Het onderwijs als haperende kansenmachine

Lege klaslokalen op een basisschool tijden de Covid-pandemie.
Foto ANP/KOEN VAN WEEL

School zou een gelijkmaker moeten zijn. In een ideale wereld maakt het na twaalf jaar leerplicht voor je kansen niet uit of je ouders nu Limburgse arbeiders zijn of Marokkaanse advocaten. Maar zo is het allerminst. Door gebrekkig bestuur, slecht bemande klassen, racisme en onderadvisering krijgen niet alle leerlingen dezelfde start in het leven.

Die structurele en ontwrichtende ongelijkheid roept vragen op waar ieder jaar weer een stapel boeken, artikelen en rapporten over verschijnt. Verklaringen, verwijten en oplossingen buitelen over elkaar heen. Voor leken en zelfs voor onderzoekers is het niet zo makkelijk om te begrijpen hoe het komt dat ons onderwijs zo weinig inclusief is, en wat we eraan kunnen doen.

Ruwweg drie posities tekenen zich af in de recente oogst aan onderwijsboeken: zonnig optimisme, gematigd realisme en vurige strijdlust. Dromenmakers: uit de titel alleen al blijkt dat Abdelkader Benali, zelf literair auteur en bewoner van het kleurrijke Amsterdam Nieuw-West, bij de optimisten hoort. Hij reisde langs vijftien „eigenwijze basisscholen” die ondersteuning ontvangen van het Jeugdeducatiefonds en trof hartverwarmende taferelen aan. De basisschool is in Nederland anno 2024 soms „een broodjeszaak, een kringloopwinkel, een buurtcafé, een voetbalveld en een opvangplek voor ouders”, stelt Benali vast.

Vol bewondering beschrijft hij schoolleiders en leraren die geen middel onbeproefd laten bij de hulp aan hun veelal arme, anderstalige, gevluchte en getraumatiseerde leerlingen: ze zelf dan maar thuis ophalen, ze ’s middags naar voetbal brengen, een fiets voor ze gaan kopen. „De school is het duizenddingendoekje van de maatschappij geworden”, schrijft Benali terecht: „Ze moet opvoeden, onderwijzen, koesteren, voeden en ook nog voor wat amusement zorgen.”

Stress en schulden

Maar verkijk je niet op Benali’s ontroerende close-ups van dansende, kokende en spelende kinderen en hun bevlogen leerkrachten. Dromenmakers is toch een hoogst verontrustend boek. De eufemistische titel kan niet verhullen dat veel scholen in Nederland vooralsnog het predicaat ‘dromenmaker’ niet kunnen waarmaken. Recent onderzoek van de Vrije Universiteit toont aan dat de sociaal-emotionele problemen waarmee kinderen hun allereerste schooldag begonnen, na zes schooljaren niet zijn afgenomen maar erger zijn geworden.

Benali’s verhaal over de leerlingen is steeds hetzelfde: geen bed, geen ontbijt, ouders met schulden en de daarmee samenhangende stress, waardoor er thuis weinig aandacht is voor spelen en gesprekken voeren, laat staan voor samen boeken lezen. De gevolgen voor het welzijn en de geletterdheid van de kinderen laten zich raden. Veel van deze leerlingen gaan na de basisschool naar het speciaal onderwijs. Niet omdat ze leerproblemen hebben, maar omdat ze worden geweigerd door gewone middelbare scholen, vertelt een van de schooldirecteuren aan Benali. Zonder vanzelfsprekende doorstroom naar vmbo, havo of vwo faalt het onderwijs als ‘kansenmachine’, zeker waar het om nieuwkomers gaat.

Dat Benali’s toon optimistisch blijft, is te prijzen: slecht nieuws over scholen met veel achterstandsleerlingen wordt al snel een soort self-fulfilling prophecy. Die scholen worden dan nog minder aantrekkelijk voor leraren, en het lerarentekort is al ongelijk verspreid. Laten we het eens omdraaien, dacht Cordula Rooijendijk, zelf jarenlang basisschooldirecteur in Amsterdam. In haar boek Vijftien lessen die kleurrijke basisscholen ons leren benadrukt ze daarom wat er allemaal goed gaat op scholen met veel kinderen van migranten. De stigmatisering is haar een doorn in het oog, ook zij neemt de lezer daarom mee achter de voordeur van deze scholen. Met veel ironie en zelfkritiek ontdekt ze haar eigen vooroordelen en de noodzaak een andere bril op te zetten. Ze leert bijvoorbeeld dat juist islamitische scholen de beste resultaten behalen en dat de ouders er meer betrokken worden.

Omdat ze zelf de realiteit van het grootstedelijke schoolleven van nabij kent, is ze niet blind voor „duivelse dilemma’s” (zoals hoe Paarse Vrijdag te vieren op scholen met veel islamitische of christelijke leerlingen). Vijftien lessen verhult ook niet dat er buitengewoon schrijnende situaties zijn, segregatie aan de orde van de dag is, en scholen door hun zorgtaak te weinig uren overhouden voor lesgeven, wat de kwaliteit van de scholen ondermijnt en de kansenongelijkheid waar deze kinderen hun leven mee starten alleen maar vergroot.

Rooijendijk gebruikt haar schoolbezoeken als aanleiding om rapporten en onderzoeken in te duiken, en geeft de lezer een verontrustend inzicht in de structurele ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs. Want waarom lukt het in Nederland maar niet om na twaalf jaar leerplicht alle leerlingen geletterd af te leveren, met gelijke kansen? En waarom doet niet iedere leerling in die jaren ervaring op met andere culturen en wereldbeelden? Waarom hebben we nog steeds ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen?

