Hoe verandert onze samenleving als steeds meer beslissingen worden overgelaten aan algoritmen? Voor het onderzoeksprogramma AlgoSoc (Algorithmic Society) doen zeventig academici hier tien jaar lang, tot 2032, onderzoek naar. De vragen waarmee ze zich bezighouden zijn deels filosofisch, deels technisch.
Zo’n samenwerking heeft ook een hele praktische kant, ervoer José van Dijck, hoofdonderzoeker van de Universiteit Utrecht (UU) al snel. „We werken met vijf universiteiten op tal van verschillende platformen. Best onhandig.” De Universiteit van Amsterdam gebruikt bijvoorbeeld Zoom, medewerkers van de UU mogen dat om veiligheidsredenen eigenlijk niet. De ene universiteit gebruikt Microsoft Office en Teams, de andere Google Drive. Om vergaderingen te plannen wordt al snel naar de Datumprikker-app gegrepen. Het ongemak over de hoeveelheid data die je daarmee over jezelf weggeeft, wordt op de koop toe genomen.
Met wat gegoochel is het allemaal oplosbaar, zegt Van Dijck. Maar de grotere en belangrijkere vraag blijft: wat doen we met de grote databestanden die uit het onderzoek komen? Daar moeten betrokken onderzoekers allemaal bij kunnen, ongeacht of ze via de TU Delft, Tilburg University, de Erasmus Universiteit of de Universiteit van Amsterdam deelnemen.
Zo’n gedeelde virtuele ruimte bleek niet beschikbaar te zijn. Alle cloudopslag loopt via de contracten van de verschillende universiteiten. En iedere instelling heeft weer zijn eigen veiligheidsprotocollen, contracten en manieren om toegang tot bestanden te beheren. De onderzoekers willen bovendien vrij zijn om hun data mee te nemen naar een andere opslag, zonder gebonden te zijn aan een grote marktpartij.
Al die beperkingen voelden niet goed, zegt Van Dijck. Je doet onderzoek naar fundamentele vragen over de manier waarop algoritmen de maatschappij beïnvloeden en laat je tegelijk beperken door IT-systemen. „Ik wil zelf kiezen met wie ik mijn bestanden deel.”
‘Geen panklare oplossing’
Van Dijck wendde zich tot SURF, de organisatie die alle ict voor het hoger onderwijs in Nederland regelt. SURF legt onder meer de snelle glasvezelkabels, beheert de nationale ‘supercomputer’ die onderzoekers kunnen gebruiken als ze veel en snelle rekenkracht nodig hebben, en regelt dat de één miljoen studenten en docenten in Nederland beschikken over goed beveiligde en privacyvriendelijke wifi. De organisatie verzorgt ook de gezamenlijke inkoop van duizenden softwareprogramma’s voor onderwijs en onderzoek. „Maar we kwamen erachter dat er zelfs bij SURF geen panklare oplossing was.”
Want de afgelopen tien tot vijftien jaar verhuisde vrijwel iedere instelling ‘naar de cloud’ en doekte zijn eigen rekencentrum op, vertelt Wladimir Mufty van SURF. De belofte was dat dit goedkoper zou zijn („niet waar”) en dat het werk van ict-ers leuker werd omdat ze meer zouden gaan aansturen dan zelf opslaan en beheren. Het resultaat is dat Amazon, Microsoft en Google nu ook de wetenschappelijke opslagmarkt domineren.
Door die cloudbeweging zijn we afhankelijk geworden van techbedrijven die mede bepalen hoe wij kunnen samenwerken
„We hebben twintig soorten chocolade en maar drie smaken als het gaat om het opslaan van onze data”, zegt Van Dijck in een vergaderzaal van SURF in Utrecht. Mufty vult aan: „Door die cloudbeweging zijn we afhankelijk geworden van techbedrijven die mede bepalen hoe wij kunnen samenwerken. Maar IT moet helpen, niet dwingen.”
