Er moet meer geld naar defensie. Secretaris-generaal van de NAVO Mark Rutte zei deze week te begrijpen dat er daardoor in veel landen minder kan worden uitgegeven aan sociale zekerheid, zorg en pensioenen. Maar is dat wel de enige optie? Kunnen we (ja, echt) niet de belastingen verhogen?
In deze aflevering ontdekken Maarten en Marike dat de Nederlandse overheidsinkomsten relatief bescheiden zijn, maar dat de „belastingmix“ wel een beetje uit verhouding is. Is het verhogen van belastingen slechter voor de economie dan het verlagen van de uitgaven? Hoe hoog zou je belastingen in theorie kunnen maken? En hoe zou je zo’n impopulaire maatregel in de praktijk kunnen doorvoeren?
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
Het aantal kinderen dat is gevaccineerd tegen infectieziekten als mazelen en kinkkoest is de afgelopen jaren het sterkst gedaald onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Behalve op de Bible Belt, waar van oudsher veel orthodox-protestanten hun kinderen niet laten vaccineren, groeit mede hierdoor ook in de grote steden de kans op uitbraken van infectieziekten.
Dit staat in de jaarlijkse vaccinatie-rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), die donderdag is gepubliceerd. Uit het rapport blijkt ook dat de vaccinatiegraad afgelopen jaar weer wat is afgenomen onder kinderen die nog niet naar school gaan.
„In absolute aantallen hebben de meeste ongevaccineerde kinderen geen migratie-achtergrond”, zegt Jeanne-Marie Hament, programmamanager Rijksvaccinatieprogramma bij het RIVM. „Relatief wordt er het minst gevaccineerd onder kinderen met een migratie-achtergrond. Dat betekent dat veel van deze kinderen niet goed zijn beschermd tegen ziekten. Dat is zorgelijk, want zo ontstaan er al op jonge leeftijd gezondheidsverschillen tussen groepen.”
De vaccinatiegraad voor BMR (bof, mazelen, rode hond) en DKTP (difterie, kinkhoest, tetanus, polio) is al een jaar of tien over de hele linie aan het dalen. In het onderzoek is gekeken naar de BMR-prik, maar aangenomen wordt dat de daling voor de DKTP- en BMR-prik nagenoeg hetzelfde is. Lag de vaccinatiegraad bij de BMR-prik rond 2013 en 2014 voor alle kinderen boven de 95 procent, in 2020 was dat gezakt tot onder de 90 procent. Voor kinderen van Turkse en Marokkaanse komaf was de teruggang groter, namelijk tot 78 procent respectievelijk 65 procent.
Daarmee is het aantal gevaccineerde baby’s met een Marokkaanse achtergrond meer dan een kwart lager dan Nederlandse baby’s zonder migratie-achtergrond.
‘Bij mazelen ingehaald door werkelijkheid’
Voor een goede bescherming tegen infectieziekten moeten negen op op de tien personen zijn gevaccineerd. Alleen dan kunnen besmette personen de ziekte niet overbrengen op veel andere personen en kan een uitbraak in de kiem worden gesmoord. Voor mazelen, die bijvoorbeeld vier tot zes keer zo besmettelijk is als Covid, moet de vaccinatiegraad eigenlijk minimaal 95 procent zijn.
„Terwijl we ons best doen om de vaccinatiegraad omhoog te krijgen, zijn we bij mazelen ingehaald door de werkelijkheid”, stelt Hament vast.
Vorig jaar waren er namelijk 203 gevallen van mazelen, tegen 7 meldingen in 2023. „Daarbij zagen we clusters van zieke, niet-gevaccineerde kinderen op islamitische en antroposofische scholen”, vertelt Hament.
De vaccinatiegraad voor BMR (mazelen) op deze scholen schommelt door de jaren gemiddeld rond de 75 procent. Bij islamitische scholen is die laatste jaren sterk gedaald; er zijn geen aanwijzingen dat dit komt door de religie. Het geloof speelt wel van oudsher wel een rol op orthodox-protestantse scholen, waar vier van de tien leerlingen niet zijn gevaccineerd. Scholen, zo schrijft het RIVM, zijn plekken waar niet-gevaccineerde kinderen „zich mogelijk clusteren”.
Zulke clusters en netwerken kun je ook hebben binnen families of buurten – maar niet per se in de vaak genoemde kinderopvang. Onder kinderen die de kinderopvang bezochten daalde de vaccinatiegraad de afgelopen jaren van 97 naar 91 procent. Dat was minder dan onder kinderen die niet naar de kinderopvang gingen; onder hen liep het terug van 92 naar 78 procent. „Dat doet vermoeden dat een vaccinatieplicht in de kinderopvang, waarover wel wordt gesproken, weinig zal doen voor de kinderen die niet naar de opvang gaan”, constateert Hament.
