Elk jaar worden documenten uit het Nationaal Archief vrijgegeven. Op verschillende rijksarchieven die hier worden bewaard, rusten verschillende termijnen voor openbaarmaking. De notulen die worden gemaakt van de vergaderingen van de ministerraad, bijvoorbeeld, blijven 25 jaar lang geheim. Dit jaar zijn dus voor het eerst de notulen over het jaar 1999 te lezen.
Een bijzonderheid dit jaar is de openbaarmaking van de archieven van de zogenoemde Bijzondere Rechtspleging. Het gaat om de dossiers van Nederlanders die zich na de Tweede Wereldoorlog moesten verantwoorden voor hun gedrag tijdens de Duitse bezetting. Dit is een van de grootste archieven van Nederland, het beslaat bijna vier kilometer aan documenten. Op het laatste nippertje besloot het kabinet, na een dringende waarschuwing van de Autoriteit Persoonsgegevens, het inmiddels gedigitaliseerde archief vooralsnog niet digitaal doorzoekbaar te maken. Het leidde donderdag onmiddellijk tot opstoppingen op de speciaal opgezette site www.oorlogvoorderechter.nl, waar mensen inzage in dossiers kunnen vragen. In de loop van de dag waren alleen nog afspraken voor inzage te maken in februari.
Voor de overige duizenden en duizenden documenten die per 1 januari openbaar gemaakt werden, gelden zulke wachttijden niet. Donderdag openden de eerste belangstellenden in de leeszalen van het archief in Den Haag map na map.
Een drietal dossiers uit de grote hoeveelheid.
‘Killer van boerengezinnen’
De taaiheid van politieke dossiers wordt zichtbaar in de archieven. Zo valt in de besprekingen van het kabinet-Kok II in de herfst van 1999 de ‘integrale aanpak van het mestprobleem’ op.
Op 8 oktober bespreekt minister Laurens-Jan Brinkhorst (Economische Zaken, D66) in de ministerraad zijn voorstel. „Tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer, zegt Brinkhorst, was een groot aantal boeren in de zaal aanwezig die T-shirts droegen met het opschrift ‘Brinkhorst, killer van 10.000 boerengezinnen’.”
Brinkhorst zegt dat hij wil bekijken of „enkele rabiate uitlatingen in de media afkomstig van de vertegenwoordiger van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV), de heer [Wien] Van den Brink” strafbaar zijn. Wien van den Brink was voorzitter van de NVVhet Nederlands Verbond van Varkenshouders, opgericht uit onvrede met de in hun ogen al te coöperatieve koers van landbouworganisatie LTO.
Met het oog op een Europese richtlijn voor de uitstoot van nitraten stelt het kabinet in 1999 dat de mestnormen met ingang van 2002/2003 worden aangescherpt. „Het moet heel duidelijk worden voor de sector dat uitstel niet meer mogelijk is”, zo staat in de nota van Economische Zaken. Gevolg: zo’n zesduizend boerenbedrijven zullen moeten sluiten. Het kabinet stelt ruim 100.000 gulden per bedrijf ter beschikking voor vrijwillige uittreding.
Boeren hebben dit bovendien allang kunnen zien aankomen
Dit is „het lastige punt”, schrijven de ambtenaren bij de nota. „Aan de ene kant wil je nu boeren de mogelijkheid geven om te stoppen om straks (per 2002) met harde hand te kunnen handhaven, maar aan de andere kant moet het ook geen vetpot worden.” Boeren hebben dit bovendien „allang kunnen zien aankomen”.
De Europese Commissie vragen een uitzondering te maken voor Nederland lijkt zinloos. Brinkhorst heeft met Eurocommissaris Margot Wallström gesproken en meldt in de ministerraad van 3 december dat Nederland „niet op een coulante houding van de Europese Unie kan rekenen”.
Als het Paarse kabinet in 2002 valt (naar aanleiding van het Srebrenica-rapport), keert het altijd landbouw-vriendelijke CDA terug in het centrum van de macht. Minister Cees Veerman weet zowaar een deal te sluiten met Italië en beweegt ‘Brussel’ tot een uitzondering voor Nederland. De termijn van die uitzondering loopt op 1 januari 2026 af.
De verre opvolgers van Wien van den Brink maken deel uit van de huidige coalitie. Minister Femke Wiersma (Landbouw, BBB) houdt bij hoog en bij laag vol dat het haar zal lukken een nieuwe uitzondering voor Nederland te krijgen in Brussel.
Hoe stond het ook alweer in de nota uit 1999? „Het moet heel duidelijk worden voor de sector dat uitstel niet meer mogelijk is.”
‘De prins spreekt’
Het is een voetnoot bij een van de opmerkelijkste producties in de Nederlandse journalistiek. Op 14 december 2004 publiceerde de Volkskrant een vele pagina’s tellend interview met de twee weken daarvoor overleden prins Bernhard. Het stuk bleek het resultaat van jarenlange, voor koningin Beatrix, zijn dochter, en voor de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) geheim gehouden, gesprekken tussen Bernhard en de Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Broertjes en diens adjunct, Jan Tromp.
