Niemand was er op bedacht, de mokerslag die de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zou uitdelen aan het project Oorlog voor de rechter. De deadline voor de online openstelling van het archief van de strafdossiers van 450.000 ‘verdachte Nederlanders’ in de Tweede Wereldoorlog, zouden vanaf januari 2025 openbaar en online doorzoekbaar zijn. Ook Aleid Wolfsen, bestuursvoorzitter van de AP, rook lange tijd geen onraad. Toch stak hij er vlak voor die deadline een stokje voor. Want de duizenden nog levende personen die in die dossiers voorkomen hebben recht op privacy. Zolang zij nog leven, mag er niet onbeperkt digitaal gesnuffeld worden in de strafdossiers. Op straffe van sancties, was de waarschuwing van Wolfsen aan verantwoordelijk minister Eppo Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, NSC) eind november.
De waarschuwing kwam onverwacht. De voorganger van Bruins, Robbert Dijkgraaf (D66), had het project omarmd en de digitale openstelling was al breed uitgemeten in de media. Ook ambtenaren van de Autoriteit waren al lang op de hoogte. Anderhalf jaar eerder waren zij tijdens een werkbezoek aan het Nationaal Archief uitvoerig geïnformeerd. Nergens gingen alarmbellen af. Wolfsen zelf wist van het project, volgde de berichtgeving erover in de media maar liet zich, naar eigen zeggen, geruststellen. Want het leek allemaal zo zorgvuldig. Er was een ‘ethisch beraad’ van direct betrokkenen (Joodse organisaties, oud-verzetsstrijders en nazaten van toenmalige verdachten) en in de media was er geen wanklank, blikt Wolfsen terug. „Alles leek te getuigen van buitengewoon zorgvuldige voorbereiding, alles leek in lijn met geldende wetgeving.”
Totdat Wolfsen zich afgelopen najaar realiseerde dat het hele archief „zonder één drempel, zonder waarborgen voor de hele wereld toegankelijk zou worden. Een archief met gevoelige persoonsgegevens over strafrechtelijke antecedenten, politieke kleur of seksuele geaardheid. ” Waarna de stekker uit het project getrokken werd. De digitalisering van al die strafdossiers gaat door, de meer dan 50 miljoen pagina’s in het archief worden één voor één gescand. Maar de toegankelijkheid online komt er niet. Wie door de databestanden wil zoeken, móét van de AP een belang kunnen aantonen, nu en in de toekomst.
Een terminal in de studiezaal
Onbelemmerde toegang voor iedereen, was de bedoeling van Oorlog voor de rechter. Daar blijft, na Wolfsens interventie, voorlopig één terminal in de studiezaal van het Nationaal Archief van over. Met als gevolg lange wachtlijsten van nabestaanden, journalisten en wetenschappers, die allemaal een concreet belang moeten aantonen. Daardoor kan het nog jaren duren voordat familieleden van bijvoorbeeld Joodse slachtoffers kunnen nagaan wie hun opa indertijd verraden heeft.
Wolfsen kent die kritiek. Nabestaanden van slachtoffers moeten wat hem betreft toegang krijgen tot hun dossiers. Maar hij houdt toch vast aan de privacybescherming van de levenden in het archief, voormalige verdachten, slachtoffers of getuigen. „Ook als het om tachtig jaar oude dossiers gaat. Je kunt toch niet zeggen: ‘U bent nu 90 jaar oud, uw privacy doet er minder toe?’ En je kunt over een archief van een half miljoen mensen ook niet zeggen: we tillen wat minder zwaar aan die grondrechten, omdat het om zo’n kleine groep gaat op een totaal van een half miljoen mensen.”
U had wel eerder kunnen waarschuwen dat de privacywetgeving op zo’n schaal geschonden zou worden.
„De contacten waren er inderdaad al maart vorig jaar. Toen is ook gesproken over dat digitaliseringsproject en mijn medewerkers waren onder de indruk. Er was ook geen twijfel over dat het digitaliseren heel goed is. Maar een jaar later kwamen er tegelijkertijd meldingen binnen van nabestaanden van verdachten én van mijn eigen medewerkers. Toen is opnieuw contact gezocht met het Nationaal Archief en is er doorgevraagd. Misschien te traag, ook wij hebben te maken met ondercapaciteit. Pas na de zomer kreeg ook ik in de gaten dat er iets goed fout aan het gaan was.”
