Een van de thema’s op de jaarvergadering van het World Economic Forum (WEF; een bijeenkomst voor CEO’s, politici, intellectuelen en journalisten) in Davos dit jaar is het ‘heropbouwen van vertrouwen’, vanwege zorgen over toenemende polarisatie en geopolitieke verdeeldheid. ,,De verdeeldheid in samenlevingen is groter geworden nu mensen hun identiteiten herbevestigen”, staat in de toelichting. En dat is niet goed voor de handel.
PVV-minister Dirk Beljaarts van Economische Zaken is er eind januari in ieder geval niet bij in het Zwitserse bergdorp. Het lijkt erop dat hij heeft afgezegd na een oekaze van PVV-partijleider Geert Wilders. Beljaarts stond wel op de gastenlijst, maar heeft zich daar vanaf laten halen, bericht het AD. Wilders meldde gisteren op X: ,,Er zal geen bewindspersoon verbonden aan de PVV deelnemen aan de WEF-bijeenkomst in Davos later deze maand.”
Het netwerkgebeuren in de Zwitserse sneeuw werkt voor sommige politieke partijen al jaren als een rode lap op een stier. De jaarlijkse bijeenkomst is een favoriet onderwerp voor complotdenkers en staat symbool voor een netwerkende elite en voor globalisering. Behalve de PVV boycot ook de BBB het WEF dit jaar. VVD’ers en premier Schoof gaan wel.
De grijze reuzenkangoeroe, de rode reuzenkangoeroe, de bennettwallaby en de goodfellowboomkangoeroe: in Australië komen tientallen soorten kangoeroes voor. Maar tot zo’n 40.000 jaar geleden waren dat er nog eens tientallen meer. In die periode, tijdens het Laat Pleistoceen, vond wereldwijd een massa-extinctie van grote zoogdieren plaats. Australië werd bijzonder hard getroffen: 90 procent van de megafauna verdween, waaronder zeker 27 kangoeroesoorten.
Toch had het nog veel erger kunnen zijn, schrijven Australische biologen in Science. Uit onderzoek aan tandglazuur van fossiele kangoeroes blijkt dat veel soorten wisten te overleven door hun dieet aan te passen.
De ‘Laat-Pleistocene megafauna-extinctie’ wordt het massale zoogdieruitsterven tussen 65.000 en 40.000 jaar geleden ook wel genoemd. Wat de oorzaak precies was is nog altijd onduidelijk, maar vermoedelijk speelde zowel klimaatverandering als het ten tonele verschijnen van de mens een rol. Een veranderend klimaat zou voor een veranderende vegetatie hebben geleid, en dat kán een probleem zijn voor kieskeurige eters. Dus om te achterhalen of dat ook voor de kangoeroes gold, besloten de biologen het tandglazuur van de gebitten van bijna duizend fossiele én nog levende kangoeroes te bestuderen.
De meeste moderne kangoeroes en wallaby’s zijn ofwel echte grazers (met een dieet van kruidachtige planten en gras) of ‘gemixte’ planteneters (gras en een verscheidenheid aan tweezaadlobbige planten). Maar van de uitgestorven kortneuskangoeroes bijvoorbeeld wordt, op basis van hun tandvorm, aangenomen dat ze veel specialistischer aten.
Dat blijkt wel mee te vallen, concluderen de Australische biologen in de huidige publicatie. Zij onderwierpen scans van de kangoeroegebitten aan een ‘microslijtagetextuuranalyse’. Zo konden ze in detail zien of en hoe het glazuur beschadigd was. Op basis van die gegevens concluderen ze nu dat de meeste kangoeroes generalistische planteneters waren: niet te beroerd om hun dieet wat aan te passen aan de omstandigheden als verstoringen door klimaat daarom vroegen.
De drie hedendaagse kangoeroesoorten die wél specialistische neigingen vertoonden hadden bovendien een tegenovergesteld dieet: één soort was een uitgesproken grazer, twee anderen waren juist dol op struiken. „Ze kunnen niet gelijktijdig zijn uitgestorven door het verlies van hun voedselbron”, concluderen de auteurs. Gras is immers juist kenmerkend voor een droger klimaat en struikgewas voor een natter klimaat, dus een klimaatverschuiving zou nooit alle drie de soorten kunnen hebben benadeeld.
Niets wijst er in de ogen van de biologen dan ook op dat de kangoeroes (en andere grote grazers) zijn uitgestorven door klimaatveranderingen destijds. Veel waarschijnlijker is het volgens hen dat de mens het gemunt had op grote zoogdieren met lekker veel vlees eraan.
Even overwogen we, oh zoete ledigheid, met z’n vijven all inclusive naar een misdadige oliestaat te vliegen, maar ik heb nu eenmaal niet het lef om mijn linkse praatjes te paren aan zoveel proleterige onverschilligheid.
