Column | Halina Reijn

Vijftien was ik, toen ik Halina Reijn voor het eerst in het theater zag. Ze speelde de titelrol in Lulu van Frank Wedekind, bij de Theatercompagnie. Ik heb met open mond naar haar gekeken. Alle pubertroep in mijn hoofd, de wanhoop, de flemerige verliefdheden, de peilloze diepte van de sterfelijkheid die zich langzaam begon te ontsluiten: zij gaf er een lichaam, een stem, een voorkomen aan.

Theater was toen nog een kunstvorm voor machtige, witte mannen: de regisseurs. Mannen die containers met klei lieten aanrukken om Pierre Bokma in te begraven, of zeeën aan water vanuit de nok naar beneden stortten om Betty Schuurman met een doorschijnende jurk aan jammerend in rond te laten waden.

Halina Reijn had haar regisseur om een Hamlet-rol gevraagd, en kreeg Lulu: een ongrijpbare vrouw, onafhankelijk, transformatief. Maar, zo lees ik 24 jaar later in de recensies van toen, er werd daar op dat toneel een partijtje rode tepels rood gekleurd. Lulu ging van hand tot hand, als een pop, betast en vernederd door alle mannen om haar heen. Onverholen seksisme was het: een machovehikel.

Vrijwel alles wat Reijn daarna deed heb ik gezien. Haar toneelpapa’s, tegen wie ze zich nooit openlijk verzet heeft, boden de kaders waarbinnen zij opereerde. Zo speelde ze amper personages met invloed in de buitenwereld, maar vrouwen die gedwongen werden tot huwelijk, seks, eenzaamheid, een leven achter glas. Ze was zelden moeder, veel eerder zusje, jonggehuwde of minnares. Ze verzette zich in al die rollen tegen haar ongelukkige lot met de balsturige branie van een puber, of juist huilend, blazend van woede: maar zonder ooit ook maar één seconde de controle te verliezen. Ze heerste. Als actrice had ze macht. Als kunstenaar was ze onverslaanbaar.

Het overgrote deel van Nederland heeft haar nooit gemogen. Alles wat ze was en deed, haar intelligentie, haar Peter Pan-kragen in combinatie met die diepe stem, haar grote lach, haar onverzettelijkheid, haar onstilbare meisjesverlangen naar de afwezige vader, haar buitenaardse talent: wij gooien haar soort vrouwen liever op de brandstapel.

Haar feminisme is niet altijd mijn feminisme. Fysieke zelfhaat, een verlangen weer jong en onschuldig te zijn, soms die carrière willen opgeven voor schort en fornuis: ik herken me daar niet heel sterk in.

Maar als ik vijfentwintig jaar lang mijn lichaam en geest had moeten inzetten over de hele wereld, om de ideeën van mannen vleugels te geven, had ik er waarschijnlijk wel zo over gedacht.

En nu is Halina Reijn als een komeet weggeschoten en kunnen we haar lekker niet meer te pakken krijgen. Ze heeft ons allemaal achter zich gelaten, al die kleine krabbelaars, al zal zij dat zelf niet zo zien, omdat ik denk dat ze daar te aardig en autonoom voor is. Dus blijven wij maar een beetje doormopperen, hier in die klei. Egalitair tot aan de kist, zo zijn de Nederlanders, geheel in pijnlijk contrast met haar film die gaat over het mogelijke plezier in machtsverhoudingen.

Babygirl is een kunstwerk, geen pamflet: ambigu, twijfelend, spectaculair, vol adembenemend spel, waarin alle Halina’s van de afgelopen drie decennia te herkennen zijn. Bijvoorbeeld: Nicole Kidman en Harris Dickinson die, na de ‘eet uit mijn hand’-seks, zij met zijn hoodie aan, lachend, als vermoeide kinderen tegen elkaar leunen: ontroerend, slim bedacht, gloednieuw en tegelijkertijd nu al zo klassiek Halina-achtig.

Halina Reijn is een grootheid: vol tegenstellingen, soms irritant en onnavolgbaar, maar onmiskenbaar bevrijd. Van het lot der vrouwen én van ons.

En weer kijk ik met open mond naar haar.

schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.