Toen Van Dijck hem inmiddels bijna twee jaar geleden betrok bij de dilemma’s van de AlgoSoc-onderzoekers, waren collega’s van Mufty net op bedrijfsbezoek geweest bij NextCloud in Berlijn. Dat is een Duits softwarebedrijf dat in 2016 begon en inmiddels zo’n honderd medewerkers heeft. Het biedt een samenwerkingsomgeving en data-opslag aan met vergelijkbare functies als de grote bedrijven Microsoft en Google. Via dat systeem kun je dus onder meer videobellen, chatten en gezamenlijk bestanden bewerken. Het bedrijf presenteert zich als een privacyvriendelijk alternatief voor onder meer Microsoft Teams, Dropbox, OneDrive en GoogleDrive.
Een belangrijk verschil met die diensten is dat de producten van NextCloud zijn gebaseerd op opensource software. Dat betekent dat iedereen de softwarecode mag gebruiken en erop mag voortborduren. De software is dus niet het geheim van één bedrijf en niet afhankelijk van de specialisten van dat bedrijf. Daardoor is die in de regel minder kwetsbaar en kun je er gemakkelijker data van verplaatsen naar een andere aanbieder. Mufty haast zich om te benadrukken dat ‘open source’ geen hippieboel is die aan elkaar hangt van de inzet van vrijwilligers. „We kunnen gewoon iemand bellen als iets niet werkt.”
Workshops en handleidingen
De hoofdonderzoekers van AlgoSoc en Mufty vatten al snel het plan op om bij wijze van pilot over te stappen op NextCloud. Maar het duurde anderhalf jaar voordat ook alle betrokken afdelingen van de universiteiten van het nut ervan overtuigd waren. „Zowel legal als security zijn er echt met een stofkam doorheen gegaan”, zegt Mufty.
Daar baalde hij eerst van, want het haalde de vaart uit het project. Inmiddels is hij blij dat het zo serieus gewogen is, want de technische collega’s bij universiteiten zijn om én enthousiast. Door dat grote draagvlak kan de pilot, die per februari begint en twee jaar duurt, bij gebleken succes gemakkelijk worden verlengd en kunnen andere academici zich aansluiten.
Lees ook
‘Big Tech heeft de democratische staat op feodale wijze aan zich onderworpen’
De komende twee maanden krijgen de betrokken onderzoekers workshops om aan de nieuwe systemen te wennen en schrijft SURF extra handleidingen om het gebruik zo laagdrempelig mogelijk te maken. Want daar gaat het in de praktijk vaak mis: iedereen is druk, druk, druk terwijl je aan een nieuwe tool altijd even moet wennen. Van Dijck: „Je moet er wat tijd in investeren.”
Ze hoopt dat de overstap ook iets aanboort bij academici, want innovatiekracht en keuzevrijheid hangen met elkaar samen. „Je wilt niet bezig zijn met een innovatie en dan horen dat die niet in Teams past.”
Ook minder kapitaalkrachtige ouderen kunnen zich gaan beschermen tegen de jeuk, rode blaasjes en hevige pijnen veroorzaakt door gordelroos. Het Rijk stelt jaarlijks 39 miljoen euro beschikbaar voor een vaccinatieprogramma, zo is vastgelegd in het vorige week beklonken zorgakkoord. Een effectief vaccin bestond al, maar de twee benodigde prikken kosten samen zo’n 500 euro, een uitgave die velen zich niet kunnen veroorloven.
Goed nieuws dus, op het oog. Maar: ouderen kunnen zich nog niet rijk rekenen. Allereerst wordt de eerste vergoede prik pas in 2027 gezet. En ten tweede is die jaarlijkse 39 miljoen euro lang niet genoeg voor inenting van alle ouderen, zo erkent het ministerie van Volksgezondheid.
1 Wat zijn de risico’s van gordelroos?
Gordelroos is een infectieziekte die leidt tot pijnlijke, jeukende blaasjes, vaak gegroepeerd aan één kant van het lichaam, soms in het gezicht. Na het verdwijnen van de blaasjes bestaat een kans van 5 tot 30 procent op een ernstige complicatie: hevige zenuwpijnen die maanden of zelfs jaren aanhouden.
„Mijn vader had er acht jaar last van”, zegt voormalig huisarts Ted van Essen (76), voorzitter van de Nederlandse Immunisatie Stichting die zich inzet voor vaccinatie ‘als preventieve maatregel voor infectieziekten’. „Hij was al in de negentig en hij grossierde in aandoeningen die hij stuk voor stuk doorstond. Maar gordelroos bleef. ‘Doe eens wat aan die pijn, jongen’, zei hij tegen mij, ‘ik heb je niet voor niets medicijnen laten studeren.’”