Dus gingen we met de trein naar Parijs, op 1 januari, vroeg in de ochtend. Een goed begin, zo stelde ik me voor. Wat zouden wij lachen als we fris door de Franse heuvels zoefden terwijl voor de rest van Nederland de hoop al op de eerste dag van het nieuwe jaar verdronken was. Maar we waren de nitraatbommen om half twee ’s nachts vergeten: dus met z’n vijven in één bed, dus twee uur slaap.
De gezichten in ons vierzitje asgrauw, de koffie lauw, de hoop op betoverde kinderen in de kronkelende straatjes van Montmartre begon al te vervliegen.
Het Louvre bleek uitverkocht, en de – plotseling – ivoorkleurige Notre Dame ook. Overal dromden mensen van over de hele wereld samen, voor een droom die al jaren amper in de beroemde steden van Europa te vinden is. De mogelijkheid om ook maar voor een seconde te doen alsof onze confrontatie met de stad een eenzame was, een absolute noodzaak in de ervaring van alles wat mooi is, bestond in dit Parijs niet langer.
We kregen er licht gedoe om: Willem wilde ze de Eiffeltoren laten zien, ik vond dat we die rustig konden overslaan.
Vorig jaar was ik met een vriendin naar Parijs gegaan, en had ik me volledig kunnen wentelen in mondaine fantasieën, dat moest nu toch ook kunnen, maar dan met een scheutje Cité des Enfants, zodat het voor iedereen leuk was? „Vorig jaar heb je hier drie dagen non-stop aan de wijn gezeten met een grote zonnebril op je neus”, brieste Willem, terwijl hij Cléo (3) in een toeristenwinkel wegtrok van een vitrine knalroze, met diamanten beplakte Arc de Triomphe.
In de zoveelste rij in de kou, dit keer voor boekwinkel Shakespeare and Co, toen we onze ijdele verlangens pas echt begonnen te vervloeken, keerde het tij. Wij bleken óók een bezienswaardigheid. Drie kleine kinderen in één gezin is niet gewoon meer en steeds vaker worden we door de buitenwereld benaderd als een reizende freakshow óf toonbeeld van uitstekend burgerschap.
Welke van de twee ze bij de boekwinkel in ons zagen weet ik niet, maar we werden gewenkt en langs de stoet wachtenden naar binnen begeleid.
En een dag later, in het Picasso Museum, zaten de kinderen op de grond in een notitieboekje te krassen, toen een Amerikaan met pretentie, dat kon je zien aan de kimono die om zijn dikke buik spande, hun vijftig dollar toestopte voor de „amazing art”, om even snel weer van de aardbodem te verdwijnen.
Op onze laatste dag appte een Uberchauffeur me dat hij na onze rit een kinderpet had gevonden in zijn wagen, en dat hij zich kon voorstellen dat het ding „une valeur sentimentale” voor ons had. Hij was de hele dag aan het werk bij het vliegveld, maar kon met collega’s regelen dat de pet toch bij ons werd afgeleverd. En zo ging het: van chauffeur naar chauffeur, dwars door de stad, tot ik ’m op Grands Boulevards uit het open raampje van een taxi aangereikt kreeg.
Ik probeerde mijn gezinsleden te overtuigen van de wonderen die ons in de schoot vielen, – de wonderen van Parijs! – maar ze hadden genoeg aan hun eigen bagatelletjes. En zo was het toch de stad en ik: solitair ten overstaan van de magie, zoals het hoort.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Midden in de Linnaeushof in Amsterdam-Oost staat een van de eigenaardigste kerken van Nederland. Het godshuis uit 1929, gewijd aan de 17 Gorcumse katholieke priesters en twee lekenbroeders die in 1572 door de watergeuzen werden gemarteld en opgehangen, is geheel zonder katholieke opsmuk en gereformeerd streng. Wie vanaf de Middenweg in de Watergraafsmeer de Linaeushof in gaat, staat recht voor de volkomen vlakke voorgevel van de Hofkerk, zoals de Martelaren van Gorcumkerk ook wel wordt genoemd. De klokkentoren links en het lage torentje rechts zijn met de grote puntgevel ertussen versmolten tot één vlakke muur van rode bakstenen.
De barse, ongenaakbare voorkant van de Hofkerk lijkt op de beroemde voorgevel van de Beurs van Berlage in Amsterdam. Wonderlijk genoeg wordt het door H.P. Berlage ontworpen zware, bakstenen Beursgebouw uit 1903 nog altijd beschouwd als de voorloper van lichte, modernistische gebouwen als de Van Nellefabriek van staal, glas en beton uit 1931 in Rotterdam. De ‘naakte muren’ en ‘zuivere vlakken’ van de Beurs van Berlage wezen jonge architecten de weg naar de ‘eerlijke, ware en zuivere’ architectuur van het modernisme, zo gaat het verhaal over de moderne Nederlandse architectuur dat architectuurhistorici tot op de dag van vandaag herhalen. Beter dan welk gebouw ook laat de Hofkerk zien dat dit een sprookje is. Niet communistische modernisten als Mart Stam volgden de weg die Berlage naar de zuivere architectuur wees, maar traditionalistische baksteenridders als A.J. (Alexander) Kropholler (1891-1973), de architect van de Hofkerk, die zich op 29-jarige leeftijd tot het rooms-katholicisme bekeerde.
