‘Hij nam haar mee naar zijn bakkerij op Borneo’

‘Mijn ouders waren afkomstig uit het dorp Wagenberg, vanwaar mijn vader, van beroep bakker, als KNIL-soldaat in 1938 vertrok naar Nederlands-Indië. Mijn moeder was toen pas elf jaar. Haar ouders hadden een eigen zaak in elektrische apparaten en fietsen, en deden ook loodgieterswerk.

Op 4 november 1944 werd het ouderlijk huis van mijn moeder door een geallieerd bombardement getroffen. Haar ouders kwamen daarbij om. Mijn moeder, zeventien inmiddels, werd opgevangen door familie en werkte in verschillende huizen als kindermeisje; een tijd waarin zij het heel moeilijk heeft gehad.

Mijn vader werd in maart 1942 krijgsgevangen gemaakt in Bandoeng. Hij kwam terecht in Fukuoka in Japan, waar hij onder slechte omstandigheden in de kolenmijn moest werken. Op 15 augustus 1945 werd hij bevrijd door de Amerikanen en via Okinawa en Manilla naar Balikpapan gebracht, op Borneo. Hij kon daar een Australische bakkerij overnemen om brood te bakken voor de vele bevrijde krijgsgevangenen en de BPM-oliemaatschappij. Pas eind 1948 ging hij op verlof naar Nederland. Daar ontmoette hij mijn moeder weer, die hij kende als jong meisje. Hij vroeg haar ten huwelijk, ze trouwden en begin 1949 nam hij haar mee naar zijn bakkerij op Borneo. De foto laat mijn ouders zien als dolgelukkig paar, in hun huisje op Balikpapan. Daar werd ik geboren. Al snel waren we genoodzaakt terug te keren naar Nederland. Eind 1950 kwamen wij op het schip de Indrapoera aan in Amsterdam. In 1951 werd daar mijn zusje Wil geboren (helaas overleden in 2010), broertje Hans in 1956. Mijn ouders genoten van het leven en vierden nog hun vijftigjarig huwelijk, altijd met de Indische ervaringen in hun achterhoofd. De as van onze ouders, die allebei 94 zijn geworden, hebben we op dezelfde plek uitgestrooid, vlak bij hun geboorteplek in Wagenberg.”