Rooijendijks lessen zijn samen te vatten als een pleidooi voor kleinere klassen en minder segregatie: bestuurders kunnen scholen samenvoegen en de toewijzing van kinderen aan scholen (het beruchte loten) moet eerlijker. Daarnaast pleit ze voor meer vakmanschap in de klas: lerarenopleidingen moeten de lat hoger leggen en leraren moeten meer tijd krijgen om hun lessen te maken.

Superdiverse scholen

Dat alles om de leraar en schoolleider draait in het vergroten van kansen op ‘superdiverse’ scholen is ook het uitgangspunt van Iliass El Hadioui. Zijn Grip op de mini-samenleving is een pleidooi voor kwaliteit en professionaliteit in het onderwijs. De onderwijssocioloog ondervroeg tweeduizend leerkrachten en analyseert wat er mis gaat in klassen waar leerlingen niet kunnen ‘klimmen’. Zijn volgehouden metafoor van het onderwijs als een ladder werkt goed, ook om te begrijpen waarom die ladder op sommige scholen ‘omgevallen’ is en op andere niet, en wat er nodig is om een ‘transformatieve school’ te worden waar kinderen kansen hebben om te groeien.

Zo biedt El Hadioui de wetenschappelijke achtergrond en praktische handreikingen om ook te bereiken wat er goed gaat op de scholen die Benali en Rooijendijk prijzen. Docenten leert hij om inclusief les te geven, zodat leerlingen zich kunnen richten op leren in de klas zonder zich afgewezen te voelen vanwege hun achtergrond. Diversiteit en hoge verwachtingen gaan volgens El Hadioui uitstekend samen.

Anousha Nzume laat zien dat nog niet iedereen in het Nederlandse onderwijs daarvan doordrongen is. Verwijzend naar haar eigen negatieve ervaringen in het onderwijs en die van mensen van kleur om haar heen, schreef ze met Hallo witte scholen een woedend pamflet over racisme in het Nederlandse onderwijsland. De ondertitel van haar boek luidt: ‘Klasse heeft ook een kleur’. Het is voor de lezer een beetje puzzelen wat Nzume daarmee bedoelt, vooral omdat klasse en kleur in haar aanklacht vaak samen lijken te vallen maar – terecht – niet altijd. Het gaat juist om „het erkennen van de complexe kluwen van klasse, kleur, vooroordelen en (het systeem van) witte superioriteit”, zegt ze dan ook.

Havo of vwo-advies

Nu onlangs bekend werd dat kinderen met een migratieachtergrond juist steeds vaker een havo- of vwo-advies krijgen, is het ontwarren van die kluwen des te prangender geworden. Het racisme dat Nzume waarneemt op Nederlandse scholen is voor een groot deel een klasse-kwestie. Kinderen met de potentie voor het hoger onderwijs komen daar niet terecht omdat ze thuis niet de rust, steun en taalvaardigheid voor hun schoolwerk krijgen – of omdat leraren dat veronderstellen. Het grote probleem is dat het scholen niet lukt om voor eventuele achterstanden te compenseren.

Nzume wijt dat aan het te witte Nederlandse systeem, aan soms stigmatiserende en weinig cultuursensitieve lesmethoden en aan allerlei interventies die juist een segregerend effect hebben. Soms mis je wel bronnen bij de beweringen. Aangetoond is bijvoorbeeld dat juist kinderen uit achterstandsgezinnen baat hebben bij kennis en directe instructie, terwijl Nzume daartegen ageert en zich verzet tegen de „onderdanigheid en volgzaamheid die het kloppend hart” van Nederlandse scholen is.

Maar Hallo witte scholen werpt interessante en belangwekkende vragen op. Werkt de voorschool (die sommige gemeenten aanbieden aan peuters) segregatie in de hand? Is het zo dat de CITO-eindtoets (die inmiddels ‘doorstroomtoets’ heet) nadelig werkt voor leerlingen omdat het te veel gaat „over goed of fout in plaats van wie je bent”? Of helpen objectieve toetsen juist om leraren bewust te maken van onbewuste vooroordelen over leerlingen? En is het terecht dat de bevlogen directeuren die Benali portretteerde, bij Nzume „witte helpers” heten: schuilt er inderdaad een systeem van witte superioriteit onder?

Van het racisme inherent aan ons schoolsysteem geeft Nzume overtuigende voorbeelden, soms gebaseerd op de ervaringen van haar eigen kinderen. Recent onderzoek van de Vrije Universiteit naar discriminatie op Amsterdamse scholen onderschrijft haar aanklacht. De onderzoekers stuitten op „openlijke achterstelling en discriminatie, ernstige conflicten met leerkrachten en de schoolleiding, en onderadvisering op basis van onderschatting van de kwaliteiten van leerlingen met een migratieachtergrond en of leerlingen van kleur”.

De lezer is na deze vier boeken sadder and wiser. Wijzer, want er blijken wel degelijk effectieve maatregelen te bestaan die de kansen voor ieder kind vergroten. Wat het onderwijs nodig heeft zijn meer, beter opgeleide en cultureel diversere docenten, gestut door een professionele schoolcultuur en gemeenten die de zorgtaken voor leerlingen en hun ouders dragen. Triester, want de realiteit is dat in een stad als Almere 40 procent van de kinderen op dit moment geen bevoegde leraar voor de klas heeft, en dat er geen zicht is op verbetering. Zowel de optimisten, de realisten als de pessimisten moeten erkennen dat zonder een goede leraar voor de klas de kansen bij voorbaat verspeeld zijn.


Lees ook

de toenemende segregatie in Nederland

De vrijmarkt in Utrecht op de avond voor Koningsdag. Nederland is tussen 2009 en 2020 diverser geworden.