Zoals veel bekeerlingen was Kropholler roomser dan de paus. Hij was een reactionaire katholiek die terugverlangde naar de Middeleeuwen, toen heel Nederland nog rooms-katholiek was. In 1934 werd hij lid van de fascistische beweging Zwart Front. Als architect was hij een uitgesproken anti-modernist en Berlagiaanser dan Berlage zelf. Wat zuiverheid betreft overtreft Krophollers godshuis in de Linnaeushof Berlages tempel van het kapitalisme dan ook verre. Vergeleken met de Hofkerk is de Beurs van Berlage een aanstellerig, rijkelijk versierd gebouw.
Pelikaan
Veel meer dan de muren van de Beurs zijn die van de Hofkerk gezuiverd van overbodigheden. Terwijl de voorgevel van de Beurs bijvoorbeeld nog tal van ramen heeft die het muurvlak doorbreken, is die van de Hofkerk volkomen raamloos en vlak. Een kabel van de bliksemafleider en een klein reliëf van een pelikaan die haar jongen met haar eigen bloed voedt, zijn de enige smetten op Krophollers naakte muur. Ook heeft de Hofkerk, anders dan de Beurs, geen groot en lang reliëf boven de drie poorten en evenmin een versierde topgevel. En terwijl de binnenruimtes van de Beurs zijn versierd met tal van wandschilderingen en ornamenten, zijn op één na alle binnenmuren van de Hofkerk zuivere bakstenen vlakken. Alleen voor in de kerk is de wand achter het altaar voorzien van beelden van Jezus Christus en zijn twaalf apostelen.
De Hofkerk is het hart van de Linnaeushof, een buurt die een eeuw geleden in opdracht van het bisdom Haarlem werd gebouwd. Met een kleine honderd middenstandswoningen, scholen, een nonnenklooster, winkels en tennisbanen werd de Linnaeushof een compleet katholiek dorpje midden in een Amsterdamse nieuwbouwwijk. Op een blok uit de jaren dertig na zijn alle woningblokken ontworpen door Kropholler, in dezelfde super-Berlagiaanse stijl als de Hofkerk. De blokken met beneden-bovenwoningen hebben sobere, vlakke bakstenen gevels met kleine stukken natuursteen boven de ramen en deuren. De enige versieringen in de gevels zijn de kleine tegeltableaus waarop, vreemd genoeg, niet katholieke heiligen staan afgebeeld, maar klassieke goden als Venus, Jupiter en Mars. Alleen de zes herenhuizen die tussen de kerk en de tennisbanen staan en oorspronkelijk waren bedoeld voor de leden van het kerkbestuur, hebben erkers op de begane grond.
Hoewel de Linnaeushof was bestemd voor parochianen van de Hofkerk die alleen voor hun werk hun buurtje hoefden te verlaten, waren niet alle bewoners katholiek. Zo woonden de communistische schilder Chris Beekman er jarenlang, evenals de schrijver J.F.H. Grönloh, oftewel Nescio, bekend van novellen als De uitvreter.
De niet-katholieke hofbewoners moesten wel bestand zijn tegen de talrijke uitingen van het rijke roomse leven. Niet alleen is de hof een soort panopticum met de kerk en de pastorie als middelpunt, maar ook was er een klooster vol gesluierde nonnen die de leerlingen van de meisjesschool onderwezen. De koster van de kerk dreef een winkel waar de bewoners heiligenbeelden, rozenkransen en andere katholieke spullen konden kopen. Ook werden er in de jaren dertig in de grote tuin bij de Hofkerk regelmatig processies gehouden, hoewel dit in Nederland ten noorden van de rivieren (met uitzondering van het kunstenaarsdorp Laren) tot 1983 wettelijk was verboden.
Vloekend kunststof
Anno 2025 is de Linnaeushof allang geen katholieke enclave meer. De meeste huurhuizen zijn inmiddels in het kader van de liberalisering van de woningmarkt verkocht. En het Clara Klooster werd na het vertrek van de nonnen in 1987 verbouwd tot appartementencomplex. Toch is de Linnaeushof nog altijd een een on-Amsterdamse, dorpse buurt waar wonderlijk weinig is veranderd. Krophollers zware, zuivere architectuur heeft de tijd goed doorstaan en is nog even indrukwekkend als een eeuw geleden. Natuurlijk staan er nu auto’s geparkeerd, en heeft het rood-oranje gravel op de tennisbanen plaatsgemaakt voor knalblauwe en -groene kunststof die grondig vloekt met de bakstenen huizen. Maar boven de deur van het appartementencomplex prijkt onder de bakstenen spitsboog nog altijd het opschrift Clara Klooster. En in de kerktuin waar eens de jongens en meisjes die hun Eerste Heilige Communie deden, met bosjes fresia’s in hun hand meeliepen in een processie, staat nog steeds een groot Christusbeeld.