Was het toen niet meer mogelijk om tot werkbare oplossingen te komen?
„Er lagen bij het Nationaal Archief al stevige interne en externe adviezen. Maar na de zomer bleken onze vragen en zorgen niet aan te slaan. Onze indruk was dat alle betrokkenen moeilijk ‘uit hun groef’ te halen waren. Toen ben ik zelf ook bij die gesprekken geweest. Ik heb toen al gezegd dat het zo niet kon. Maar niemand aan tafel leek zich bewust van de ernst van de situatie. Er volgde een tweede gesprek in november. Maar de rijksarchivaris en de ambtenaren van het ministerie hielden elkaars hand vast. De boodschap was: we gaan tóch doorzetten. Toen heb ik gezegd: ‘We gaan de minister bellen.’”
Lees ook
De oorlogsarchieven gaan open: is goed of fout achteraf vast te stellen?
Waardoor kleinkinderen van NSB’ers straks wel in hun dossiers kunnen, maar die van Joodse slachtoffers niet of nauwelijks.
„Er is ten onrechte de indruk gewekt dat nabestaanden van slachtoffers er straks niets aan hebben. Dat is onzin. Wie een direct belang heeft, moet in beginsel terechtkunnen bij het Nationaal Archief. Ik weet dat nu alles gearchiveerd is op naam van de verdachten. Dus in de papieren dossiers is het onmogelijk om naar slachtoffers te zoeken. Als alles gedigitaliseerd is, kan dat wel. Op naam van je opa, bijvoorbeeld. Of op woonplaats of adres. Dat nabestaanden van slachtoffers dat tot nu toe niet konden, is een technisch probleem, dat heeft niets met privacywetgeving te maken. En die digitalisering wordt niet vertraagd.”
De praktijk is straks anders: één terminal, complexe procedures en lange wachttijden. Waarom weegt het privacybelang van die nog levende ‘verdachten’ zoveel zwaarder dan de zoektocht naar slachtoffers? Wie lijdt er schade bij publiciteit over dossiers van tachtig jaar geleden?
„Er komen in die dossiers namen voor van mensen die nog leven. Mensen die schade kunnen ondervinden als over hen informatie wordt ontsloten door anderen die daar zelf nul belang bij hebben. Dan wordt jouw privacy geschonden, ook al gaat het om tachtig jaar oude dossiers. Maar als je er een belang bij hebt, moet het Nationaal Archief jou kunnen faciliteren om daarnaar te zoeken. Dat is even goed een soort grondrecht. Maar wel met waarborgen omkleed. Ons mandaat houdt pas op als er geen overlevenden meer zijn. Dan gaan we er niet meer over. Tot die tijd moeten er waarborgen zijn voor wie er wel en niet in mogen. Iedereen die leeft, heeft grondrechten. Dat is de kern van de rechtsstaat. Dat belang is onvoldoende in de wet omschreven. Bruins heeft wetgeving aangekondigd die daar wel in voorziet. Daar kun je in regelen dat de toegankelijkheid van deze strafdossiers ruimer is dan die van andere strafdossiers.”
Een project met zo’n maatschappelijke impact waarvoor de wetgeving nu nog geregeld moet worden, is dat niet wrang?
„Technisch is er van alles mogelijk. Ik kan vanuit het buitenland digitaal ook in mijn persoonlijke medische dossier. Die toegankelijkheid moet natuurlijk beter georganiseerd worden dan die ene terminal waar nu sprake van is. In regionale historische archiefcentra, bijvoorbeeld. In bibliotheken, misschien. Mogelijk is er zelfs een voorziening in Israël te realiseren. Er is van alles fout gegaan, alleen al daarom rust er een grote morele plicht op het ministerie en het Nationaal Archief om het voor iedereen die daar recht op heeft, mogelijk te maken om in hun dossiers te kunnen. Daar moet massaal in geïnvesteerd worden. ”
Lees ook
Dé waarheid staat niet in het archief over ‘foute’ landgenoten (opinie)
Blijft de vraag open waarom noodzakelijke wetgeving rondom zo’n gevoelig project niet op tijd geregeld is
„Daar heb ik wel met de minister over gesproken. Die was in eerste instantie ook niet achterdochtig en dacht, net als ik, dat het allemaal wel in orde was. Maar er ligt al drie jaar een gewijzigde Archiefwet in de Tweede Kamer te wachten. Daar moet in geregeld worden wie als belanghebbende in die archieven mag. Alleen heeft niemand daar tot nu toe iets mee gedaan. De minister wil daar zo snel mogelijk mee aan de slag. Ik heb hem toegezegd dat hij van ons per kerende post een reactie krijgt als er om advies wordt gevraagd.”
