Twee standbeelden van een zeehond voor een restaurant. Een schildering van het dier bij de midgetgolfbaan. Stickers op lantaarnpalen van een zeehond die door een duiker in zee uitgelaten wordt – ‘zeehondenuitlaatservice’ staat erbij. Een bankje met een beeltenis van het dier voor het bezoekerscentrum Waddenkust. In Pieterburen is de zeehond overal.
Maar daar komt een einde aan.
Het zeehondencentrum Pieterburen is 5 januari voor de laatste keer open. Sinds 1971 worden in het Groningse dorp zieke, verzwakte, gewonde of verweesde zeehonden opgevangen. Lenie ’t Hart begon de opvang in haar achtertuin. Die groeide uit tot een professioneel zeehondencentrum, met onderzoekers uit het buitenland, zo’n 45 werknemers en tientallen vrijwilligers, dat vervlochten was met het dorp. Wie Pieterburen zei, zei zeehonden. Maar nu gaat het centrum verhuizen, naar Lauwersoog, zo’n 25 kilometer verderop. Het centrum gaat verder aan de Waddenzee in een groot, nieuw gebouw.
In Lauwersoog wordt het anders
Marco Boshoven (51), de communicatiemanager van het zeehondencentrum, wil wat er in Pieterburen gebeurt niet tekortdoen, zegt hij. Daar worden zeehonden al jarenlang met liefde opgevangen en verzorgd. Maar straks, in Lauwersoog, wordt het echt anders. In het WEC, het „Werelderfgoed Centrum, of Wadden Experience Centrum, we kunnen er alle kanten mee op”, komt een interactieve ‘experience’ die het verhaal vertelt van de Waddenzee en de zeehond. Met een film over het Waddengebied, informatie over vismigratie en het klimaat. Op de bovenste verdieping van het gebouw worden de dieren verzorgd – met uitzicht op zee. „Bezoekers kunnen dan goed zien hoe dat gebeurt. Ze staan voor het glas en kunnen zien hoe een zeehond zich beweegt in het water”, zegt Boshoven.
Dat het centrum verhuist, heeft onder meer te maken met de veranderde missie, vertelt Boshoven. „In Pieterburen zorgen we voor de zeehond en vertellen we een beetje over zijn leefomgeving. In Lauwersoog wordt het verhaal breder en gaat het meer over de Waddenzee. Dat is een kwetsbaar ecosysteem. Het is niet dat we activistisch willen zijn, eerder activerend. We willen kennis delen en mensen laten nadenken.”
Omdat Pieterburen en de zeehond altijd in één adem genoemd worden, houdt het centrum voorlopig de naam Pieterburen aan
Waar het centrum in 2011 nog achthonderd zeehonden opving, zijn dat er nu nog maar zo’n tweehonderd per jaar. In 2020 sloten het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de kustprovincies, vijf zeehondencentra in Nederland en twee stichtingen die zeedieren helpen het Zeehondenakkoord, waarin duidelijkheid kwam over de opvang van zeehonden. Daarin staat dat zeehondencentra maximaal 5 procent van de jaarlijkse aanwas aan zeehonden mogen opvangen. In juni werden er in de natuur 8.230 pups geteld. Overigens blijkt uit de laatste tellingen dat de zeehondenpopulatie in de Waddenzee de afgelopen jaren afneemt.
In Pieterburen komen nu zo’n 80.000 mensen per jaar naar de zeehonden kijken. Al gaat de ticketprijs in het nieuwe gebouw voor volwassenen met 5 euro omhoog, toch moeten dat er in Lauwersoog meer worden, 150.000 per jaar. De gemeente Het Hogeland, waar Lauwersoog en Pieterburen bij horen, heeft aan de stichting WEC 9 miljoen geleend voor de exploitatie van het nieuwe centrum.
Waar het nieuwe centrum in Lauwersoog modern en groot is, met veel glas en meerdere verdiepingen, voelt de opvang in Pieterburen inmiddels een beetje als een reis terug in de tijd. Al jaren is niets aan de inrichting veranderd. De baden voor zeehonden zijn nog altijd buiten, naast het huis waar Lenie ’t Hart vroeger woonde en dat het centrum nu als kantoor gebruikt, de verf is wat afgebladderd. Dat ongepolijste is precies wat Gerrit Postema (65) zo mooi vindt. „Het is niet verfijnd, maar dat is juist aantrekkelijk.”
Gerrit Postema is vrijwilliger bij de camping naast het zeehondencentrum. Foto Kees van de Veen
Hij is vrijwilliger bij de camping naast het zeehondencentrum. Die is sinds vier jaar eigendom van het dorp. Pieterburen heeft 550 inwoners, maar er is van alles te doen. Het Pieterpad, het ruim 500 kilometer lange wandelpad door Nederland, begint er. Ook wadlopen kan vanuit Pieterburen, vandaar de restaurants, het hotel en de gastenverblijven. Ook voor bewoners is er veel te doen. In het dorpshuis worden allerlei activiteiten georganiseerd, van ‘Medical Yoga’ tot biljart en theatervoorstellingen.
Hoogopgeleide, oudere mensen
Veel inwoners komen niet uit Pieterburen, maar zijn er later gaan wonen. Dat geldt voor zo’n 85 procent, weet Annemarie Smits, die oorspronkelijk uit Friesland komt. Smits (65), bewoner en raadslid van GroenLinks in de gemeente het Hogeland, waartoe Pieterburen behoort, komt net aanrijden bij de camping, waar ze ook vrijwilliger is. In ’t Proathoes, de ontmoetingsplek van de camping, vertelt ze met een kop koffie en een stuk Groninger koek over het dorp. „In de jaren zeventig kwamen mensen uit de Randstad hierheen. Arbeiderswoningen stonden hier voor weinig geld te koop, omdat boeren gingen mechaniseren en minder personeel nodig hadden. Nog steeds komen veelal hoogopgeleide, oudere mensen uit de Randstad hier wonen.”
Raadslid Annemarie Smits in ’t Proathoes, de ontmoetingsplek van de camping. Foto Kees van de Veen
Gerrit Postema is wel geboren en getogen in Pieterburen. Hij zag de opvang veranderen. „Lenie had de zeehonden nog in haar achtertuin. Vroeger kon je alle dieren naar de zeehondencrèche brengen. Als mijn kinderen een gewonde eend in de vijver zagen, brachten ze die erheen. Dat kan al lang niet meer.”
Dat het centrum gaat verhuizen, begrijpt Postema aan de ene kant wel, vertelt hij terwijl hij de bomen van de camping aan het snoeien is. „Daar zitten ze aan zee en kunnen ze voor de baden het zeewater gebruiken. Maar voor het dorp is het jammer dat het centrum vertrekt. Waar men ook vandaan kwam, Pieterburen was bekend. Nu verdwijnt die bekendheid.”
Dat Pieterburen en de zeehond altijd in één adem genoemd worden, is ook de reden dat het centrum voorlopig de naam Pieterburen aanhoudt. „Het is een naam die bekend is en waar we trots op zijn. Dat we verhuizen, betekent niet dat we alles meteen veranderen”, zegt Marco Boshoven.