Reizen kan een rol spelen bij het overbrengen van een ziekte van het ene cluster naar het andere. Zo kampt Marokko met een grote uitbraak van mazelen, die al een kleine 200 mensen het leven heeft gekost. „Mensen die daarheen reizen kunnen besmet raken en bij terugkeer in Nederland mensen besmetten die mogelijk niet zijn gevaccineerd”, zegt Hament.
Gebrek aan kennis en vertrouwen in overheid
Om die reden informeren het RIVM en de GGD’s reizigers over dit soort risico’s. „Mensen staan hiervoor best open, zeggen vaak dat ze het helemaal niet wisten”, vertelt Hament. Gebrek aan kennis ligt volgens haar ook vaak ten grondslag aan het besluit om niet te vaccineren: „Mensen weten bijvoorbeeld vaak niet hoe gevaarlijk mazelen kan zijn, dat al gauw een op de vier personen in het ziekenhuis belandt en dat de ziekte niet te behandelen is – alleen te voorkomen met een vaccin.”
Het onderzoek heeft het RIVM dan ook gedaan om zicht te krijgen op sociaal-demografische factoren die een rol spelen bij het besluit van ouders om hun kinderen al of niet te laten vaccineren. In deze studie, die ook als preprint is gepubliceerd, zitten vrijwel alle kinderen die werden geboren tussen 2008 en 2020. Bij hen is op 2-jarige leeftijd gekeken wie de eerste BMR-prik heeft gekregen. „We wilden een beter beeld krijgen van de mensen die hun kinderen niet laten vaccineren”, zegt Hament.
Nu ziet Hament het „echt als ónze taak om mensen met een migratie-achtergrond beter te bereiken.” Inmiddels zijn er gesprekken gevoerd met mensen uit de doelgroep. „Daaruit komt naar voren dat het niet alleen ontbreekt aan kennis, maar ook aan vertrouwen in de overheid.” In 2008 werden kinderen met een migratie-achtergrond nog vaker gevaccineerd dan gemiddeld. Hament: „Er is echt iets veranderd afgelopen jaren, maar wat precies?”
Het kan ook weer de goede kant opgaan, denkt Hament. Ze noemt als voorbeeld de HPV-vaccinaties, waartegen lang grote weerstand bestond – „ook onder mensen met een migratie-achtergrond”. Vorig jaar is de HPV-vaccinatiegraad duidelijk gestegen. „Ook onder jongens”, zegt Hamen: „Het bewustzijn is echt aan het toenemen. Daar ben ik zo blij om.”
Toen Wendy Dorrestijn aan haar promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit begon, was ze nog politiecommandant in de regio Gelderland-Zuid. „Ik heb veel diensten gedraaid met een hoog risico op geweld en kreeg later als districtschef ook veel geweldsrapportages op mijn bureau. Zo ben ik mij gaan afvragen: waarom gaan dit soort situaties soms goed en in andere gevallen fout? En hoe zorgen we ervoor dat dienders fysiek overeind blijven en zo min mogelijk geweld gebruiken?” Ze promoveerde deze week op hoe politieagenten en militairen effectief kunnen handelen in mogelijk gewelddadige situaties, en hoe ze hiervoor het beste getraind kunnen worden.
Als jong meisje uit Lisse was studeren niet vanzelfsprekend. Haar vader en broer waren militair, niemand in haar familie had gestudeerd. Maar Dorrestijn had wel een liefde voor lezen. Toen ze eens in het nabijgelegen Leiden was, „ben ik gaan ronddwalen en kwam ik in de universiteitsbibliotheek terecht. Studenten bogen zich daar ’s weekends over een hele verscheidenheid aan boeken, en dat fascineerde me. Ik dacht: dat wil ik ook!”
Maar ze had ook aanleg om met stressvolle situaties om te gaan. Op haar zeventiende werd ze aangenomen bij de meldkamer van de politie en na de Politieacademie werkte ze op een bureau in hartje Amsterdam. „Er was veel drugsoverlast, geweld, gedwongen prostitutie en mensen die op straat sliepen. Aan de muur van het bureau hingen posters van weggelopen tieners die vrijwel dezelfde leeftijd hadden als ik.”
Daarna ging ze naar Brabant, waar ze meer verantwoordelijkheden kreeg, bijvoorbeeld tijdens voetbalwedstrijden met een hoog risico. „Ik bemoeide me met alles wat ik zag, en sprak vaak collega’s aan. De meeste collega’s waren mannen en een flink stuk ouder, dus dat werd niet altijd in dank afgenomen.” Ze werd chef, volgde een brandweeropleiding en begon een studie bestuurskunde.