De vraag blijft waarom er niet veel eerder aan de bel is getrokken en heel veel betrokken op het laatste moment voor het blok worden gezet.
„Ik las het recent verschenen rapport van de staatscommissie van professor Henk Kummeling over de gebroken beloftes van de rechtsstaat. Het rechtsstatelijke besef bij politici en ambtenaren is tanende, is een van zijn conclusies. En dat heeft hier ook een rol gespeeld. Betrokkenen waren zich er onvoldoende van bewust dat er grondrechten in het geding zijn. Wie zich daar niet van bewust is, denkt: ach, het is de Archiefwet en ik weeg zelf een beetje wat wel of niet kan. Maar dat kan hier niet, het gaat hier om rechtsstatelijke afwegingen.”
Of er is een terechte afweging gemaakt tussen het maatschappelijke belang van volledige doorzoekbaarheid van zo’n oud archief en die van nog levende mensen. Met als uitwijkmogelijkheid een gang naar de rechter als iemand zich benadeeld voelt.
„Als wij niet hadden bestaan, was het een zaak voor de rechter geweest. Maar dit is nou precies waar we voor zijn opgericht. Om op voorhand te zeggen: wij nemen het risico en kijken wel wat de rechter daarvan vindt, dat is een heftige route. Dat is als de minister die nareizigers van asielzoekers wil tegenhouden, terwijl dat juridisch niet kan. En het dan toch maar doen en je laten terugfluiten door de rechter. Dat is precies wat bedoeld wordt met dat tanende rechtsstatelijke denken. Als er grondrechten in het geding zijn, kun je niet zeggen: we maken onze eigen afweging en we zien wel wat de rechter ervan vindt.”
Lees ook
Mijn familie was fout in de oorlog. En dat mag nu iedereen weten
Het zoontje van Eraima Domitilia is bang voor oorlog. Op zijn kamer bewaart hij een hamer en een zaag, dan kan hij zich verdedigen. Eraima Domitilia zelf zegt: „Oorlog boeit me niet, ik kan er toch niets aan doen.” Ze woont in Schiebroek-Zuid. Peter de Ruiter, in de Archipelbuurt in Den Haag, denkt dat we „een paar dingen toch echt anders moeten doen” als we willen overleven. Hij is jaren geleden al opgehouden met vlees eten. In Amersfoort-Vathorst heeft Edwin van den Brom eigenlijk maar één wens voor het nieuwe jaar: dat mensen vaker thuis zullen zijn. Hij is pakketbezorger. En Miranda Hoekman in Kwadendamme? Zij wil in 2025 graag gezond blijven. En genoeg geld verdienen voor haar volgende droomreis naar Costa Rica.
We zullen een paar dingen toch echt anders moeten doen als we willen overleven
Negentien keer in dertig jaar deed NRC buurtonderzoek door interviews te houden met willekeurige bewoners. In 2025 volgen we vier buurten intensiever. Samen zijn die buurten – drie stadswijken en een Zeeuws dorp – min of meer representatief voor Nederland. We vragen er mensen hoe het met ze gaat, waar ze zich zorgen over maken, hoe ze naar de wereld kijken en naar hun eigen leven. We doen daar regelmatig verslag van en per keer kiezen we een thema.
Nu het januari is: wat verwachten ze van het nieuwe jaar? Waar zijn ze bang voor? Waar hopen ze op?
