De zoektocht naar een verklaring: Peter Terrin schrijft bezield en beklemmend over de ‘wat als’-vraag

Opletten, dat dwingt het werk van Peter Terrin bij je af. Er is iets aan de hand, of er staat iets te gebeuren. Iets waar je geneigd bent overheen te kijken. Want dit is toch geen gewone beschrijving, in zijn nieuwe roman Nog lang geen winter? „We liepen over een binnenkoer met gestapeld brandhout bewaakt door tuinkabouters.” Tuinkabouters? Dat is abnormaal, absurd bijna. En: „Uit de open achterdeur van een restaurantkeuken kwam het geluid van een Aziatische quiz met joelend publiek, gemengd met dat van een staafmixer die door de enige kok nog aanwezig op en neer werd bewogen in een grote pot.” Zoveel buitenissige details – die quiz, die staafmixer, die kok (de enige!). Als dit kennelijk de moeite van het opmerken waard is, zal het wel iets te betekenen hebben. Toch?

Of de schrijver speelt daarmee, met onze verwachtingen, dat kan ook. Welke verklaring er ook is, op deze manier zet Peter Terrin (1968) zijn proza onder spanning. Meteen in de beginzinnen al, waar zijn hoofdpersoon Simon vertelt dat er „geen voortekenen” waren, géén „vreemd gevoel”, géén „kleine veranderingen”. Waardoor je bijna over het hoofd zou zien dat het leven, de werkelijkheid, vol zit met dagen zonder voortekenen en vreemde gevoelens.

Maar in Nog lang geen winter is wel iets gebeurd waar een verklaring voor gevonden moet worden. Er is een vreemd bedrag op de rekening van Simon bijgeschreven, vreemd „vanwege de vele nullen” en de onbekende afzender. „Een foute transactie”, denkt hij eerst nog, „die snel gecorrigeerd zou worden”. In de tussentijd heeft hij het leven zijn beloop gelaten: samen met zijn dochter Romy vliegt hij naar Italië om daar, in een baai bij Capri, de as uit te strooien van haar moeder, zijn ex-vrouw Carla. Maar nota bene op het moment van die uitstrooiing gebeurt er nog iets vreemds: „De as werd in een sluier meegenomen en opgetild, en bleef toen een paar seconden voor ons hangen, nauwelijks bewegend, alsof de sluier zich onder water bevond.” Is de werkelijkheid nog te vertrouwen?

Scharnierpunten

Nee, zo blijkt, want er zit een sciencefictionachtig kantje aan Nog lang geen winter: dit is de werkelijkheid niet. Tenminste: niet de gewone werkelijkheid die Simon kent. Hij bevindt zich, dankzij de pionierende technologie van een firma die Quantum Entertainments heet, in een „belevingsvakantie” van drie weken, waarin hij leeft in een alternatieve vertakking die zijn leven had kunnen nemen. Alleen: zijn terugkeer is mislukt, hoort hij van een „man met een hoedje” (weer zo’n detail) van de firma. En dat geld? De Simon in die andere (échte) werkelijkheid, is „zeer vermogend” en had zich ervoor verzekerd dat hij „in het geval van de spreekwoordelijke schipbreuk” zijn levensstandaard zou kunnen voortzetten.


Lees ook

Je hebt geen metaforische uitspattingen nodig als je kunt schrijven als Peter Terrin (●●●●●)

Je hebt geen metaforische uitspattingen nodig als je kunt schrijven als Peter Terrin (●●●●●)

Maar waar vond de vertakking plaats, waardoor de zaken er nu zo voorstaan? Want Simon herinnert zich weliswaar niets van die ‘echte’ werkelijkheid, maar erg geweldig lijkt het er in deze alternatieve wereld niet voor te staan, laat staan beter. Simon is hier weliswaar succesvol kunstfotograaf, maar zijn grote liefde is zijn ex en bovendien overleden, hij doet het af en toe met een schoonmaakster, zijn dochter heeft een lichamelijke beperking en een slechte band met hem, en die wereld hier: tja… Trump is vermoord, Amerika in burgeroorlog en er ontbrandt net een hallucinante geopolitieke ruzie over een fataal verlopen ruimtemissie naar een maan van Jupiter.