Het terrein wordt verkocht
Wat er in Pieterburen voor in de plaats komt, is nog de vraag. Het terrein is van het centrum en zal verkocht worden. De parkeerplaats ernaast is eigendom van de gemeente. Die is niet van plan het terrein te kopen, zegt een woordvoerder. Het Hogeland heeft een procesbegeleider ingeschakeld om de wensen van bewoners in kaart te brengen. In november kwamen zo’n zestig inwoners bijeen in het dorpshuis om te praten over wat zij graag willen dat er met het dorp gebeurt. Daar kwamen al wat voorlopige ideeën uit over toerisme en natuurbeheer. 8 januari is er weer een sessie.
Postema heeft wel wat ideeën over wat er in zijn dorp moet gebeuren. Hij zou graag zien dat de camping er wat extra ruimte voor camperplekken bij krijgt en dat er winkels en huizen komen. Ook Smits hoopt op woningen op het terrein, voor jongeren en ouderen. „Je kunt hier als jongere niet uit huis gaan en in het dorp iets voor jezelf vinden. Er staat niet veel te koop en de huizen hier gaan weg voor prijzen die starters niet kunnen betalen. Alleenstaande ouderen blijven in grote huizen wonen, omdat er geen alternatief is.”
Voor Rien en Carla Franken (beiden 61) is het extra spannend wat er met het terrein gaat gebeuren. Vier jaar geleden verhuisden ze van Breda naar Pieterburen. Het zeehondencentrum staat achter hun huis. „We zijn voor de rust naar Pieterburen verhuisd. Brabant werd te druk”, zegt Rien. „We kenden het al van vakanties. Vroeger gingen we met onze kinderen naar de zeehondenopvang. Nu is het onze buurman”, vertelt Carla.
Ze vinden het jammer dat het zeehondencentrum vertrekt. „Ik heb het altijd een wonder gevonden dat zo’n klein dorp zoiets bijzonders had. Toen we gingen verhuizen, wist iedereen in Brabant waar Pieterburen was”, zegt Rien. „Dat komt door de zeehondenopvang.”
Lees ook
De zeehondenambulance wordt voor van alles gebeld, ook voor een aangespoeld wild zwijn
Gezond schermgebruik, wat is dat? Het demissionaire kabinet heeft er deze week een richtlijn over opgesteld. Die luidt: laat kinderen pas op sociale media als ze vijftien zijn. Geef kinderen niet eerder dan groep 8 een telefoon. En begin dan eerst voorzichtig met wat chat-apps, zoals WhatsApp en Signal.
Voor de duidelijkheid: het gaat niet om een verbod, want dat was volgens demissionair staatssecretaris Vincent Karremans (Jeugd, Preventie en Sport, VVD), inmiddels demissionair minister van Economische Zaken, niet te handhaven. „Ik kan moeilijk aan elke keukentafel gaan kijken”, zo liet hij eerder in NRC weten. Maar de richtlijn moet ouders houvast bieden, want die voelen zich vaak machteloos. Er is toch sociale druk om op sociale media te zitten en tegelijkertijd zijn de apps verslavend.
NRC sprak met vier gezinnen. De ouders zijn blij met de adviezen, velen worstelen dagelijks met het schermgebruik van hun kinderen. Zeker als het gaat om sociale media. Sommige ouders verbieden apps als TikTok, Snapchat en Instagram. Zoals Sophia Sperandio deed. Haar zoon heeft geen Snapchat. „We hebben gewoon gezegd: nee, dat mag niet. Punt”, zegt ze. „Het schaadt meer dan het baat.”
Er zijn ouders die het onder strikte voorwaarden toestaan. De kinderen van Selina van Panhuys hebben haar toestemming nodig voor nieuwe apps. En af en toe scrollt Selina door de feed van hun Instagram-apps, om te kijken wat het algoritme hen voorschotelt. Mirlette Merkies laat het wel toe, maar alleen in het weekend een uurtje. Ze ziet hoe sociale media kinderen een negatief zelfbeeld kunnen geven, en dat het verslavend werkt.
Kinderen zijn zelf ook kritisch. Zo vertelt Gabriele dat hij geen Snapchat wil omdat mensen daar soms rare foto’s plaatsen, „een vreemd iemand kan dan ineens een pistool laten zien”. Marina heeft TikTok een half jaar geleden zelf verwijderd. „TikTok kan je best wel jaloers maken, want je ziet heel veel andere knappe meiden en jongens.” En Raz is soms „ineens” een uur kwijt aan TikTok en kan daar boos van worden. „Bijvoorbeeld omdat ik had moeten leren.”
Gabriele (13) zit op zijn telefoon terwijl zijn moeder, Sofia Sperandio (54) in de tuin werkt.
Foto Hedayatullah Amid
Gabriele (13)‘Snapchat mogen ze van mij verbieden’
Pas in groep acht een eigen smartphone? „Ik vind het echt gewoon belachelijk”, zegt de dertienjarige („Bijna veertien!”) Gabriele. Zijn moeder, Sophia Sperandio (53), steekt haar duim op. Toevallig heeft Gabriele ook pas in groep 8 zijn eerste smartphone gekregen. „En op de socials vanaf vijftien? Ik zeg: helemaal top.”
Maar Gabriele zucht bij het idee en schudt zijn hoofd. Dan bedenkt hij zich: „Ja, wel bij Snapchat.” Die mogen ze wat hem betreft verbieden. Hij vindt dat mensen daar soms rare foto’s plaatsen, vooral in ‘streaks’. Dat zijn dagelijkse foto- en video-uitwisselingen tussen vrienden en soms ook vreemden, die worden beloond met een cijfer en een vlammetjesemoji. Zo’n vreemd iemand kan dan ineens een pistool laten zien, vertelt hij. Zelf heeft hij de app niet; nutteloos, noemt hij het. „Want je stuurt alleen maar foto’s. Sommige mensen elke dag. Wat heb je daaraan?”
Wat hij er op school van meekrijgt, daar heb ik geen zicht op. Maar hier in huis geen Snapchat
Gabriele mag geen Snapchat van zijn ouders. „We hebben gewoon gezegd: nee, dat mag niet. Punt”, zegt zijn moeder. Terwijl Gabriele op school merkt dat de meeste klasgenoten het juist wél hebben. „Wat hij er op school van meekrijgt, daar heb ik geen zicht op. Maar hier in huis geen Snapchat.” Ze hoort allerlei ellendige verhalen over de app, bijvoorbeeld over kinderen die worden gepest of exposed.
In huis mogen schermen sowieso niet aan tijdens het eten. En als Gabriele iets uitvreet, is de straf vaak dat zijn telefoon wordt afgepakt. Daar wordt hij gek van. „Want ieder moment kan iemand dan appen… En ja, dan wil ik wel weten wat ze schrijven.” Hij wil zijn telefoon gewoon altijd bij zich hebben.