Toen kwam ze een onderzoeksvoorstel tegen over geweld en politietrainingen. „Ik stond voor een keuze: wil ik nog hogerop klimmen bij de politie, of ga ik de droom van dat jonge meisje uit Lisse achterna?” Ze koos voor het laatste. „Ik werd voor gek versleten. Maar hier kwam alles samen: mijn passie voor lezen en onderzoek, en mijn liefde voor het politievak en de mensen die het werk doen.”
Groepen jongeren en echtelijke ruzies
Ze wist dat de training van agenten beter kon. „Wanneer de politie geweld gebruikt, leidt dit regelmatig tot ophef.” Agenten reageren daar defensief op. „Maar het is juist belangrijk om te reflecteren en te bespreken wat er niet goed gaat.”
Ze inventariseerde hoe agenten en militairen nu training krijgen en hoe ze omgaan met geweld. Zo keek ze of dienders extra informatie vragen bij de meldkamer, en of ze van tevoren een plan maken. Samen met trainers onderzocht ze meer dan 1.200 scenario’s. Ze zag dat de trainingen sterk verschillen met hoe geweld zich in de praktijk voordoet.
De trainingen bleken zich vooral te richten op bijvoorbeeld een actieve schutter of een overval. Maar in de praktijk komt dit weinig voor en gaan de meeste incidenten om groepen jongeren, mensen die verward of onder invloed zijn, of echtelijke ruzies. „Het is alsof je een voetbalteam voorbereidt op een wedstrijd door ze enkel te trainen in het nemen van penalty’s.” Ze stelt dat trainingen meer aandacht moeten besteden aan sociale en tactische vaardigheden. „Het allermoeilijkste van politiewerk is niet geweld, maar jezelf aanpassen aan de situatie.”
Een andere vondst was dat trainingen weinig aandacht besteden aan de voorbereiding op confrontaties. „Voor een goede aanpak waarbij proportioneel geweld wordt gebruikt, is het belangrijk om goed te plannen, bijvoorbeeld wanneer agenten onderweg zijn naar een incident. Wie doet wat? Let iemand op de omgeving en de ander op de verdachte? En gaan we direct over op aanhouding of niet?” De meeste trainingscentra richten zich enkel op het moment dat agenten al ter plaatse zijn, waardoor ze hier geen oefening in krijgen.
Liefde voor de praktijk
Halverwege haar onderzoek kreeg ze een telefoontje van Defensie. Of ze geïnteresseerd was in een functie als kolonel, verantwoordelijk voor sociale en technologische innovatie. Ze accepteerde het aanbod en doorliep vrijwillig de volledige militaire training. „Het was een hele uitdaging om op een leeftijd van vijftig jaar lange trektochten te maken en jezelf in te graven in het bos. Maar uit respect voor het uniform en de positie heb ik het toch gedaan.”
De dag na haar promotie moet ze zich weer op de kazerne melden. „Ik ben een ‘binnenslaper’, zoals dat heet, en overnacht doordeweeks vaak op locatie.” Haar liefde voor de praktijk botst soms met de wetenschap, zegt ze. Zo mogen onderzoekers zich vaker afvragen hoe hun werk de wereld beter maakt. Maar ze gaat de academische wereld ook missen. „De politie en het leger kunnen veel van de wetenschap leren, zoals het nemen van tijd om op het eigen werk te reflecteren.”
Gelukkig heeft ze nog een onderzoek lopen naar herstelactiviteiten voor veteranen. „Militairen halen zingeving uit het samenzijn met hun peloton. Wanneer ze gewond raken en uit dienst gaan, raken ze dit kwijt en komen ze thuis te zitten – vaak met psychische problemen. We zien dat sportevenementen voor veteranen hen helpen contact te maken met lotgenoten en hun weer een doel en gevoel van maatschappelijke relevantie geven. Niet alleen veteranen, maar ook hun familieleden voelen zich hierdoor beter.”
Ik heb als weerman een heel leuke baan die, denk ik, in een belangrijke behoefte voorziet. Ik hoop altijd dat mensen het fijn vinden dat iemand van een verzameling saaie getallen een samenhangend verhaal maakt. Ik probeer de getallen te laten leven, en geef ze een gevoel. Ik gebruik taal, de goede woorden, om aan kale getallen en simpele symbolen een betekenis te geven. Het maakt de meteorologie een mooie blauwdruk van wetenschapscommunicatie. De wetenschap erachter is natuur- en wiskunde. Maar het is de communicatie die de effectiviteit van het wetenschappelijke resultaat bepaalt.
