Als de januarizon uit zijn schuilplaats kruipt, kan een mens maar beter naar Zeeland reizen. Daar gedenken we Nescio’s tragische held Bavink, die ten onder ging aan zijn verlangen om de zon te schilderen: „Stapelmal werd Bavink ervan. Naar de zon loopen wilde-i over de lange, schitterende streep, maar aan den kant van ’t water bleef-i toch maar staan.” De arme Bavink belandde in het gesticht, maar aan de kant van het water, op de dijk bij Krabbendijke, verstrooit het Zeeuwse licht zich nu nog even onaangedaan als aan het begin der tijden.
Benedendijks is er een hartje op de knop van een boekenkastje geschilderd. Dat kastje heeft, anders dan de meeste, geen kijkvenster maar een donkergroen deurtje, wat een zekere geheimzinnigheid met zich meebrengt. Binnenin ligt De bleke metgezel van Andrew Motion, een boek dat vol staat met handelingen die voor veel Krabbendijkers (bij verkiezingen torent de SGP hier ver boven de rest uit) stellig als zeer zondig gelden.
Want in zijn eerste roman (uit 1989, een jaar later vertaald door Eric van Domburg Scipio) neemt de Britse poet laureate Andrew Motion ons mee naar een Oxfordse kostschool waar het gieren der jongenshormonen leidt tot een reeks in prettige terloopsheid beschreven foezelarijen. Dat klinkt licht, maar niet alles is licht in het bestaan van Francis Mayne, de jonge held van het verhaal. Zo heeft zijn relatie met de iets oudere Keith Ogilvie, die hem inwijdt in de geheimen van de schoolkrant en het politiek engagement, een onophoudelijke bijsmaak van ongelijkheid. We schrijven trouwens 1968: Bobby Kennedy wordt neergeschoten, studenten lopen te hoop tegen de Vietnamoorlog, op het schoolterrein ontploffen dingen.
Francis loopt er aanvankelijk zoekend tussendoor, wat Motion knap duidelijk maakt in de door dialogen gedragen roman. Francis is het type jongen dat observaties die hij in het ene gesprek oppikt wat later in nieuw gezelschap als eigen vinding uitserveert.
De kostschoolse zedenschets dient echter vooral als verpakking van het drama dat De bleke metgezel substantie geeft – en dat Francis ongenadig hard de realiteit zal induwen. Dat is de ziekte (leukemie) en het overlijden van zijn tweelingzus Catherine. Een hele zomer, de laatste van haar leven, verzorgt hij haar in het huis van hun vader. Zoals Motion schitterend schrijft: „Tegen midden augustus, toen Francis bijna twee maanden thuis was, raakte hij niet meer van zijn stuk van Catherine.”
Er zijn beeldschone scènes tussen broer en zus, óók met een gesprek over hoe ze het kunnen hebben over haar naderende einde. Andrew Motion laat zijn karakters heel veel praten, om te laten zien wat ze niet kunnen zeggen.
Dan zijn er nog de ouders. De vader wordt consequent aangeduid als ‘de brigadegeneraal’ en heeft veel van een klassieke binnenvetter. Francis’ moeder heet gewoon Adele. Zij heeft zich na de scheiding in een hip en halfgeorganiseerd bestaan geworpen. In een wolk van luidruchtige vrolijkheid treedt zij haar kinderen tegemoet, flirt ze met Francis’ vriend Keith en probeert ze anderszins aan te sluiten bij de revolutionaire tijdgeest.
De lezer herkent de onmacht in haar gekwetter, maar haar kinderen hebben er geen geduld mee. Zij keren zich van haar af. Dan sterft Catherine. Van Adele beklijft het beeld van een moeder die een kind heeft verloren, maar die niemand heeft om haar rouw mee te delen. Hartverscheurend.