Japan is in de ban van de digitalisering en ik ben een van de meest recente slachtoffers. „Uw nieuwe My Number-kaart”, zegt de vriendelijke gemeentemedewerker terwijl ze een roze kaart overhandigd met daarop het Japanse equivalent van een burgerservicenummer. Vanaf de chip in deze pas moet op de lange termijn mijn rijbewijs, belastingaangifte en zelfs mijn nationale zorgverzekeringspas te lezen zijn. Het is een van de laatste pogingen van de overijverige minister van Digitale Zaken, Taro Kono, om Japan volledig digitaal te krijgen.
De gemeentemedewerker schuift een papiertje over de gladde houten tafel heen. „Duizend yen meneer”, zegt ze. Ze is gefixeerd op haar computerscherm. „Dit is het ontvangstbewijs.” Via de mail ontvangen is geen optie, verzekert ze me. Met haar vinger tikt ze op de plek waar ik mijn naam en de datum moet opschrijven. Een papieren kopie voor ons beiden.
Floppydisks
„Ik heb geen contant geld bij me,” zeg ik zenuwachtig terwijl ik al mijn zakken doorzoek voor het bedrag van omgerekend ongeveer 6 euro. „Kan ik met mijn creditcard betalen?” Ik weet het antwoord al, maar stel de vraag uit gewoonte. „Nee”, zegt ze streng. „Op het station hier dichtbij is een pinautomaat. Loop daar maar snel naar toe. Ik wacht hier op u.” Haar lichte irritatie is voelbaar, al vermomt ze hem met een glimlach.
Twintig minuten later sta ik buiten met mijn gloednieuwe My Number-kaart. Precies op tijd. Ik moet de volgende dag in het ziekenhuis zijn en kan mijn aanwinst meteen uitproberen. De pas is namelijk ook een van de manieren waarop de overheid het landelijke zorgsysteem wil stroomlijnen. Op dit moment heeft elk ziekenhuis en elke gemeente zijn eigen systeem voor het verzamelen van zorginformatie.
Ondanks meerdere pogingen is Japan er nog niet in geslaagd om alle systemen op een lijn te krijgen. Tijdens de coronapandemie moest het ministerie van Volksgezondheid informatie van patiënten verwerken die via de post, de fax, de mail of telefonisch binnenkwam. Sommige huisartsen stuurden floppydisks op.
Plastic insteekhoes
Bij de receptie van het ziekenhuis zie ik een My Number-kaartlezer ter grootte van een koffieautomaat staan. Voordat ik mijn pas erin kan leggen, word ik echter de andere kant op geseind. „Je moet hier zijn”, vertelt de receptioniste. Ze vraagt om mijn zorgverzekeringspas. Mijn gloednieuwe aanwinst mag ik weer in mijn zak schuiven, samen met mijn enthousiasme.
Ze overhandigt een plastic insteekhoes, vol met papieren en weer een nieuwe pas, deze keer met het logo van het ziekenhuis erop. „Die moet u bij u houden en overhandigen bij de balie van elke afdeling die u bezoekt vandaag”, krijg ik te horen. Nog een laag plastic erbij in mijn portemonnee. Die is vanwege zijn toenemende dikte inmiddels door de veren van mijn winterjas te voelen.
Eenmaal aangekomen bij de kaakchirurg – ik moet een verstandskies laten trekken – leg ik het mapje op de balie. Een medewerker grist het uit mijn handen nog voordat ik het heb losgelaten. „We roepen u zo”, krijg ik te horen. Maar voordat ik in de wachtruimte ben hoor ik al iemand „Meneer Vander! Meneer Vander!” roepen. Het laatste deel van mijn achternaam is weggevallen bij de registratie. Het IT-systeem had niet genoeg vakjes om mijn hele naam in op te schrijven. Ik pak mijn jas en tas op en loop terug. „Sorry, maar kunt u de volgende keer ook uw hanko, uw persoonlijke stempel meenemen? Als u die niet heeft kunnen we de volgende operatie niet goedkeuren.”
Eenmaal thuis ben ik een plastic folder met zestien vellen papier en een ziekenhuispasje rijker. De My Number-kaart zit nog ongebruikt in mijn zak. „Is het gelukt?” vraagt mijn partner. „Ja”, zeg ik vrolijk. „Ik heb uiteindelijk maar tien minuten in de wachtkamer gezeten.”