Terwijl zijn schermtijd best meevalt. Hun telefoons zijn aan elkaar gekoppeld, vertelt zijn moeder. Ze kijken naar hun schermtijd en zien dat die exact hetzelfde is. „We zitten samen op gemiddeld drie uur per dag”, zegt ze. Op sommige dagen maar twee uur. „Ik vind dat heel netjes.” Gabriele knikt en pakt zijn telefoon erbij om te laten zien wat hij dan vooral kijkt: filmpjes van teckels op Instagram. „Ik houd van teckels.” Sophia luistert voornamelijk met de Podimo-app naar podcasts.
Sophia vindt het vreemd hoe verjaardagsfeestjes tegenwoordig verlopen. „Bij een feestje of een slaappartijtje zitten ze gewoon met z’n allen op hun telefoon. Ik vind dat echt heel weird. Wij zitten dan hier en dan zijn we allebei zo”, zegt ze terwijl ze een scrollbeweging nadoet. „Niet met elkaar, maar met dat scherm. Voor de nieuwe generatie is dat blijkbaar normaal, of zo. Maar ik vind het gewoon raar. Echt raar.”
Gabriele begrijpt die verbazing niet zo goed. „Maar dan heb je toch al een activiteit gedaan op het feest?”, zegt hij schouderophalend. „Dan wil je even rust.”
Of het online leven ook offline terugkomt? Gabriele weet van wel. Zo deed hij eens mee aan een spicy noodles challenge die hij bij een influencer had gezien. Op sociale media zijn talloze filmpjes te vinden waarin mensen de extreem pittige instantnoedels van het Zuid-Koreaanse merk Buldak Ramen eten. „Ik kwam beneden en zijn vriendje stond te kotsen, hij in paniek naar boven: mama, mama, kom kijken”, zegt zijn moeder. Gabriele grijnst. „Mijn vader zei dat we ons aanstelden. Toen nam hij zelf een hap. Ging-ie óók bijna over z’n nek.”
Bij Gabriele en zijn ouders is een challenge als deze dan ook aanleiding voor de vraag waarom je iets wilt doen wat je op sociale media hebt gezien, en of dat wel verstandig is.
Süeda Isik
Selina van Panhuys (47) eet haar met dochters Marina (16), Vanessa (12) en Emily (14) in de tuin. Emily zegt: „Als niemand het heeft, mist niemand het en valt ook niemand buiten de boot.”
Foto Simon Lenskens
Vanessa (12)‘Als iedereen er later op gaat, dan merk je niks’
Geen telefoons bij het avondeten en bij het slapen, dat is de regel van Selina van Panhuys (47) uit Haarlem. De ovenpasta gaat naar de achtertuin, op de beschaduwde, beklede tafel met daarachter een lap kunstgras, twee kleine goals en een dozijn hockeyballen.
Selina’s drie dochters nemen ook plaats: Marina (16), Emily (14) en Vanessa (12). Ze hebben weinig problemen met het wegleggen van hun mobiel, het is gewoonte. Het valt ze juist op als bij anderen over de vloer sommige ouders op hun telefoon zitten.
„Ik was de laatste in de klas die een telefoon kreeg”, zegt Vanessa, de jongste. „Ik denk niet dat het op de basisschool nog heel veel verschilt, maar dat je het op de middelbare wel echt merkt.”
Snapchat mag ‘Nes’ sinds dit jaar gebruiken, andere sociale apps krijgt ze nog niet tot de middelbare school. Selina: „De andere twee kregen toen Instagram…” „maar dat hoeft niet hoor”, antwoordt de jongste grijnzend, „misschien als ik ouder ben.” Ze draait weifelend op haar stoel. „Het is vast leuk als er ook vrienden op zitten. Maar als iedereen er later op gaat, dan merk je niks.”
Selina, die zelf in de IT werkt, is de opper-monitor van de telefoons van haar dochters. Die hebben haar toestemming nodig voor nieuwe apps en ze heeft een maximale schermtijd per app ingesteld. Af en toe scrollt Selina ook nog door de feed van hun Instagram-apps, om te kijken wat het algoritme hen zoal voorschotelt.
Het is een streng telefoonbeleid vergeleken met vrienden, zeggen de drie dochters. Begrip hebben ze er wel voor. Marina, de oudste, heeft TikTok een half jaar geleden zelf verwijderd. „Ik vind het maar eng, dat algoritme. Het kent je te goed.” Andere apps gebruikt ze wel. „Als je op Instagram twintig seconden naar een bak-filmpje kijkt, is je feed daar helemaal vol van. Het is een slechter algoritme, maar daardoor blijf ik er ook minder aan hangen.”
„TikTok kan je best wel jaloers maken, want je ziet heel veel andere knappe meiden en jongens”, voegt Emily toe. „Ik doe nu ook een soort ‘TikTok-challenge‘ met een vriendin, TikTok en Instagram heb ik een maand verwijderd. Het idee kwam van een podcast.”
Zo’n advies helpt ouders wel om strenger te zijn
Als het aan Emily ligt blijft TikTok voorlopig weg. „Nu merk ik gewoon wat een nutteloze app het eigenlijk is, het is echt tijdverspilling. Ik mis het ook totaal niet.” Onverwachts kan ze zich ook bij het leren beter concentreren. „Ik had echt niet verwacht dat het verschil zo groot zou zijn.”
„Je zou wel onder een steen leven als je de negatieve effecten van sociale media niet hebt meegekregen”, zegt Selina, „Maar zo’n advies helpt ouders wel om strenger te zijn. Het zou kunnen helpen om afspraken tussen ouders gelijk te trekken.” De drie kinderen stemmen in. De veertienjarige Emily: „Hoe later hoe beter, is mijn mening. Want als niemand het heeft, mist niemand het en valt ook niemand buiten de boot.”
Dorine Booij
Bij Noortje Grootscholten (46) en Raz (13) aan tafel: „Mensen nemen nu kaarten mee naar school. We zijn meer met elkaar bezig.”
Foto Mona van den Berg
Raz (13) ‘Online ziet alles er altijd perfect uit, dus als je alleen praat over wat er op je telefoon gebeurt, praat je niet over de dingen die slecht gaan’
Sinds Raz (13) op de middelbare zit, is het smartphonebeleid al drie keer aangepast. „Eerst hadden we in iedere klas telefoontassen maar mochten we onze telefoons in de pauze wel gewoon gebruiken. Iedereen zat dan over zijn scherm gebogen, zegt Raz. „We praatten vooral met elkaar over wat we daarop zagen.”
Daarna had zijn school kort het beleid dat iedereen zijn smartphone bij zich mocht houden, maar wel in een speciaal zakje met een slot. Aan het einde van de dag kon je dat slot er weer af laten halen. Niet handig, besloot de school, en sindsdien hebben ze het ‘thuis of in de kluis’-beleid. „Als docenten een telefoon zien, pakken ze die meestal af.”
Raz en zijn moeder Noortje Grootscholten (46) vertellen over hun smartphone-ervaringen aan de keukentafel van hun houten dijkhuis in Watergang, een dorp net boven Amsterdam. Raz en zijn zus Indie (15), die op kamp is, groeien op in jaren waarin steeds meer bekend wordt over de effecten van overmatig smartphonegebruik.
