Stel het je maar voor. Je bent een katholiek Duits meisje en hebt het op school leuk met je vriendinnetjes. En dan, van de ene op de andere dag, hoor je er niet meer bij en besef je dat je niet bent zoals alle anderen.
Het overkwam Cordelia Edvardson (1929-2012) nadat Hitler aan de macht was gekomen. „Er was een geheim aan haar verbonden, een zondig, schandelijk, duister geheim,” schrijft ze over die ervaring in haar ontluisterende en knap gecomponeerde autobiografische roman Gebrand kind zoekt het vuur, die nu is vertaald.
Het ‘zondige geheim’ is dat het meisje als buitenechtelijk kind van een Joodse vader en een moeder met een Joodse stiefvader door de nazi’s als ‘vol-Joods’ wordt geclassificeerd. In nazi-Duitsland was dat meer dan genoeg om uitgestoten te worden.
Het meisje, zoals Edvardson zichzelf lange tijd noemt alsof ze anders de confrontatie met haar verleden niet aan kan, merkt het aan alles. Zo wordt ze tijdens een zomervakantie in de Alpen, door vrienden van haar ouders, fanatieke nazi’s, voor ‘vuil jodenjong’ uitgemaakt als ze met hun zoontje heeft gezoend. Ook pesten haar klasgenoten haar met haar moeder, omdat die zich opmaakt. In het land van Hitler doet een echte vrouw dat tenslotte niet, net zoals ze niet rookt.
De grootste vernedering ervaart het meisje als ze net als haar vriendinnetjes lid wil worden van de Bund Deutscher Mädel, de vrouwelijke variant van de Hitlerjugend. En wie wil er nu niet bij zo’n club horen met hoogstaande idealen zoals reinheid en opofferingsgezindheid? Tijdens een parade heeft het meisje tenslotte ook Hitler van nabij gezien. „Het was alsof hij speciaal tegen haar glimlachte, dacht ze overgelukkig.”
De moeder van het meisje, de in de jaren twintig en dertig beroemde ultra-katholieke schrijfster Elisabeth Langgässer, geniet intussen van haar roem in literair Berlijn. Haar eigen Joodse familiebanden heeft ze weten te verhullen door met een arische jurist te trouwen. Maar dat zal haar dochter niet redden.
Lees ook
Hoe dit Joodse echtpaar de kampen overleefde
Jodenster
Als de Jodenster wordt ingevoerd moet het meisje van haar ouders het huis uit, omdat zij geen verplichte Jodenster op hun gevel willen. Het meisje wordt ondergebracht bij andere Joden, in een huis waar regelmatig bewoners worden opgepakt.
Wel weet haar moeder door middel van een ogenschijnlijk slimme adoptietruc het Spaanse staatsburgerschap voor het meisje te verkrijgen. Maar daarmee begint de ellende pas goed. Moeder en dochter worden bij de Gestapo geroepen. Daar wordt het meisje gedwongen de Duitse nationaliteit terug te nemen en de rassenwetten te aanvaarden, omdat anders haar moeder wegens die gearrangeerde adoptie zal worden gearresteerd. En haar moeder mag dan een ultra-katholieke Hitler-bewonderaarster zijn, volgens de rassenwetten is ze ook half-Joods. Door haar handtekening te zetten onder het Gestapo-document offert het meisje zichzelf nu op om haar moeder te redden. En die moeder, die vooral met haar literaire carrière bezig is, laat het gewoon gebeuren.
Edvardson wisselt de korte hoofdstukken over haar belevenissen als buitengesloten kind in Berlijn af met wat er later met haar gebeurt in zowel Theresienstadt als Auschwitz-Birkenau. Wat ze vertelt komt door die afwisseling nog harder en onbevattelijker aan.
In Auschwitz-Birkenau belandt het inmiddels 14-jarige meisje op de relatief veilige Schreibstube, waar de gevangenen worden ingeschreven en hun nummer krijgen. Vanuit die positie doet ze op een unieke manier verslag van wat ze om zich heen ziet. En dat doet niet onder voor wat Primo Levi, Imre Kertész en G.L. Durlacher in hun even onovertroffen boeken hebben geschreven. Gebrand kind zoekt het vuur is dan ook een belangrijk boek. Al was het maar omdat Edvardson de nog altijd hardnekkige mythe van het ordelijk functionerende vernietigingskamp ondergraaft en laat zien dat er vooral chaos en sadistische willekeur bestonden. Door de verwonderde blik van het meisje, maakt Edvardson haar ervaringen nog indringender en benadrukt ze tevens de voor een buitenstaander onbevattelijke en vooral wrede absurditeit van het dagelijkse kampleven. Ze beschrijft het als volgt: „Een en al grauwe leegheid vervulde het meisje. Niets. Niemand, geen mens en geen ding, geen leven en nog geen dood. Geen schuld en geen geloof, hoop en liefde, liefde nog het minst […] Geen haat en geen woede, wie moest ze haten en waarover moest ze zich woedend maken in het lege Niemandsland.”
Onthutsend is met name Edvardsons portret van Maria Mandl, de onvoorstelbaar wrede en agressieve rechterhand van kamparts Josef Mengele. Samen voerden zij in Auschwitz-Birkenau de selecties uit en bepaalden ze wie vergast zou worden en wie mocht blijven leven. Met haar herdershonden liep Mandl door het kamp en als ze er zin in had liet ze die een gevangene verscheuren.
Na de oorlog
Het tweede deel van het boek is niet minder bijzonder en gaat over wat er na de oorlog met Edvardson gebeurde. Ze belandt in Zweden om in een ziekenhuis te herstellen en daarna bij een gastgezin ondergebracht te worden. Daar willen ze dat ze haar gruwelijke ervaringen zo snel mogelijk vergeet. Maar dat wil Edvardson juist niet. In het ziekenhuis voelt ze vooral wanhoop, razernij en haat. En dan lees je: „Ik wil het niet achter de rug hebben, ik wil niet beter worden, ik wil niet vergeten!” Des te meer voelt ze zich iemand die is overgebleven: „Iemand die over de grens tussen leven en dood was getrokken, gegleden, en in de grauwe mist van het Niemandsland was achtergebleven.”
Dat Niemandsland is het land van „de ongrijpbare, opgekropte angst zonder taal en zonder woorden en daardoor zonder sterke, duidelijke gevoelens.”
Edvardson trouwt weliswaar en krijgt twee kinderen, maar ze blijft in dat Niemandsland rondhangen. Voor haar omgeving blijft ze ongrijpbaar en boos. Die boosheid neemt alleen maar toe en eindigt in levensangst. Duidelijk is dat het kamp haar nooit een normaal leven zal gunnen. Dat dringt des te meer tot haar door als ze op een dag een brief van haar moeder krijgt, waarin deze schrijft dat ze bezig is met een roman over een kampoverlevende en ze van haar dochter zou willen weten wat zij in Auschwitz heeft meegemaakt. Edvardson doet wat haar gevraagd wordt. Maar als haar moeders roman eenmaal verschenen is, herkent ze er niets in, want „het sprak over het vuur maar zweeg over de as.” Op dat moment besef je dat je nooit echt zult kunnen begrijpen wat ze heeft meegemaakt. En dat maakt haar lot als overlevende nog akeliger dan het al is. Haar moeder heeft ze na die brief nooit meer gezien of gesproken. Zelf verhuist ze in 1973 naar Israël, de enige plek waar ze zich begrepen voelt.