Laten we eerlijk zijn, een weerman die op een paar vaste momenten op tv en radio komt, dat heeft iets ouderwets. Het is bovendien alleen geschikt voor de weersverwachting op de middellangere termijn, laten we zeggen voor de periode tussen 6 uur en een paar dagen vooruit. Met de verwachting op nog langere termijn kan ik niets beginnen. Er is voor de kijker niet genoeg informatie meer. Een weersverwachting voor over drie weken heeft geen praktische betekenis omdat die te algemeen is: ‘een iets verhoogde kans op natter weer dan gemiddeld’.
Gek genoeg kan ik ook met de weersverwachting voor de heel korte termijn niet goed uit de voeten. Dan is er juist veel te veel informatie. Die kan ik in een weerbericht voor het algemene publiek niet kwijt. Neem een dag met verspreid over het land wat regen. Als ik iets wil communiceren over het weer over twee uur, dan heb ik veel te veel detail nodig. Dit speelt vooral op de radio: ‘In Hellendoorn, Raalte, Dalfsen en Ommen regent het over twee uur, maar in Zwolle, Kampen, Epe en Hoogeveen is het tegen die tijd droog.’
Ook op tv is de hoeveelheid detail die je kunt geven beperkt. Een animatie van radarbeelden gebruik ik vaak, maar eigenlijk gaat dit veel te snel voor een kijker om er betekenisvolle informatie uit te halen. Je moet je blik razendsnel tussen een klokje en een kaart heen en weer laten gaan om te achterhalen wanneer het waar regent. Zoals een oud-collega bij de NOS het ooit verwoordde: tv is totaal ongeschikt voor informatieoverdracht.
Heel aardige inschatting
In het gat van het kortetermijnweer is de gepersonaliseerde weersverwachting gesprongen, en dat begon in 2006 met Buienradar. Die laat je zien waar het in Nederland regent, en hoe de regen zich over het land verplaatst. Op basis daarvan kun je een heel aardige inschatting maken over de regen in de komende twee of drie uur. Buienradar biedt alle informatie aan, en je kunt zelf uitzoeken welk deel van die informatie jij gebruikt. Een gepersonaliseerd informatiemodel waarin een weerman of weervrouw maar matig voorziet.
Niet alleen is de verwachting op de heel korte termijn lastig voor de weerman. Het knelt in de communicatie ook bij de weerwaarschuwingen. Code geel, oranje, rood. Op dit moment worden die uitgegeven per provincie. Voor sommige soorten waarschuwingen werkt dat best aardig, vooral voor weersomstandigheden die over grotere gebieden gelijk zijn. Zoals zware windstoten. Maar voor veel weersverschijnselen slaan die provinciegrenzen eigenlijk nergens op. Als er in de Achterhoek een paar monsterbuien wateroverlast veroorzaken, wordt de hele provincie Gelderland op code oranje gezet, tot Zaltbommel toe. Het weeralarm voor de pinkpopbuien in Zuid-Limburg in 2014? Heel de provincie op code rood, terwijl het duidelijk was dat er in Venray niets bijzonders ging gebeuren. Op Pinkpop viel het trouwens gelukkig mee, iets verderop in Duitsland vielen zes doden.
Zware windstoten en ijzel
De provinciegrenzen knellen, en daarom gaat de communicatie over de weerwaarschuwingen de komende jaren ingrijpend veranderen. Het KNMI is achter de schermen bezig om waarschuwingen op postcodeniveau te gaan uitgeven. Voor bijvoorbeeld zware windstoten en ijzel is dat niet moeilijk en heel praktisch. Je kunt daarmee dwars door provincies heen aangeven waar het weer wel en niet gevaarlijk is. Voor zwaar onweer wordt er druk gewerkt aan een systeem dat individuele buien volgt en probeert in te schatten wat hun koers is en hoe die zich gaan ontwikkelen. Als die techniek eenmaal goed genoeg is, kun je waarschuwen voor onderlopende straten in Doetinchem in plaats van heel Gelderland.
Waarschijnlijk zullen digitale middelen en de weerman elkaar gaan versterken bij het communiceren van weerwaarschuwingen. De weerman en zijn nieuwsorganisatie kunnen hun bereik gebruiken om mensen snel op de hoogte te brengen. Een app of website kan je vervolgens een gedetailleerd persoonlijk overzicht geven voor jouw locatie. Nieuwe technologie en nieuwe communicatie kunnen de effectiviteit van de weerwaarschuwing verbeteren, het aantal onterecht gewaarschuwde mensen verminderen, en het vertrouwen in de waarschuwingen verder verhogen. Technologie en communicatie gaan ook in de toekomst van de meteorologie, zoals het al decennia gaat, hand in hand.
Peter Kuipers Munneke is glacioloog bij de Universiteit Utrecht en weerman bij de NOS