„Ergens had ik hier op een bepaald moment de goede keuze gemaakt”, weet Simon, maar waar? Die vraag, die Simon zichzelf stelt en waarnaar je als lezer mee speurt, is de motor van Nog lang geen winter, de vraag waarmee Terrin je in deze roman tot opletten maant. Het is ook een vraag die je Terrin toevertrouwt, een schrijver van beslissende momenten, van scharnierpunten in de levens van zijn personages. Een schrijver die bovendien met de ‘wat als’-inzet van zijn romans Post mortem (2012, winnaar AKO Literatuurprijs) en Patricia (2018, mijn persoonlijke favoriet) al iets wezenlijks wist aan te raken, én die met zijn vorige roman De gebeurtenis (2022, shortlist Libris Literatuur Prijs) zo’n vraag al overtuigend met een sciencefiction-element wist te concretiseren.

Maar de potentiële keerzijde: de vraag naar Simons vertakkingsmoment kan je als lezer ook enigszins op afstand van de hoofdpersoon en de handeling plaatsen. Omdat je dus telkens alert wordt gehouden, niet helemaal mag opgaan in het verhaal, maar veeleer steeds met een licht wantrouwen bezig bent te beschouwen wat er nu eigenlijk gebeurt. En ook omdat de manier waarop Terrin zijn informatie doseert – met een kleine omweg, impliciet, suggererend, beheerst – die analytisch-oplettende leeshouding vereist. Zo komen we te weten dat Simon een drugsverslaving heeft gehad, bijvoorbeeld, doordat hij tijdens een nachtelijk hardlooprondje langs zijn „ex-dealer” rent, die hem nog herkent. Nota bene: nachtelijk hardlopen is kennelijk een gewoonte van Simon, al frons je daar toch ook even bij. Zou het wel helemaal goed gaan met hem?

Zulk al lezend verworven inzicht vergroot juist je betrokkenheid bij de personages. Zo komt het ook dat Nog lang geen winter juist níét afstandelijk aanvoelt, misschien ook doordat dit boek een vervolg is op zijn roman Al het blauw (2021), waarin het ging over een liefdesaffaire die de levens van de twee geliefden overhoop haalde, te weten Simon en Carla. Dat was Terrins meest menselijke, minst cerebrale roman, waarbij niet een idee maar de personages centraal stonden, het menselijke, hun gevoel – en die nabijheid zet Terrin voort in Nog lang geen winter. (Waarbij nog even opgemerkt mag worden: Terrins romans zijn weliswaar familie van elkaar, verknoopt en soms elkaar vervolgend, maar er is geen sprake van cruciale voorkennis, je kunt ze los van elkaar lezen.)


Lees ook

Simon (19) raakt verstrikt in een affaire met de twintig jaar oudere Carla

Simon (19) raakt verstrikt in een affaire met de twintig jaar oudere Carla

Zelfonderzoek

Want hoeveel spanning en bevreemding Terrin ook creëert, je vergeet regelmatig dat sciencefictionachtige kantje van de roman; in de eerste plaats lees je hoe Simon bij zichzelf te rade gaat. De vraag wat er in dit leven anders gegaan kan zijn, wekt primair een zelfonderzoek bij hem op, bijvoorbeeld over de verhouding met zijn dochter – het ging vaak moeizaam, maar volgens haar is Simon de laatste weken „veranderd”, ze heeft het gevoel dat hij haar haar beperking „eindelijk niet meer kwalijk neemt”. Hoe zit dat, en: hoe zát dat? Er zit een heel fijne, beklemmende ongrijpbaarheid in deze roman: hoewel Simon het leven op z’n beloop laat, bijvoorbeeld door als fotograaf op zijn intuïtie af te gaan, krijgt alles toch de lading van een mogelijke verklaring. Waarom is hij zo gegrepen door de blik van een jongen op straat, zozeer dat hij een heel fotoproject om hem heen opzet?

De wetenschap dát er een verklaring is, woelt bij Simon een onvermogen los om zich neer te leggen bij het niet-weten – en dus legt hij zich niet neer bij zijn gevangenschap in de alternatieve wereld. Daarmee stevent Peter Terrin af op een ontknoping waarvan ik de inhoud niet zal verklappen, maar je weet uiteindelijk: zó zat het, aha. En dat neemt toch wat van de magie van de roman weg, iets van de kracht van Terrins beheerste spanning. Het is misschien een smaakkwestie, want in de lijn van het boek zijn een verklarend einde én het uitblijven daarvan beide verdedigbaar: fijn voor wie niet van niet-weten houdt, maar een wat al te passende puzzel voor wie ongrijpbaarheid (van de onkenbare werkelijkheid, zoals in Patricia!) ook op waarde weet te schatten. Hoe je daar ook over denkt: een bezielde sciencefictionroman blijft het, méér dan een gedachte-experiment.


Lees ook

Hoe een hedendaagse westerse vrouw uit haar kooi ontsnapt

Hoe een hedendaagse westerse vrouw uit haar kooi ontsnapt