Boosdoener is het varicellazostervirus, dat ook waterpokken veroorzaakt en daarna in het lichaam blijft sluimeren en jaren later kan opvlammen onder invloed van stress of lage weerstand. Dan ontstaat gordelroos. Jaarlijks bezoeken ruim negentigduizend mensen de huisarts vanwege de ziekte, vooral zestigplussers. Het aantal ziekenhuisopnames wordt geschat op vijfhonderd per jaar.
2 Welke doelgroep krijgt de prik vergoed?
Alle zestigplussers inenten zou een vijfjarige vaccinatiecampagne vergen van naar schatting elk jaar 185 miljoen euro. „Een enorme berg geld, precies de reden waarom de keus om dit vaccin al dan niet te vergoeden jarenlang is doorgeschoven”, zegt een woordvoerder van het ministerie. „De gedachte is nu: laten we het geld dát er is beschikbaar stellen. 39 miljoen is een fors bedrag. Je kunt er al een hoop ellende mee voorkomen, medisch maar ook maatschappelijk, denk aan uitval op je werk.”
Het ministerie heeft aan het RIVM gevraagd te adviseren hoe het bedrag in te zetten. Het lijkt voor de hand liggend dat het RIVM adviseert iedereen die zestig wordt te vaccineren: die kosten liggen om en nabij 39 miljoen euro. Bovendien geeft dat statistisch gezien meer ‘waar voor je geld’, omdat zestigjarigen simpelweg een langer leven voor zich hebben. Het gordelroosvaccin is jarenlang werkzaam.
Een RIVM-woordvoerder laat zich niet inhoudelijk uit over het te geven advies. Ook wanneer het komt, is onbekend.
3 Hoe reageren patiëntenverenigingen?
„Dit is een heel mooie, eerste stap om ouderen te beschermen”, zegt voorzitter van de stichting Pijn na gordelroos Chantal Tesson (48). „Natuurlijk hadden we bredere bescherming gewild, maar dat was financieel niet reëel.”
Van Essen van de Nederlandse Immunisatie Stichting is ook verheugd maar hoopt dat het vaccinatieprogramma snel wordt uitgebreid. „Je kunt niet volhouden dat je er als land twintig of dertig jaar over doet voordat iedereen op eenzelfde manier beschermd is. Dat strookt niet met de solidariteitsgedachte waarop ons gezondheidsstelsel is gebaseerd.”
Alle zestigplussers inenten vergt een vijfjarige campagne van elk jaar 185 miljoen euro
Die solidariteit stond het afgelopen halfjaar al onder druk: van pakweg december tot maart liet een golf aan ouderen zich tegen gordelroos inenten – op eigen kosten dus. De hausse ontstond na een uitzending van tv-programma Radar, dat waarschuwde voor de risico’s van de ziekte. De gestegen vraag was ongemakkelijk voor de GGD’s die het vaccin injecteren: al prikkend vergrootten ze de gezondheidskloof tussen rijk en arm. En al is die piek voorbij, nog steeds is er vraag naar de dure prik. GGD Twente meldt zelfs een „toenemende vraag”.
GGD Haaglanden laat weten dat afgelopen vrijdag een klein aantal ouderen hun prikafspraak afzegden vanwege het nieuws van de naderende vergoeding. Deze ouderen moeten dus nog zeker anderhalf jaar wachten én hopen dat de vergoeding ook voor hen gaat gelden.
Lees ook
Waarom kloppen ouderen opeens massaal aan bij de GGD’s voor het gordelroosvaccin? En vier andere vragen
Aan de rand van Apeldoorn ligt een kantoorpark met een grote parkeerplaats achter een stevig hekwerk. De gebouwen zijn door glazen gangen met elkaar verbonden, en kijken uit op grasperkjes met buitenkunst. Onopvallende mannen van middelbare leeftijd gaan via een draaideur naar binnen en buiten. Op iedere paal langs de route naar de ingang zit een verbleekte sticker die waarschuwt om 1,5 meter afstand te houden.