Raz kreeg zijn eerste telefoon in groep vier of vijf. „Voor spelletjes.” In groep 7 of 8 begon hij die ook te gebruiken om te communiceren met vrienden, en voor social media. Inmiddels gebruikt hij zijn smartphone ongeveer vijf uur per dag. Een uur op TikTok, en verder vooral Instagram, YouTube (het liefst Bankzitters) en Whatsapp. Maar ook aan praktische zaken als Magister en ChatGPT besteedt hij tijd. Aan TikTok is Raz soms „ineens” een uur kwijt, en daar kan hij boos van worden. „Bijvoorbeeld omdat ik had moeten leren.” Dan legt hij zijn telefoon weg en gaat hij aan de slag.
Lees ook
Lees ook: Boyband Bankzitters viert tienjarig jubileum met spektakel in de Ziggo Dome
Er gelden weinig telefoonregels voor de kinderen van Noortje. „Geen telefoons in bed en niet aan tafel.” Glimlachend: „Al heeft hun vader daar moeite mee.” Raz zelf ook, zegt hij. „Als we het tijdens het eten ergens over hebben wil ik soms meteen iets over dat onderwerp opzoeken.”
Geen telefoons in bed en niet aan tafel
Noortje en Avishay Giladie (50) controleren niet wat hun kinderen op hun telefoons doen, en of ze ze mee in bed nemen. „Ik vertrouw erop dat ze het doen zoals we hebben afgesproken, en ik merk dat ze er met me over praten als ze iets vreemds tegenkomen, zoals een vriendschapverzoek van iemand die ze niet kennen.”
Noortje volgt het debat over smartphonegebruik met interesse. Terugkijkend zou ze het misschien anders doen. Maar ze gaat Raz, die met dertien volgens de adviezen te jong is voor TikTok, dat niet verbieden. Ze vraagt zich af of restrictie altijd een goede keuze is. Bij Indie, die op een andere middelbare dan Raz zit, is een heel vrij smartphonebeleid. „Zij mag haar telefoon bij zich houden, en tijdens sommige creatieve vakken muziek luisteren.” Noortje ziet dat Indie haar telefoon thuis gemakkelijker weglegt dan Raz, en denkt dat dat best met het beleid van hun scholen te maken kan hebben. „Maar ze zijn ook gewoon verschillende mensen.”
Raz heeft ervaren dat restrictie iets kan opleveren. Hij is tevreden over het ‘thuis of in de kluis’-beleid op school. „Mensen nemen nu kaarten mee. We zijn meer met elkaar bezig. Online ziet alles er altijd perfect uit, dus als je alleen praat over wat er op je telefoon gebeurt, praat je niet over de dingen die slecht gaan.”
Kim Bos
Alyssa (6), Wimert (43), Mirlette (42) en Kayla (13) Merkies uit de Haagse Molenwijk. Het is heel simpel, zegt Mirlette: in het weekend mogen haar kinderen een uurtje op telefoon of tablet en „door de week in principe niet”.
Foto Hedayatullah Amid
Kayla (13)Ze vertelt dat ze onlangs bang was geworden van een video over een enge pop
Het is heel simpel, zegt Mirlette Merkies (42) uit de Haagse Molenwijk, in het weekend mogen haar kinderen Kayla (13) en Alyssa (6) een uurtje op een telefoon of tablet. „Door de week in principe niet.” En om er voor te zorgen dat dat ook écht gebeurt, moet Kayla haar devices om vijf uur inleveren. Alyssa niet, want die heeft geen telefoon.
Nu Kayla op de middelbare school zit, mag ze soms in de middag even op haar telefoon of laptop om schooldingen te doen. Mirlette: „Dus contact met klasgenootjes over groepsopdrachten, of notities uitwerken. Maar daarna is het klaar.”
Kayla kreeg een telefoon in groep 7. Er zat alleen WhatsApp op. „En wij bepaalden met wie ze mocht chatten”, zegt Mirlette. „Eerst alleen met familieleden. In groep 8 mocht ze vriendinnen van school en de padvinderij toevoegen.”
Wat vond Kayla daar van? „Ik wist niet beter dus ik kon er wel mee leven.”
En dan zou je denken, met een streng telefoonbeleid, kan het niet mis gaan hè, lacht Mirlette. „Maar dat is niet zo.” Zij en haar man Wimert (43) kwamen er achter dat Kayla in groep 8 stiekem op Snapchat zat. Wimert: „En dat liep helemaal uit de hand.” Meisjes op school gingen pesten. „Ze zeiden tegen andere kinderen dat Kayla niet deugde. De meiden hadden een tekst doorgestuurd waaruit dat zou blijken. Maar die tekst had Kayla helemaal niet geschreven.”
Het nadeel van chatten is ook dat kinderen veel makkelijker onaardige dingen zeggen
Het nadeel van chatten is ook dat kinderen veel makkelijker onaardige dingen zeggen, vertelt Mirlette. „Bijvoorbeeld over je uiterlijk. Je gaat er in geloven en dat tast je zelfbeeld aan.”
Laatst was Kayla in gevecht geraakt met een jongen op school. Kinderen hadden het gefilmd. De school had meteen een mail rondgestuurd: als de beelden worden verspreid doen we aangifte. „Dat hadden ze goed gedaan.”
Mirlette zou de telefoon en sociale media het liefst verbieden. „Maar ik weet dat het niet kan, je hebt het nodig voor school en vriendinnen”, zegt ze. „Maar ik maak mijn kinderen wel bewust van de consequenties.” Wimert is naar eigen zeggen soepeler. „Elke generatie moet leren omgaan met nieuwe dingen. Voor onze kinderen is dat sociale media en AI.”
Als Kayla ergens mee zit, praat hij altijd met haar. Onlangs had ze een filmpje op TikTok gezien over P. Diddy. „Ik leg Kayla uit: ja machtsmisbruik gebeurt, maar je weet niet wat wel en niet waar is in deze zaak. Zet het van je af.”
Kayla vertelt dat ze bang was geworden van een video over een enge pop. „Hij zou duivels zijn, en het zou op nu.nl staan. Uiteindelijk bleek de pop fake. Gelukkig.”
Mirlette vertelt dat de kinderen wel eens zeuren om schermtijd. „Alyssa wilde laatst op mijn telefoon, ik zei ‘nee’ en toen werd ze boos. Daarna ging ze naar buiten. Ze had een geweldige middag. Kinderen moeten spelen, hun fantasie gebruiken, sociaal zijn, zich ontwikkelen, dat gaat niet als ze op een scherm zitten.”
Mirlette merkt dat als de schermtijd voorbij is, haar kinderen even sip zijn. „Het is gewoon verslavend.” Gelukkig knappen ze altijd snel op, zegt ze. „Dan is het weer gezellig en staan we met elkaar in verbinding. Daar heb je toch een gezin voor?”
