidieklimaat zijn veel molens sinds de jaren tachtig gerestaureerd. De 1.200 ‘maalvaardige’ molens die Nederland telt – korenmolens, poldermolens die als gemaal dienen, en watermolens die door water worden aangedreven – zijn veelal eigendom van lokale overheden en stichtingen.

De meeste worden gerund door vrijwilligers, onder wie de molenaar. Dat ambacht maakt ook een revival door. Zaterdag kreeg een recordaantal van 110 nieuwe molenaars in Soest hun diploma uitgereikt, nadat ze hun opleiding bij het Gilde van Molenaars hadden voltooid.


Lees ook

Molenaar Jos Kors is bij het malen afhankelijker van de markt dan van de wind

De Zandhaas weer laten malen was altijd de grote droom van Jos Kors (67), inmiddels is het zijn levenswerk.

Het gemalen meel wordt opgevangen in een zak door molenaar Jesse in ’t Veld.
Foto Bram Petraeus

Historische machine

De meerderheid bestaat nog steeds uit wat oudere mannen met veel vrije tijd, maar de molens trekken steeds meer vrouwen en jongeren . Jesse in ’t Veld, die bij een restauratiebedrijf werkt, haalde zijn diploma op zijn achttiende. Maar vanaf zijn dertiende was hij al „verslingerd aan die grote, historische machine”. Hij mocht meehelpen in buurdorp Maasdam, in de wieken klimmen om de zeilen vast te maken, bijvoorbeeld. „’n Beetje je grenzen opzoeken, dat motiveert op die leeftijd”.

En hij was gegrepen door het vleugje „mysterie” rond de molenaar. „Iedereen kent hem, maar hij is ook een beetje een vreemde, ook ’s nachts in de weer als het waait, op die koude toren, want het najaar en de winter zijn de beste seizoenen.”

Jesse Bergquist (19) uit Roosendaal is al sinds zijn achtste gek van molens, zegt hij. „Mijn moeder is stad en land met me afgereden om molens te kijken.” Vorig jaar haalde hij zijn diploma, maar dat was alleen omdat je vóór je achttiende geen examen mag doen. Hij is in het laatste jaar van zijn opleiding bouwkunde en loopt stage bij de erfgoedinspecteur Monumentenwacht. Elk vrij moment is hij molenaar van De Arend, een korenmolen uit 1811 in Wouw.

Als je een molen leert kennen, wordt die als het ware een verlengstuk van jezelf. Dan is het bijna of hij leeft

Jesse Bergquist (19)
molenaar van De Arend

De opleiding geldt als zwaar. De MIO (molenaar in opleiding) moet de geschiedenis en techniek van de molen kennen, maar ook weerkunde en allerlei veiligheidseisen, plus 150 praktijkuren maken in alle seizoenen en een logboek bijhouden. „Maar als je het al van jongs af aan doet, is het niet moeilijk”, zegt Bergquist. „Als molenaar moet je wéten wat je doet, maar er komt ook gevoel bij. Als je een molen leert kennen, wordt die als het ware een verlengstuk van jezelf. Dan is het bijna of hij leeft.”

De watermolen van Elsloo in Zuid-Limburg, wordt gevoed door een beek uit een mergelplateau. Altijd genoeg water, behalve bij veel regen , dan moet de sluis open, zegt molenaar Belinda Bakkes (49), griffier bij de gemeente Maasgouw. Haar vriendin, Liesbeth van Binnebeke (55), deed de dubbele molenaarsopleiding: wind én water. „De molenaar waar Liesbeth praktijkles volgde, zei tegen mij: ‘Hier, probeer maar eens’ en toen was ik ook verkocht”, zegt Bakkes. Afgelopen weekend kregen beide vrouwen elk twee diploma’s. Maar de meeste tijd brengen ze door op ‘hun’ molen met het rad aan de beek. „Daar hoef je ook niet de hele tijd naar de lucht te kijken.”

Dun door de broek

Altijd een oog naar de lucht, zegt Cornelis Dekker in Puttershoek. Zijn ‘eigen’ molen, de Windlust in Goudswaard, is uit 1694 en de oudste van de streek. „Voor je gaat opzeilen, denk je altijd: wat zeggen de wolken, wat doet de barometer? En dan nog kan het in vijf minuten veranderen.”

Als je te laat bent bij een snelle verandering van de windrichting, kan de molen opeens andersom gaan draaien en werkt de ‘vang’ – een soort trommelrem in de kap – niet meer. „Jij moet de molen beheersen, niet andersom”, zegt Wim van der Giesen, molenaar van De Goede Hoop in Mijnsheerenland. „Dat moet je leren, en de beste leerschool is dat het je ten minste éénmaal dun door de broek is gegaan.”

Alle tarwe die De Lelie verwerkt wordt per zeilend vrachtschip – de tjalk Vrijbuiter – aangevoerd uit Zeeland en met paard en wagen naar de molen gebracht. Geen, of niet alleen een toeristische gimmick, maar „een serieuze poging om een fossielloze keten van ambachten nieuw leven in te blazen”, zegt In ’t Veld. Hij kreeg er vorig jaar een erfgoedprijs voor. In een wereld waarin alles van ver komt en alles ‘nu’ moet, is zijn molen een rustpunt. En het helpt natuurlijk dat geen van de nieuwe molenaars alleen van de wind hoeft te leven.

De laatste tarwe is door de maalstenen gelopen. In ’t Veld zet de wieken stil, in de stand ‘kleine rust’ (recht kruis). Er is ook een ‘grote rust’ (andreaskruis). Maar morgen moet hij weer draaien.

Jesse in ’t Veld beklimt De Lelie.
Foto Bram Petraeus



Lees ook

Waarom heeft een oude molen vier wieken en een windturbine maar drie?

De molens van Kinderdijk