Schiebroek-ZuidRotterdam
De beste vriendin van Eraima Domitilia (32) lag nachten wakker toen Rutte had gezegd dat er oorlog dreigde. „Ik niet”, zegt Eraima. „Oorlog boeit me niet, ik kan er toch niets aan doen.” Ze draagt een wit T-shirt met Minnie Mouse erop, met op haar hoofd een donkerroze strikje. Haar zoon Eallison (10) zit in zwart trainingspak naast haar. Hij at vanmiddag eerst zijn eigen eten op, nam toen nog een broodje kaas van de schoollunch en moest daarna overgeven. De conciërge belde, Eraima haalde hem op uit school. Hij is alweer opgeknapt.
Als bewoners in Schiebroek-Zuid met elkaar praten over de armoede en overlast in de buurt, is Eraima steeds degene die zegt dat het er óók prachtig is. Van haar buurvrouw hoort ze wel eens dat er wordt gedeald op straat, „maar ik zie het niet”. Als er iets in het nieuws komt, is dat altijd aan „de andere kant van de buurt”, niet hier. Ze laat haar zoon sinds kort alleen naar school lopen. De winkeliers op de Teldersweg zagen hem opgroeien, daar kan hij altijd terecht.
Voor haar deur staat een prunus op een immens grasveld. In de zomer zit ze het liefst daar, op de galerij. Dan zet ze met vriendinnen zwembadjes op het gras en bakt ze „friet, frikandellen en van die hamburgertjes” voor de kinderen.
Eraima’s vader woont op Curaçao, haar moeder overleed toen ze achttien was. In de vier jaar erna woonde ze bij een tante in Maassluis, bij vrienden, bij haar toenmalige vriend. „Ik feestte mijn verdriet weg.” Ze werd zwanger en had geen huis. „Toen dacht ik: zo heeft mijn moeder me niet opgevoed. Ik besloot alleen nog maar vooruit te kijken, naar de leuke dingen.” Via instanties belandde ze in deze sociale huurflat, twee hoog met twee slaapkamers. Ze werkte haar schulden weg, begon een opleiding, ging bejaarden verzorgen. Nooit wil ze hier weg.
Ze werd ook pleegmoeder van een meisje dat haar hulp nodig had. Dat meisje kreeg een zoontje, Sharvy, maar ze kon niet voor hem zorgen. Nu woont Sharvy (1) bij Eraima. Eallison noemt hem zijn broertje. De moeder van Sharvy (18) noemt hij zijn grote zus. En Lisa (31), beveiliger op een mbo en al tien jaar Eraima’s vriendin? „Mammie.”
Wat verwachten moeder en zoon van 2025? „Dat ik ga puberen”, zegt Eallison. „Ik zweet al.” Een nieuwe Minecraft-film. Op basketbal misschien. Een hoger leesniveau. „We moeten van de juf ‘AVI uit’ zijn aan het eind van groep zes. Maar ik weet niet of dat lukt.”
‘Niet nog een pleegkind in huis’, zegt Eallison. ‘Nééé’, lacht zijn moeder
„Hij is streng voor zichzelf”, zegt Eraima. Zij gaat haar rijbewijs halen, school en werk weer opstarten. Alles lag stil toen baby Sharvy kwam, anders was ze over twee maanden afgestudeerd als verzorgende. Misschien blijft ze met ouderen werken. Of ze wordt kraamhulp. Ze gaat in het nieuwe jaar ook beter haar grenzen bewaken, zegt ze. „Ik zeg op alles altijd ja.”
„Niet nog een pleegkind in huis”, zegt Eallison. „Nééé”, lacht zijn moeder.
„Ik ben bang voor oorlog” zegt Eallison. Hij begint er zelf ineens over. „Ik heb een hamer en een zaag op mijn kamer. Als de vijand komt kan ik ze onthoofden en mijn deur dichttimmeren.”
„Waar ben je bang voor?”, vraagt Eraima.
Eallison: „Dat er slechte mensen komen. Of dat u echt honger heeft en mij opeet, zo…” Hij kruipt op haar schoot en hapt naar haar arm.
Ze gieren het uit.
Lees ook
In dit stukje Rotterdam staat op elke kindertekening een dronken man
Schiebroek-Zuid in Rotterdam.