De bomhonden komen, haar koffiehuis moet dicht, zij gaat met vakantie. Natalie den Houter (53), eigenaar van ’t Statenplein, is er inmiddels gelaten onder. Natuurlijk, ze baalt stevig. Ze had alle agenten, al die delegatieleden en journalisten, graag voorzien van bakje koffie en een Haags broodje bal.
Maar een week voor de NAVO-top, die dinsdag in Den Haag begint, is het houten koffiehuis uit de jaren dertig al omgeven door een woud aan afzettingen, bewakingscamera’s en gele omleidingsborden. Vanaf deze vrijdag zijn de straten rondom het World Forum, waar de top wordt gehouden, hermetisch afgesloten. „Intimiderend”, zegt Den Houter. Vaste klanten bleven al een tijdje weg, wel zag ze tientallen Hagenaars aan komen fietsen om „even te kijken”.
Bij de vier meter hoge hekken, vastgeklonken aan betonblokken met staalkabels, maken ze foto’s. Nettie Hensbroek (77) neemt er speciaal een van de ingang voor de media. Ze werkte zelf als voorlichter voor de NAVO, in de jaren zeventig. „Toen was het nog niet zo groots”, wijst ze naar de drie tijdelijke gebouwen die speciaal voor de top zijn gebouwd en midden op straat zijn neergezet.
Het zijn twee smaken deze dagen in Den Haag: enerzijds trots, anderzijds chagrijn.
Trots: Den Haag zet zich toch maar mooi neer als wereldstad. Vijfenveertig regeringsleiders komen dinsdag en woensdag vergaderen, negentig ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken, zesduizend delegatieleden en tweeduizend journalisten. Om hen te beveiligen vindt de grootste veiligheids- en logistieke operatie ooit in Nederland plaats: Operation Orange Shield. Vijfduizend militairen en reservisten zijn ingezet, vijfduizend marechaussee en 27.000 politieagenten, bijna de helft van het korps. Op twaalf plekken in Zuid-Holland, zoals bij de scouting in Nootdorp en een zweefvliegclub in Noordwijk, staat afweergeschut. F-35’s en Apache-gevechtshelikopters beschermen het luchtruim, zeven oorlogsschepen de kust. Cybereenheden moeten voorkomen dat DDoS-aanvallen plaatsvinden, zoals bij de vorige NAVO-top in het Litouwse Vilnius.
Een fietser fietst langs wegafzettingen in het Statenkwartier
Foto Bart Maat
Daartegenover staat het typisch Haagse ‘gekanker’: moet dat nou, midden in deze toch al drukke stad? Die vijf kilometer aan hekken en afzettingen, de verwachte verkeershinder, gesloten basisscholen. Direct-omwonenden moeten zich legitimeren om in en uit hun huis te kunnen, mogen geen pakjes of eten laten bezorgen, noch bezoek ontvangen. Hun NRC en andere kranten komen, maar in een speciale brievenbus waar ook ’s ochtends koffie en een croissantje klaarstaat.
Om de regeringsleiders en ministers veilig van en naar Schiphol, hotels en de conferentielocatie te vervoeren, worden straten en wegen afgesloten zodat de ‘stoetjes’ met motorbegeleiding vrij baan hebben. Niet alleen binnen Den Haag; Rijkswaterstaat waarschuwt dat van zondagmiddag tot vrijdagochtend de A44 en de N44 helemaal dicht zijn, en de A4 op gezette tijden ook wordt afgesloten.
En iedereen voorspelt chaos: PostNL waarschuwt Hagenaars per mail: „Jouw adres is niet of lastig bereikbaar”. Ziekenhuisapothekers bezorgen medicijnen met een elektrische bakfiets, de rechtbank behandelt geen „grote of meerdaagse” zaken, de Eerste Kamer heeft de wekelijkse plenaire vergadering geschrapt, de Rijksoverheid vraagt ambtenaren thuis te werken. Die laatste oproep deed de gemeente voor iedereen in de Randstad.
Waarom doet Den Haag zichzelf dit aan? En waarom voor een top die anderhalve dag duurt?
Keiharde euro’s
De stad stak zelf de vinger op toen bekend werd dat Nederland de NAVO-top van 2025 moest organiseren (elke lidstaat is een keer aan de beurt). Den Haag heeft de ambitie om een internationale congresstad te zijn, en de gemeenteraad hoopte op „keiharde euro’s in Haagse kassa’s”.
Den Haag, herhaalt burgemeester Jan van Zanen sindsdien, is het bovendien aan zijn status verplicht. Om vervolgens te verwijzen naar de Vredesconferenties van 1899 en 1907, die óók in de Hofstad werden gehouden. Om te praten over de ruim vierhonderd grotere en kleinere instanties in de stad die zich bezighouden met internationaal recht, en de twintigduizend banen en 2,7 miljard euro die dat oplevert.
„Wij huisvesten hoven en tribunalen, maar ook organisaties als Europol en Eurojust. We zijn NAVO-stad sinds 1954. Het communicatie- en informatie agency van de NAVO geeft hier werk aan 1.100 mensen”, zei hij tegen omwonenden van het World Forum. „Vanuit onze stad achter de duinen werken vele duizenden mensen aan bemiddeling om geweld te voorkomen. Aan afspraken tussen staten, partijen en het toezicht daarop. Aan rechtspraak om te verzekeren dat uiteindelijk niemand boven de internationale rechtsorde staat.”
Op twaalf plekken in Zuid-Holland, zoals bij de scouting in Nootdorp en een zweefvliegclub in Noordwijk, staat afweergeschut
En steeds herhaalt hij: Den Haag doet dit ómdat het de „Internationale Stad van Vrede en Recht” is.
Dat is niet louter een marketingslogan om toeristen te trekken, bij Koninklijk Besluit is ‘Vrede en Recht’ de wapenspreuk van Den Haag. Sinds 2012 staat deze spreuk onder de ooievaar met een paling in de snavel en de leeuwen die een schild met gravenkroon dragen.
Dat heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij vaak naar oud-burgemeester Wim Deetman (1996-2008) wordt verwezen. „Ik werd benaderd door Boutros Boutros-Ghali, die toen oud-secretaris-generaal van de Verenigde Naties was, met het verzoek om een kennismakingsgesprek. Het verraste me, ik kende hem alleen uit de media en hij had van mijn bestaan geen weet”, vertelt hij. „Hij noemde Den Haag ‘de juridische hoofdstad van de wereld’ en ik vroeg hem naar de achtergrond daarvan.”
Hekken in de Scheveningse Bosjes, vlakbij het World Forum.
Een blokkade op een voetgangerspad in de Scheveningse Bosjes.
Foto’s Bart Maat
„Boutros-Ghali bleek een zomercursus in het Vredespaleis te hebben gevolgd. Die cursus is beroemd in de hele wereld, tientallen pas afgestudeerde juristen uit het buitenland zijn daar bijgeschoold. Zo kende hij Den Haag, en hij hield vol, ondanks oorspronkelijke aarzeling van het Nederlandse kabinet, dat het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag moest komen.” Dat werd in 1993 in de stad gevestigd.