Wat er in de gebouwen gebeurt, is niet hip. Hier zijn geen start-ups met loungeplekken en een kantine vol superfood. Dit kantoorpark is een van de vier overgebleven datacentra van de Nederlandse overheid. Het enige boven NAP, en bovendien aardbevingbestendig. Hier draaien de servers van de Belastingdienst.
De saaie buitenkant van de kantoren is echter schijn. Diep in de gebouwen staan wanden vol schermen waarop vierentwintig uur per dag live dataverkeer in de gaten wordt gehouden om snel te kunnen ingrijpen bij cyberdreigingen of ‘gewone’ technische storingen. Een paar minuten nadat Nederland vorig jaar had aangekondigd F16’s te leveren aan Oekraïne, sprongen hier alle schermen op rood vanwege een golf cyberaanvallen op de Belastingdienst en andere digitale knooppunten. Ook de recente NAVO-top in de Den Haag betekende alle hens aan dek.
Via ondergrondse kabels wordt hier dagelijks 60.000 terabyte aan data verzameld, waaronder overboekingen van 1,1 miljard euro aan belastinggeld. Cruciaal voor het functioneren van Nederland. Even heropstarten als er iets misgaat is er niet bij. Dit systeem moet permanent stabiel zijn en grote transacties kunnen verwerken.
De Belastingdienst beheert hier een belangrijke technologiehub, waar Nederland er meer van zou moeten hebben. Want als de overheid voor de opslag van gevoelige data minder afhankelijk wil worden van buitenlandse aanbieders, zal ze meer zelf moeten doen, met software die op eigen servers draait en met eigen mensen die ervoor zorgen dat het allemaal werkt.
Uit de oertijd
Jan Polkerman heeft bij de Belastingdienst leren programmeren. In Cobol, een programmeertaal die voor ict’ers uit de oertijd lijkt te komen, maar die stabiel is en begrijpelijk. Banken draaien er ook op. Hij omschrijft zichzelf als ‘een kind van de Belastingdienst’ en is daar trots op. „De ict hier is champions league.”
Bij de Belastingdienst draaien negenhonderd verschillende ict-systemen. „In de buitenwereld kun je afscheid nemen van verouderde systemen. Hier mag dat niet, omdat we lange bewaartermijnen hebben”, legt Polkerman uit, die sinds 1 maart algemeen directeur Informatievoorziening is bij de Belastingdienst. En dan heb je bijvoorbeeld net een slimme oplossing bedacht, vervolgt hij, waardoor eindelijk afscheid kan worden genomen van een gedateerd softwarepakket, komt er een Kerst-arrest over box 3 en kan er een streep door. Wéér een contract dat moet blijven.
Werken als ict’er bij de Belastingdienst is daardoor een beetje als je rijbewijs halen in een wereldstad vol chaotisch verkeer. Als je het daar redt, kun je het overal. Het draagt bij aan de volgens Polkerman enorme loyaliteit onder medewerkers.
Naar de cloud
De bedaagde uitstraling van het kantoorpark past wel een beetje bij het overheidsbeleid van de afgelopen vijftien jaar. Daar sprak weinig liefde voor eigen datacenters uit. Ze lenen zich ook slecht voor feestelijke openingen of om politiek mee te scoren.
Vijftien jaar geleden had de overheid nog 64 overheidsdatacenters, nu nog vier
Vijftien jaar geleden had de overheid nog 64 datacenters. Die verdwenen – met uitzondering van de eigen systemen voor politie en defensie – via de operatie ‘Compacte Rijksdienst’. De cloud, het via internet gebruiken van gehuurde servers, was gewoon efficiënter en ‘liet besparingspotentieel zien’, was de analyse van de meeste ict-consultants.
Efficiënter is het zeker. Het werkt makkelijker als je computers kunt delen, wat je in feite doet als je software op andermans computer draait. Je kunt bijvoorbeeld extra programma’s draaien of zware berekeningen uitvoeren, zonder zelf hardware aan te schaffen en te onderhouden. Bovendien stijgt de vraag naar computercapaciteit voortdurend.
