Het vierkante socialisme regeerde in Pendrecht

In zijn hoedanigheid als in architectuur geïnteresseerde kroonprins beweerde de Britse koning Charles III eens dat architecten en stedenbouwers na 1945 meer schade in Londen hebben aangericht dan de Luftwaffe in de Tweede Wereldoorlog. Dit gaat ook op voor Rotterdam. In de stad van ‘niet lullen maar poetsen’ en ‘geen woorden maar daden’ hebben de stedenbouwers na de oorlog meer laten slopen dan het bombardement door de Luftwaffe op 14 mei 1940 vernietigde, schrijft de Rotterdamse journalist Arjen van Veelen, in Rotterdam. Een ode aan inefficiëntie.

In zijn magistrale portret van het hedendaagse Rotterdam brengt Van Veelen de naoorlogse sloopwoede in verband met het streven naar efficiëntie dat van oudsher de havenstad beheerst. ‘Vierkant’ noemt hij het denken in termen van efficiency van de stadsbestuurders, naar de stalen scheepscontainers die decennia geleden hun intrede deden en de haven van Rotterdam hebben veranderd in één grote superefficiënte, logistieke machine waar de stad aan ondergeschikt is.

Al voor de oorlog waren de Rotterdamse stedenbouwers vierkante denkers toen ze plannen maakten voor de ‘sanering’ van de oude stad. Met sanering, afgeleid van sanus, het Latijnse woord voor gezond, maakten ze duidelijk hoe ze over de oude stad dachten. Die was een doodzieke patiënt die met haar nauwe straten en stegen leed aan aderverkalking. Hierdoor werkte de bloedsomloop niet meer goed: het toenemende autoverkeer kon geen kant op. Er zat maar een ding op: grootscheepse sloop en nieuwbouw.

Voor de vierkante stedenbouwers was het Duitse bombardement dan ook een geluk bij een ongeluk. Maar het sloopwerk van de Luftwaffe was nog niet genoeg. Tal van woningen en licht beschadigde gebouwen, zoals de prachtige Bijenkorf van W.M. Dudok, verdwenen na de oorlog alsnog, omdat ze niet pasten in het ‘functionalistische’ Basisplan voor de wederopbouw van de Dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw uit 1946.

Foto Bernard Hulsman

Stalin

Het vierkante denken werd ook bepalend voor de nieuwe, naoorlogse buitenwijken van Rotterdam. In 1946 trok de Dienst de van oorsprong Duitse architecte Lotte Stam-Beese (1903-1988) aan om nieuwe buitenwijken te ontwerpen. Stam-Beese was een vierkante architect van het strenge soort. Eind jaren twintig had ze aan het Bauhaus in Dessau geleerd dat een gezonde woonwijk er een vol ‘licht, lucht en ruimte’ is en daarom uit ‘strokenbouw’ moet bestaan. In Kleinpolder-West, een van haar eerste woonwijken, staan veel kaarsrechte flatgebouwen dan ook evenwijdig aan elkaar.

In Pendrecht, gebouwd in de jaren vijftig, introduceerde Stam-Beese een stedenbouwkundige noviteit in Nederland: de ‘wooneenheid’ waar ‘jonge’ en ‘oude’ gezinnen samen met ‘ouden van dagen’ wonen. De wooneenheid als bouwsteen van een nieuwe stad had zij leren kennen tijdens haar verblijf in Stalins Sovjet-Unie in 1932-34. Daar was ze, samen met haar toekomstige (en tijdelijke) echtgenoot Mart Stam, betrokken bij het ontwerpen van nieuwe ‘socialistische’ steden. Van hun ontwerpen voor steden die bestaan uit tientallen gelijke wooneenheden, is vrijwel niets uitgevoerd. Het stalinistische regime verafschuwde hun monotone blokkensteden en wees het echtpaar in 1934 uit.

Foto Bernard Hulsman

Thuisgevoel

In Pendrecht regeert het vierkant. Stam- Beese ontwierp de wijk als een rasterstad met dezelfde rechthoekige wooneenheden van ongeveer 80 woningen. Elke eenheid bestaat uit twee flats, enkele blokjes rijtjeshuizen en een gemeenschappelijke tuin. Hier zouden hechte gemeenschappen ontstaan, voorspelde Stam-Beese in 1950 in de toelichting op haar ontwerp. De gezamenlijke tuin zou leiden ‘tot een natuurlijk onderling contact en een zekere band tussen de bewoners’, verwachtte ze. ‘Het oudere gezin kan het gezin met jonge kinderen bijstaan en omgekeerd’. Ook zouden de jonge wooneenheidbewoners ‘kleine hulp’ kunnen verlenen aan de oude bewoners die op hun beurt op de kinderen konden passen. Zo zouden de Pendrechters ‘vergroeien met de omgeving’ en niet het gevoel krijgen te wonen in een ‘huurkazerne’ en te zijn ‘opgeborgen in laden’. Integendeel, ze zouden zich er volgens Stam-Beese volkomen thuisvoelen.

Het liep met de wijk anders dan Stam-Beese voorspelde. In de jaren zeventig en tachtig verhuisden vele Pendrechters naar rijtjeshuizen met eigen tuintjes in Spijkenisse en andere ‘overloopgemeenten’ in de Rijnmond en werd Pendrecht een ‘probleemwijk’ die onder meer kampte met leegstand. Vlak voor de eeuwwisseling begon de langdurige ‘stedelijke vernieuwing’ van Pendrecht, waarbij uiteindelijk 1.750 woningen zijn gesloopt en vervangen door 1.600 veelal grotere – en duurdere – woningen.

Foto Bernard Hulsman

Ondanks de grondige vernieuwing staan vooral ten noorden van de Slinge, de brede straat die Pendrecht in tweeën klieft, nog altijd wooneenheden waaraan niet veel is veranderd. Hier is nog altijd goed te zien dat Stam-Beese het de bewoners niet gemakkelijk maakte om zich thuis te voelen in hun blokkenstad. Ze was een dogmatische vierkante architect voor wie besloten ruimtes die zorgen voor een gevoel van geborgenheid taboe was. Zelfs voor de beplantingen van de gemeenschappelijke tuinen bepaalde ze dat het uitgangspunt moest zijn dat ze een ‘continue ruimte’ vormden. Hierdoor ogen de tuinen nu, net als in veel andere modernistische woonwijken, als een onaantrekkelijk niemandsland waar niets te doen is. Het hart van de wijk, het door winkels omgeven Plein 1953, is een veel te grote, unheimliche vlakte met enkele bomen in het midden. En langs de Slinge staan nog altijd de rijteshuizen met platte daken die ogen als scheepscontainers waarin bewoners zijn opgeborgen.