Deetman vertelt dat het tribunaal het imago als stad van internationaal recht versterkte. Verdachten van oorlogsmisdaden gaan sindsdien naar ‘The Hague’. Sinds 2002 zetelt ook het Internationaal Strafhof in Den Haag, naast het Permanente Hof van Arbitrage (1913), het Internationaal Gerechtshof van de Verenigde Naties (1945) en de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (1992). Bijna alle landen in de wereld zijn lid van die organisaties.
„Er woedde een discussie: wat waren we? Amsterdam had grachten, Rotterdam de haven. Den Haag was een ambtenarenstad, we konden niet eens zeggen ‘hoofdstad’. Maar ik merkte dat mensen in het buitenland over het Vredespaleis hadden gehoord, en geleidelijk ontstond zo het idee dat we een stad van internationale vrede en recht waren.” Inwoners konden zich in dat internationale vinden, vertelt hij. Het was bovendien een slogan die uniek was, niet alleen voor Nederland.
De oud-burgemeester verwijst naar zijn opvolger, Jozias van Aartsen (2008-2017). Die zorgde voor de koninklijke goedkeuring voor de wapenspreuk ‘Vrede en Recht’, zegt Deetman. Bovendien „gaf Van Aartsen de term lading” door van het werven van internationale instellingen gemeentelijk beleid te maken.
130 nationaliteiten
Oud-burgemeester Van Aartsen zit dinsdagavond in de voormalige Julianakerk op de grens van de Schilderswijk en Transvaal. Daar vindt een van de tientallen activiteiten plaats die Den Haag deze maand organiseert voor inwoners, onder het motto Just Peace. Want dat is óók een van de redenen om de NAVO-top te organiseren: Hagenaars met elkaar verbinden door hen in gesprek te laten gaan, door hen trots te laten zijn op wat zich afspeelt in de stad.
Aan tien tafels discussieert een divers palet aan Hagenaars over wat vrede en recht voor hén betekenen. Sociaal ondernemer Atalay Celenk had gewild dat de regeringsleiders langs waren gekomen in deze wijk „waar 130 nationaliteiten samenleven”. „Mensen hebben behoefte om te babbelen, een drang om bij te dragen”, zegt hij. Op tafel staan hapjes want „samen eten verbindt”.
Wegafzettingen in de buurt van het World Forum waar volgende week de NAVO-top plaatsvindt.
Het gebouw van het World Forum in Den Haag, waar volgende week de tweedaagse NAVO-top plaatsvindt.
Foto’s Bart Maat
Er zijn jongeren als Balasz (16) en Elisa (18), die bang zijn voor oorlog en het „heel leerzaam” vonden om mee te praten. Er wordt gegrinnikt als Frank van tafel 7 vertelt dat hij een van zijn tafelgenoten alleen van sociale media kende, maar dat ze elkaar nu echt kennen. Begripvol geknikt als de conclusie van een andere tafel is dat „een eerste stap nemen teleurstelling kan opleveren, maar ook iets moois”. In het sanskriet wordt gezegd: „vasudhaiva kutumbakam” (de wereld is één familie). Applaus klinkt als oud-senator Hanneke Gelderblom, die als kind zat ondergedoken, zegt: „Geef nooit de hoop op dat het mogelijk is om met de ander te praten.”
Van Aartsen zegt de volgende dag dat hij het „een hele plezierige bijeenkomst vond, geen niemendalletje”. Hij vindt het belangrijk dat ook inwoners beseffen wat al die instellingen betekenen. Het enige waar hij een beetje verontwaardigd over is, is dat iemand Den Haag „de vierde VN-stad” noemde, na New York, Genève en Wenen: „Na de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad is het Internationaal Gerechtshof het belangrijkste. We zijn een VN-stad. Punt.”
Victory Boogie Woogie
„Zonder recht geen vrede”, zegt Van Aartsen. Toen die wapenspreuk werd bedacht, is er nog discussie gevoerd, vertelt hij: moest het de „Internationale Stad van Vrede en Recht” of „van Recht en Vrede” worden. „Het eerste bekt beter, ook in het Engels en Frans.”
Als burgemeester drong hij er op aan dat internationale vredesconferenties in Den Haag werden gehouden. Van Aartsen herinnert zich de Afghanistan-conferentie van 2009, eveneens een NAVO-bijeenkomst. „Maastricht vond zichzelf een natuurlijke partner. Ik heb de premier er toen vrij fors aan herinnerd dat deze conferenties in Den Haag horen.”
Van Aartsen: „Iemand sprak me onlangs aan en vroeg: ‘Waarom moet dit allemaal hier?’ Ik zei: ‘Wees maar boos op mij, ik ben de veroorzaker van dit type conferenties in de stad’.”
In 2014 was hij de burgemeester tijdens de vorige grote top, de Nucleair Security Summit, ook in het World Forum, in aanwezigheid van onder anderen de Amerikaanse president Obama. Die top ging eveneens gepaard met talloze wegafsluitingen. De foto van de president in het Gemeentemuseum voor de Victory Boogie Woogie van Piet Mondriaan ging de hele wereld over. Zo’n beeld is iets waar Den Haag nu weer op hoopt.
Woonhuizen in de wijk Statenkwartier zijn afgeschermd voor de NAVO-top.
Op zijn laatste dag in Nederland bestelt Brahim Aksas zijn lievelingsdrankje op zijn favoriete plek in de stad. Een Heineken van de tap, in Grand Hotel Krasnapolsky op de Dam. Ogenschijnlijk onverstoorbaar zit hij er aan een tafeltje, tussen hotelgasten met lange nepwimpers en merktassen. In zijn ene hand zijn biertje, in zijn andere een verfrommelde servet. Hij is slank, klein, 73 jaar oud, maar oogt allesbehalve timide. Hij draagt, zoals altijd, een goedzittend zwart colbert. Daarboven een blauwgestreepte stropdas van zijn favoriete voetbalclub: Ajax.
Zijn laatste dag in Nederland begon bij zijn huisarts. Brahim Aksas heeft een A4’tje met zijn gezondheidsinformatie meegekregen – in het Nederlands. Na zijn laatste afspraak bij de huisarts nam hij afscheid bij het Wereldhuis, een inloophuis voor mensen zonder papieren, waar de andere bezoekers hem ‘meneer Aksas’ noemen. Voor de gelegenheid waren er alcoholvrije bubbels. Daarna is hij naar het statige Krasnapolsky gewandeld, waar hij zich al net zo thuis lijkt te voelen. Hij knoopt een praatje aan met de ober, over Spanje als wijnland.
Brahim Aksas heeft vrijwel zijn hele leven in de illegaliteit doorgebracht. Bijna niemand heeft het zo lang volgehouden als hij, zeggen hulpverleners die ongedocumenteerden bijstaan. Maar morgen valt het doek, dan moet hij, na 62 jaar, Nederland verlaten.