Mogelijke chantage
Of het goedkoper is om je software in andermans cloud te laten draaien, daarover verschillen de meningen sterk. De Tweede Kamer heeft bij herhaling gevraagd om inzicht in de kosten, maar overzicht en vergelijkingsmateriaal ontbreken vooralsnog. Wel is in meerdere recente onderzoeken vastgesteld dat de Nederlandse overheid sterk afhankelijk is geworden van met name Microsoft, zowel voor de software-applicaties als voor servercapaciteit (de cloud). Die afhankelijkheid maakt het voor Microsoft gemakkelijk de prijzen geregeld fors te verhogen. De klant kan toch niet weg.
Lees ook
Het bedrijf waar heel Europa naar kijkt om digitaal onafhankelijk te worden, pleit voor een ict-revolutie
Inmiddels groeit het ongemak over de afhankelijkheid van vooral Amerikaanse cloudaanbieders. Sinds Donald Trump opnieuw president is voelt dat als onveilig. Zou hij die afhankelijkheid kunnen gebruiken om landen in Europa te chanteren? De Tweede Kamer eist een strategie om de Nederlandse overheid minder afhankelijk te maken van de Amerikaanse cloud.
Inmiddels groeit het ongemak over de afhankelijkheid van vooral Amerikaanse cloudaanbieders. Sinds Donald Trump opnieuw president is voelt dat als onveilig
Inmiddels wordt er gewerkt aan een nieuw nationaal cloudbeleid, dat onder meer duidelijkheid moet scheppen of de Nederlandse overheid moet teruggaan naar (de bouw van) meer eigen datacenters. Dat zou een forse koerswijziging betekenen. Maar zover is het nog niet.
AI- bezwaarschriften
In vergelijking met andere overheidsdiensten valt de afhankelijkheid van Microsoft in het datacentrum in Apeldoorn nog mee. De petabytes aan informatie die bij de Belastingdienst binnenstromen zijn fiscale data en persoonsgegevens. Die mogen niet zomaar in de cloud in de VS worden opgeslagen.
De belangrijkste systemen en data van de Belastingdienst – -Polkerman noemt ze de „kelderprocessen” – draaien on premise, ofwel met applicaties die op eigen servers zijn geïnstalleerd, op een eigen locatie.
Maar niet alles hier is autonoom, zelfstandig en degelijk. Burgers stellen met behulp van artificiële intelligentie (AI) allemaal knappe bezwaarschriften op tegen hun belastingaangiften. De ambtenaren die ze moeten beoordelen, hebben veel moderne tools niet of mogen ze niet gebruiken – bijvoorbeeld omdat ze op Amerikaanse servers draaien. Of omdat de AI-modellen niet voldoen aan de privacyregels van de Europese Unie. Die ambtenaren willen op hun werk kunnen wat ze in hun vrije tijd ook doen, zoals in een cloud gezamenlijk in bestanden werken.
Voor 2025 stond een moderniseringsslag gepland voor de virtuele werkplekken van 58.000 rijksambtenaren, die dit jaar naar de cloud van Microsoft (Azure) zouden verhuizen. De voorbereidingen waren in een vergevorderd stadium, al zou daarmee de afhankelijkheid van Microsoft verder toenemen. De verhuizing is inmiddels gepauzeerd. Bij de Belastingdienst (48.000 werkplekken) speelt hetzelfde.
Onvoldoende besef
Polkerman gaat over de digitale infrastructuur van de Belastingdienst, en is dus goeddeels verantwoordelijk voor de inkoop van hard- en software. Het huidige politieke debat over de digitale afhankelijkheid van de overheid raakt hem dus direct.
Dat is een tamelijk nieuwe ontwikkeling. Lange tijd was ict iets voor ict’ers, een noodzakelijk kwaad dat ten dienste stond van de echt belangrijke zaken. Plots bemoeit iedereen zich ermee. Polkerman heeft daar gemengde gevoelens bij.
Als ict’er, en al helemaal als ict’er van de Belastingdienst, houdt hij data het liefst in eigen beheer. Maar dat is niet voor alle soorten gegevens even hard nodig, vindt hij. De discussie wordt volgens hem nu te gemakkelijk gevoerd. „Door de situatie in Amerika is opeens de héle cloud verdacht.” En, zegt hij, in zijn rol van inkoper: „Wie biedt me iets waardoor ik andermans cloud niet meer nodig heb?” Het is niet gemakkelijk om goede alternatieven te vinden voor Amerikaanse cloudaanbieders, wil hij maar zeggen, en voor de vele applicaties die in die clouds draaien.