Onder de kop ‘De prins is dood, de prins spreekt’ onthulde Bernhard onder meer dat hij twéé buitenechtelijke dochters had. Ook zette hij een ingewikkelde redenering op over hoe hij „erin gelopen” was in de Lockheed-affaire. En hij zegt stellig „ik heb nooit een lidmaatschapskaart gehad” als hem wordt voorgehouden dat hij lid is geweest van de NSDAP. De lidmaatschapskaart van Bernhard werd vorig jaar teruggevonden door Flip Maarschalkerweerd, die erover schreef in zijn boek De achterblijvers. Bernhard zelf vatte het waarheidsgehalte van de interviews samen als „mijn zienswijze”.
In het Nationaal Archief, in de stukken van de particulier secretaris van Bernhard, is de correspondentie bewaard. Op 16 juni 1999 schreef Broertjes een brief aan de prins, waarin hij hem vroeg om een interview ter gelegenheid van de eeuwwisseling. „Voor de goede orde: het gaat ons er niet om uw eigen biografie door te nemen”, schrijft Broertjes. „Daar blijven we verre van. Het gaat om Nederland in deze eeuw bezien door uw bril.”
Bernhard was een ongeleid projectiel
In het boekje dat ze van het interview hebben gemaakt, noemen Broertjes en Tromp dat een „buitengewoon neutraal” voorstel. Dat zou het moeilijker maken voor de RVD om te weigeren. De RVD weigerde toch – en deed dat, volgens het boek Beatrix. Dwars door alle weerstand heen van Jutta Chorus, in commissie met koningin Beatrix en premier Wim Kok. Die laatste zei in dat boek: „Een belangrijke overweging is geweest dat we geen ongeleide projectielen konden gebruiken. En Bernhard was een ongeleid projectiel.”
Dus wat doet Bernhard als hij weet dat het niet mag? Het antwoord staat in een handgeschreven notitie op een ‘telefax’ van zijn particulier secretaris Aernout Broekhuyzen, gedateerd 23 juni 1999. „PB zou overigens wél met Broertjes willen spreken om uit te leggen waarom hij geen interviews geeft.”
Als de voordeur dicht moest blijven, kon er bij Bernhard altijd nog een zijdeur open.
‘Geen Jood aanhouden’
Op 8 maart 1943 krijgt de commandant van de marechaussee in het Groningse Warffum opdracht om „alle nog aanwezige Joden, gezond of ziek” op te pakken. De eerste deportaties waren ruim een half jaar eerder begonnen, kamp Westerbork was al in gebruik als doorgangskamp.
Zodra het bevel hem bereikt, vraagt onderluitenant Koopmans of ‘de 92-jarige Jood in Warffum’, die al meer dan tien jaar halfzijdig verlamd in bed ligt, ook weggebracht moet worden. „Nadat overleg was gepleegd met de Sicherheitsdienst te Groningen, werd bepaald dat deze Jood met een auto kon worden vervoerd, niet naar Groningen, maar regelrecht naar Westerbork.”
Twee agenten worden aangewezen om de bejaarde man op te halen: veldwachter Kuilder en marechaussee Schoemaker. Maar ze weigeren. Schoemaker heeft geen principiële bezwaren tegen het oppakken van Joden, zegt hij in een gesprek met zijn commandant. Hij heeft vier maanden in Westerbork gewerkt en „had daar steeds zijn plicht gedaan”, aldus het verslag van dat gesprek. Maar deze half verlamde bejaarde, die volgens hem „geen kleeren meer had”, zou de maatschappij toch geen kwaad meer kunnen doen „en zeker niet voor een nageslacht zorgen”?
Als hij de volgende keer weer het bevel kreeg om jonge Joden aan te houden en weg te brengen, „zou hij hieraan voldoen. In dit geval kon hij het echter niet doen.” Schoemaker wordt disciplinair gestraft.
Zo gemakkelijk komt Kuilder er niet vanaf. Zijn bezwaar is wel principieel, aldus het verslag van zijn commandant: „Hij zou nooit mensen, die niets hadden gedaan, kunnen aanhouden. Voor den oorlog was het strafbaar, wanneer iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd, terwijl nu menschen, die niets hadden misdaan, van de vrijheid werden beroofd.” Nee, Kuilder zou „onder geen beding een Jood aanhouden”.
[De veldwachter] zal in de toekomst elk hem gegeven bevel volledig opvolgen
De veldwachter wordt uit zijn functie ontheven, zonder recht op pensioen, en om te beginnen opgesloten in de marechausseekazerne in Groningen. Daar zit hij twee dagen als, op 15 maart 1943, een nieuw telex-bericht wordt gestuurd naar het hoofdkwartier van de Ordnungspolizei te Hoog Soeren. Kuilder is, zo valt daarin te lezen, „van standpunt veranderd”. Hij heeft in aanwezigheid van de Duitse politie verklaard dat hij „in de toekomst elk hem gegeven bevel volledig zal opvolgen”. Daarop wordt de gewezen veldwachter voorgedragen voor (lichtere) disciplinaire bestraffing.
Voor de 92-jarige Joodse man uit Warffum heeft het allemaal niets uitgemaakt. In plaats van de onwillige agenten kwamen „opperwachtmeester Meier en marechaussee Pijkstra van de post Baflo” aan de deur en zij deden zonder morren wat de bezetter van hen verlangde.
Lees ook
De archieven gaan open: verborgen nazi’s, Kissinger en een spion op blote voeten