Al zijn bezittingen zullen in één koffer passen
Aksas heeft koningin Juliana meegemaakt, de opening van Paradiso in 1968, hij heeft tussen de hippies op de Dam geslapen. Als hij stemrecht had gehad, zou hij op Wim Kok hebben gestemd. Aksas rekent terug naar guldens. Hij heeft vele afleveringen van Het mooiste meisje van de klas (zijn lievelingsprogramma) en Kopen zonder kijken gekeken. De gevangenis, waar hij bij elkaar opgeteld meer dan zes jaar spendeerde, noemt hij de bajes.
Maar morgenochtend zal hij om tien uur vertrekken uit zijn kamertje in de opvang voor ongedocumenteerden. Zijn sleutel moet hij inleveren. Er is een vlucht voor hem geboekt, aan het begin van de middag. Hij heeft zijn spullen nog niet gepakt, maar verwacht dat al zijn bezittingen in één koffer zullen passen.
En zo zal Brahim Aksas zijn geliefde stad Amsterdam onder begeleiding verlaten, om op zijn 73ste verplicht een nieuw leven op te bouwen in Marokko. Een land waar hij niemand kent. Hij is er naar eigen zeggen zelfs nog nooit geweest.
Als hij gaat.
In Krasnapolsky neemt Aksas nog een slok van zijn bier. Zelf vindt hij dat het nog niet per se tijd is. Als hij nog ergens een slaapplek weet te regelen, kan hij zich misschien schuilhouden. Op zijn laatste dag houdt hij zijn opties open.
Voetbalwedstrijd van Ajax
In het verhaal van Askas zijn twee dingen zeker: dat hij geen papieren heeft en dat de Nederlandse overheid wil dat hij vertrekt. Nergens is vastgelegd waar hij vandaan komt, wanneer hij aankwam, waar hij woonde (hij is nooit ingeschreven geweest), en wat hij deed (hij mocht niet werken).
Maar zijn verhaal gaat zo.
Aksas werd in 1950 geboren in Algerije. Hij groeide op in de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog tegen Frankijk. Hij zegt dat hij niet weet hoe en wanneer zijn ouders uit zijn leven verdwenen. Hij herinnert zich wel de Franse nonnen die hem opvingen. „Als kind liep ik omringd door nonnen over straat. Twee voor ons, twee achter ons, één in het midden.” Dat was, zegt hij, omdat op de nonnen niet geschoten werd. Daar, in het weeshuis, is hij begonnen met het dragen van een stropdas. „Als jongens hadden we er een met elastiek, we hoefden niet te knopen. Als we elkaar wilden pesten, trokken we eraan.”
Toen de oorlog in 1962 ten einde liep, is hij via Frankrijk in Amsterdam beland. Hij denkt dat een voetbalwedstrijd van Ajax aanleiding was, de club speelde toen al een paar jaar in het betaald voetbal. Hij weet in elk geval zeker dat hij op 2 september 1963 Amsterdam Centraal binnenreed. Hij was toen dertien. Hij zou richting de Dam zijn gelopen, en besloten hebben nog even te blijven.
Hij wijst naar het oorlogsmonument op de Dam, de verweerde metershoge pilaar van natuursteen waar duiven op zitten en drommen toeristen worden rondgeleid. „Daar sliepen we.” Onder koningin Juliana, zegt hij, „was alles anders. Je mocht op de Dam slapen, kraken was normaal. Als je een plek zocht, ging je naar een bar in West. Daar zei je: ik heb geen huis. Twee biertjes later gingen ze iets voor je kraken, dezelfde avond nog kon je erin. Je hoefde alleen je eigen slot mee te nemen.”
Nederland probeert arbeidsmigranten te lokken, en overal is werk. Hij poetst cafés, werkt achter de bar in coffeeshops. Soms woont hij alleen, maar meestal bij vrouwen. Zijn langste relatie was met een maatschappelijk werker. „Ze was mijn begeleider in de bajes. Op de dag dat ik vrijkwam, kreeg ik haar huissleutel.” Het is, zo vindt hij nu, zijn favoriete periode geweest. „Op zaterdag op tijd naar bed, op zondag pannenkoeken eten bij oma.”
Maar de relatie gaat voorbij, en het leven wordt voor mensen als Aksas steeds ingewikkelder. Geld verdienen wordt lastig. Als in 1989 het sofinummer wordt ingevoerd, moeten werknemers zich verplicht identificeren. En dat is pas het begin. Vanaf 1998 worden mensen zonder papieren uitgesloten van alle sociale voorzieningen. Dat maakt dat Aksas geen recht op gezondheidszorg meer heeft.
Hij wordt afhankelijk van andere inkomsten, van zijn werk als, naar eigen zeggen, „gespecialiseerd zakkenroller”. Nog steeds kan Aksas rijke toeristen in één oogopslag herkennen. Hij weet welke schoenen honderden euro’s kosten en hoe een Rolex eruitziet. Hij weet waar ze komen. Hier, in Krasnapolsky. Of in het Marriott of het Americain. Het wordt zijn werkterrein. Hij begint zachter te praten. Om een goede dief te zijn, zegt hij, moet je weten wat duur is. En moet je er zélf duur uitzien. „Kleren zijn je sleutel tot de wereld. Ik draag altijd pakken. Als je dure kleren draagt, valt het niet op als je een paar briefjes van honderd in je hand hebt.”
Omdat een maatpakcollectie zich lastig met een bed in de opvang laat combineren, heeft hij zijn pakken in stomerijen door de hele stad gehangen. Om de paar weken haalt hij een schoon pak op, en laat hij er in een andere stomerij weer een achter.
Zijn pakken zijn inmiddels opgehaald, voor het geval dat hij morgen vertrekt.
Zijn telefoon trilt. Een hulpverlener. Ze heeft gehoord dat Aksas morgen naar Marokko gaat. Ze wil hem succes wensen. Aksas gaat rechtop zitten, hij begint steeds harder te praten. „Héél lief van haar”, zegt hij als hij heeft opgehangen. Het zijn vooral hulpverleners die vandaag afscheid van hem nemen.
Pas over de laatste tien jaar van zijn leven is meer terug te vinden. Dan lukt het niet meer om zelf een huis te regelen, en belandt hij in de opvang. Hij wordt afhankelijker van hulporganisaties, die aantekeningen bijhouden. Volgens het registratiesysteem van het Wereldhuis, het inloophuis voor mensen zonder papieren, meldt Brahim zich voor het eerst in 2019. „Echt alle Noord-Afrikanen uit Amsterdam kennen hem, hij is een soort vip”, zegt coördinator Pablo Eppelin Ugarte. „Als hij er was, kwamen ze hem allemaal begroeten. Tegen iedereen was hij aardig.” Ugarte kent Brahims verhalen, van de nonnen, van Ajax, het kraken en de coffeeshops. „Ik denk dat hij zoveel heeft meegemaakt, zijn leven lijkt wel een film”, zegt Ugarte. „Maar je weet nooit wat waar is, en wat fantasie. Hij is een verhalenverteller.”