Autonome droom
„Wij onderschrijven de autonome droom”, zegt ook Bart de Jongh, chief information officer bij de Belastingdienst. „Maar kun je die over zes jaar al hebben gerealiseerd? En wat doe je in de tussentijd?” Ook hij mist „realiteitsgehalte” in het debat, en het besef „van hoe diep de overheid in de Amerikaanse leveranciers zit”.
Het voorbeeld van de Belastingdienst laat goed zien welke wezenlijke vragen op dit moment moeten worden beantwoord, zegt ict-expert en ondernemer Bert Hubert. „Zijn we een datakolonie van Amerika, waardoor we niet eens belastingaangiftes op vertrouwelijke wijze kunnen verwerken? Of gaan we aan de slag en regelen we eigen server- en softwarecapaciteit in Europa?” Ambtenaren bij de Belastingdienst „liggen ’s nachts wakker van die vragen”, merkte Hubert toen hij er tijdens een personeelsbijeenkomst een lezing gaf.
Hubert is al jaren een van de aanjagers van het debat over digitale soevereiniteit voor Nederland. Pas sinds Donald Trump weer president is, is de afhankelijkheid van Amerikaanse cloudaanbieders ter discussie komen te staan.
Minder afhankelijk zijn betekent ook dat er een maatschappelijk debat nodig is over de bouw van meer datacenters, een impopulaire boodschap. Over het nut ervan is weinig discussie, maar niemand wil een datacenter in zijn achtertuin.
Vooral grootschalige commerciële datacenters roepen weerstand op, onder meer vanwege hun water- en stroomgebruik. Daardoor heeft bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam een moratorium afgekondigd: de komende tien jaar mogen er geen datacenters bijgebouwd worden.
Hier botsen twee politieke werkelijkheden. Want Amsterdamse wethouders en raadsleden hebben het ook vaak over de ambitie om digitaal onafhankelijk te worden. „Alsof je een onafhankelijke technologiehoofdstad kunt zijn zonder te investeren in digitale infrastructuur”, schrijft de voorzitter van de Dutch Datacenter Association, Stijn Grove in de nieuwsbrief Grip op Technologie. „Op die manier zijn digitale dromen bedrog.”
Tijd kopen
De datacenters van de overheid stromen nog niet over, maar over een paar jaar wel: de vraag naar rekenkracht stijgt voortdurend, onder meer door het gebruik van AI. De bouw van een datacenter kost een paar jaar tijd en vereist politieke keuzes en prioriteiten. Voor de digitale infrastructuur van het ministerie van Defensie zijn die al opgesteld: dat heeft een groot eigen ondergronds datacenter, waarheen dikke stroomkabels lopen.
„Je moet nu tijd kopen”, zegt Ludo Baauw, die met zijn bedrijf Intermax Europese computercapaciteit verhuurt. „Tot je meer gebouwd hebt, koop je in. Je moet sprokkelen. Dat kan, met de juiste technologie en creativiteit.”
Volgens Baauw is het ruimtevraagstuk goed op te lossen. „Begin op de Maasvlakte. Zet er een kerncentrale neer en een paar datacenters. En een paar windmolens op zee. Daar hebben mensen geen last van. In ieder geval niet meer dan van een distributiecentrum van Coolblue.”
Met de kennis van nu had ik andere ontwerpkeuzes gemaakt en in uitbreiding geïnvesteerd
Ook Hubert vindt de ophef die vaak ontstaat over datacenters overtrokken. „Het zijn geen varkensslachterijen.” Bovendien is uitbesteden elders in Europa ook een oplossing. „De glasvezelverbindingen zijn nu zo goed dat een van onze datacenters ook prima in Spanje zou kunnen staan. Daar is de stroom nog goedkoper ook.”
Bart de Jongh (links), chief information officer, en Jan Polkerman, directeur digitale infrastructuur, in het datacenter van de Belastingdienst in Apeldoorn. Foto Dieuwertje Bravenboer
Geen extra stroom
Het stroomverbruik van datacenters is een teer punt. Een paar jaar geleden was het nog mogelijk om het datacenter van de overheid in Apeldoorn substantieel uit te breiden, vertellen De Jongh en Polkerman. Toch is besloten dit niet te doen. „Met de kennis van nu had ik andere ontwerpkeuzes gemaakt en juist in uitbreiding geïnvesteerd”, zegt Polkerman. Nu kan het niet meer: hij heeft net een brief van de netbeheerder gehad dat hij tot 2036 niet op extra stroom hoeft te rekenen. „Maar zodra ze met extra geld komen en de netbeheerder heeft stroom, ben ik er bij.”
De veroordeelde zedendelinquent, multimiljonair en jetset-figuur Jeffrey Epstein pleegde in 2019 daadwerkelijk zelfmoord in zijn cel in New York. Ook hield hij geen lijst bij van prominente politici, Hollywoodsterren en zakenlieden voor wie hij seksfeestjes met minderjarige meisjes zou hebben georganiseerd teneinde hen vervolgens te chanteren. Behalve zijn metgezel Gishlaine Maxwell, die al een celstraf van 20 jaar uitzit wegens het ronselen van zijn ‘masseuses’, wordt daarom verder niemand vervolgd voor Epsteins stelselmatige misbruik van minderjarigen.
Dit hebben het Amerikaanse ministerie van Justitie en de federale recherche FBI zondag laten weten. De regering-Trump probeert daarmee definitief de wijdverspreide complottheorie te ontkrachten, dat Epstein zes jaar geleden vermoord werd in zijn cel, omdat hij op het punt zou hebben gestaan zijn zogenoemde ‘klantenlijst’ bekend te maken.
Geloofsartikel
In radicaal-rechtse kringen in de VS en binnen Trumps eigen Make Amerika Great Again-beweging is het al jaren een geloofsartikel dat Democraten zich op grote schaal schuldig maken aan pedofilie. Trump blies de samenzweringstheorieën rond Epstein daarom zelf actief aan tijdens de afgelopen verkiezingscampagne, door te beloven diens ‘klantenlijst’ als president bekend te maken. Na zijn aantreden benoemde hij twee MAGA-influencers, die zelf lang de theorie deelden op sociale media, als directeur en onderdirecteur van de FBI. Ook de door hem voorgedragen minister Pam Bondi van Justitie zei de kwestie tot op de bodem uit te willen zoeken.
Dit aanvullende onderzoek blijkt, naar eigen zeggen, niets te hebben opgeleverd. Ook complotgelovigen Kash Patel en Dan Bognino moeten in hun nieuwe rol als FBI-leidinggevenden concluderen dat Epstein door suïcide stierf en geen andere medeplichtigen had dan Maxwell.
Eerder dit jaar waren MAGA-influencers ook al teleurgesteld na het vrijgegeven van dossierstukken over Epstein
Bondi, die eerder dit jaar nog stelde dat ze de klantenlijst op haar bureau had liggen, onderschrijft die bevinding. Haar departement gaf ook de beelden vrij van een bewakingscamera gericht op Epsteins celdeur. Deze bijna elf uur lange video moet aantonen dat niemand Epsteins zelfmoord in scène heeft kunnen zetten.
Still uit de bewakingsvideo die justitie zondag vrijgaf. U.S. Departement of Justice
De conclusies van de regering stuitten zondagavond op scepsis bij sommige MAGA-influencers die nog wel in de theorie handelen. Eerder dit jaar waren zij ook al teleurgesteld nadat vijftien van hen op het Witte Huis van Bondi persoonlijk een multomap met dossierstukken over Epstein kregen overhandigd, waar niks nieuws in stond of veel informatie zwart gelakt was.
Lees ook
Omringd door MAGA-influencers zet Trump argwaan in als aanvalswapen
De affaire-Epstein zal zo voorlopig voer blijven voor online speculaties, overigens niet alleen van rechts Amerika. Zo opperde techmiljardair Elon Musk vorige maand tijdens zijn hoogoplopende ruzie met Trump, nog dat de president – die als zakenman jarenlang bevriend was met Epstein – zélf in diens dossier zou figureren. Democraten grepen Musks betreffende bericht op X, dat hij na enkele dagen verwijderde, vervolgens aan om bij Bondi opheldering te vragen over de banden tussen Epstein en Trump.