De ultieme gentlemandief
In een vergaderzaaltje aan de gracht in Amsterdam legt strafrechtadvocaat Jessica Heilbron een dossier van Aksas op de glazen tafel. „Een dossier zonder nummer”, zegt ze. „Dat betekent: van het huis.” In de tien jaar dat ze hem bijstaat, deed ze dat vaak voor niets. Haar kantoor is zijn postadres. „Als er een brief is, komt hij tien minuten koffie drinken. Hij blijft nooit te lang.” Het dossier behelst vooral zijn criminele verleden. Aksas zat in totaal zes jaar in de gevangenis, voor een enorme lijst aan lichte vergrijpen. Insluiping, diefstal, heling. Hij kwam er vaak met een lichte straf vanaf. „Hij gebruikte nooit geweld”, zegt Heilbron.
Ze zijn er best gevoelig voor, als er op zitting een verzorgde man verschijnt met een goed verhaal
„Hij is de ultieme gentlemandief”, zegt advocaat Huug Loth. Hij zit ook aan de glazen tafel, hij stond Aksas bij tijdens vreemdelingenzaken. „Met Kerst stuurde hij altijd een kaartje. ‘Chère maître’, schreef hij. Hij spreekt perfect Frans. Nou, wie wil er niet zo worden aangesproken?” Met zijn „charmante verschijning wist hij ook indruk te maken op rechters”, zegt Loth. „Die zijn er best gevoelig voor, als er op zitting een piekfijn verzorgde man verschijnt met een goed verhaal.”
Maar, zeggen zijn advocaten, op een gegeven moment wordt je strafblad te lang. „Dan is je geluk op.”
In hotel Krasnapolsky weet Askas precies wanneer dat moment voor hem aanbrak. Het was in 2016. „Ik kwam uit de bajes en opeens zeiden ze: je moet terug.” En zo begint het onderzoek naar de nationaliteit van Brahim Aksas. „Voor ik het wist zat ik in een opvang”, zegt hij. „Ik dacht: mijn god, waar ben ik nu terechtgekomen?”
Zo gaat het vaker met mensen die zonder papieren leven. „De meeste mensen weten zich lang prima te redden”, zegt Frederiek de Vlaming van de Regenboog Groep, een van de organisaties waar Aksas langsging voor hulp. „Maar hoe ouder, hoe sneller ze in de problemen komen. Mensen worden steeds afhankelijker.” Ze krijgen bijvoorbeeld gezondheidsproblemen, maar hebben geen toegang tot zorg. Ze kunnen niet meer werken, de huur niet meer betalen. „En dan worden ze zonder pardon op straat gezet door degenen van wie ze een bed, bank of fietsenhok huurden.”
Aksas belandt in een gemeentelijke opvang voor kwetsbare ongedocumenteerden. Ondertussen moet hij meewerken aan zijn ‘terugkeer’. Als hij dat niet doet, wordt hij op straat gezet, krijgt hij steeds te horen. De identiteit van Aksas wordt onderzocht, in eerste instantie in Algerije. In de rechtbank, zo herinnert advocaat Loth, spreekt Aksas zijn beste Frans. „Votre honneur, klonk het door de rechtbank. Maar goed, hij was dus niet Algerijns.”
„Ik heb het lang weten te rekken”, zegt Aksas, die eigenlijk nooit echt uitsluitsel kon geven over waar hij nou vandaan komt. Maar het is Marokko dat hem uiteindelijk als onderdaan erkent – een land waarnaar hij gedwongen kan worden uitgezet. Aksas gaat daarop zelf langs op het Marokkaanse consulaat, waar hij de medewerkers ervan weet te overtuigen dat ze niet moeten meewerken aan de deportatie van een oude man. Ze maken de afspraak dat de benodigde reispapieren alleen worden verstrekt als hij zélf terug wil, vrijwillig.
De Nederlandse overheid moet hem dus overhalen om te vertrekken.
In mei 2024 krijgt Aksas duizenden euro’s aangeboden als hij zelf naar Marokko vertrekt. De helft wordt betaald door de gemeente Amsterdam, de andere helft door terugkeerdienst DT&V, dat onder het ministerie van Asiel en Migratie valt. Zijn vlucht is ook al voor hem geboekt.
Maar waarom zou hij voor dat bedrag vertrekken naar een land waar hij niemand kent? „Hier ken ik de straten, de mensen, mijn vrienden, mijn dokter. Ik weet waar ik moet zijn als er iets is.”
Hij twijfelt, tot een paar dagen voor zijn vertrek. Dan krijgt hij te horen dat er vier begeleiders met hem mee zullen reizen. En dat de vreemdelingenpolitie wordt gebeld als hij niet vrijwillig in het vliegtuig zal stappen. Woedend is hij, over dat dreigement. „Ik laat me niet uitzetten als een crimineel!”
Hij besluit niet te gaan.
Maar dan? Nog steeds dreigt hij elke dag dakloos te worden. Het idee dat hij buiten moet slapen, maakt hem bang. In Marokko kan hij in elk geval een eigen huis huren.
Dus belt hij begin dit jaar weer naar zijn begeleider van de DT&V. Mo, ook van Marokkaanse afkomst, die al tien jaar ‘terugkeergesprekken’ met hem voert. „Hij is altijd eerlijk tegen mij geweest”, zegt Aksas. „Mo zegt: een leven opbouwen in Marokko zal heel lastig worden. Maar als je het toch wil, dan kan ik je helpen.” Aksas gaat naar de kuststad Nador, heeft hij besloten. Mo, die er familie heeft, gaat met hem mee. Hij zal de eerste dagen bij hem blijven. Het aanbod van het geld staat nog steeds.
In Amsterdam begint het te schemeren. Aksas staart naar zijn telefoon. „Ik ben vandaag door zoveel mensen gebeld”, zegt hij. „Ze vinden het jammer dat ik ga. Ik zeg tegen iedereen: ik blijf, als jij weet waar ik moet wonen.” Misschien gebeurt er nog iets, denkt hij. „Ik denk altijd positief. Ik geloof niet in stress. Als je aardig en betrouwbaar bent, helpt iedereen je.”
Hij staat op. Hij slaapt nog een nacht in zijn kamer. Maar eerst gaat hij afscheid nemen in zijn vaste coffeeshop.
Het zal zijn laatste avond in Amsterdam worden.
Groeten uit Marokko
De volgende ochtend is hij vroeg opgestaan. Hij is in de taxi gestapt die de terugkeerdienst DT&V heeft laten voorrijden. Op Schiphol staat Mo hem al op te wachten. Voor de gate drinkt Askas nog een glas Heineken. Hij heeft nog niet eerder gevlogen, maar hij stapt in.
Zo zijn in het verhaal van Aksas drie dingen zeker geworden. Hij is op een dag in Nederland aangekomen. Hij leefde er zonder papieren. En op een dag is hij naar Marokko vertrokken. In mei stuurt hij een kaartje uit Nador, van de boulevard met lichtjes.
‘Hier is het een beetje moeilijk. Maar ja, ik moet het ermee doen. Het komt goed. Blijf hopen. Zo is het leven!