Foto’s: Hedayatullah Amid
ArchipelbuurtDen Haag
Louis Couperus (1863-1923) woonde in de Archipelbuurt en in de Archipelbuurt weten mensen nog wie hij was: de schrijver van ooit beroemde romans als Eline Vere en De stille kracht. Niet álle mensen natuurlijk, niet de expats. Wel véél mensen. Als jongen wandelde Couperus ’s avonds graag met zijn beste vriend van de Surinamestraat naar de Scheveningse Bosjes. Het verhaal gaat dat hij in de Atjehstraat, toen nieuwbouw, weleens wat dronk bij jeneverschenkerij De Tapperij, anno 1886. Nu is De Tapperij een Frans restaurant dat avond aan avond vol zit met buurtbewoners.
Vier minuten lopen verderop, in de Sumatrastraat, zit een Albert Heijn en daar kun je wel twee of drie keer per week bij de ingang geld of boodschappen doneren voor het goede doel. Er zijn maar weinig mensen in de Archipelbuurt die níet iets over hebben voor Haagse kinderen uit andere buurten die het „minder goed hebben”, voor Oekraïense vluchtelingen die „verlegen zitten” om shampoo en tampons, voor klanten van de Voedselbank die „heel blij zijn” met een pot chocoladepasta of een pak koffie. Peter de Ruiter (64) doet een paar keer per jaar mee met inzamelen – „mag ik je een boodschappenlijstje meegeven?” – en bij een kopje thee in zijn bovenhuis om de hoek vertelt hij hoeveel voldoening het geeft om iets te doen voor mensen die je niet kent, maar van wie je weet dat ze het nodig hebben. Hij lacht als hij zegt dat hij er verder geen aandacht voor wil. „Karakter tonen als niemand kijkt, dat is mijn streven.” Het helpt hem een klein beetje tegen het gevoel van machteloosheid in een wereld vol ellende.
Hij is socioloog en heeft sinds vijftien jaar een kleine uitgeverij. Hij schrijft boeken over onderwerpen als kinderarbeid, persvrijheid en, op dit moment, zonne-energie. Hij maakt ook podcasts en zijn opdrachtgevers zijn de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid.
Wat verwacht hij van 2025? „Owww”, zegt hij. En dan nog een keer: „Owww.” Er zullen ook wel goede dingen gebeuren, denkt hij. „Maar ik zie het somber in.” Oorlog en oorlogsdreiging. Politici die voor eigen gewin mensen tegen elkaar opzetten. Trump. Poetin. Het klimaat. „De klimaatagenda voor Europa is gedowngraded uit angst voor de kiezer. Dat is toch treurig? Als we willen overleven, moeten we echt een paar dingen anders doen. En we moeten er elkaar op durven aanspreken.”
Zelf is hij al jaren geleden opgehouden met vlees eten. Autorijden doet hij nog hooguit twee keer per jaar, als het echt niet anders kan. En dat elkaar aanspreken? „Dat is dus heel lastig.” Hij heeft weleens tegen een vriend in Friesland gezegd dat er ook tréínen naar Den Haag rijden. Met de auto naar hem toe komen was niet per se nodig. „Het was een geintje met een seintje. Je wilt je vrienden toch niet bruuskeren.”
En dan maakt hij een tournure die in elk onderzoek naar de stemming in het land wordt waargenomen: voor zichzelf ziet hij het nieuwe jaar „best zonnig” in. Zijn werk gaat goed. Hij kan het zich permitteren om de dingen te doen die hij interessant vindt, waar hij achter staat. En wonen zoals hij woont, in deze buurt, wat een geluk. Zo mooi, zo rustig, zo groen. ’s Zomers stapt hij zo op de fiets naar zee.
Archipelbuurt in Den Haag.
Foto’s: Bart Maat
KwadendammeBorsele
„Moet je proeven.” Miranda Hoekman (53) steekt haar hand uit met daarin een plastic bakje vol gesneden ‘vliegananas’ uit Costa Rica. „Zacht hè? Dat komt ook omdat de ananassen nog geen 48 uur geleden zijn geoogst.” Miranda Hoekman en haar partner aten ze voor het eerst toen ze met vakantie in Costa Rica waren. Ze dachten: die moeten wij ook hebben. „En dat regelen we dan gewoon.”
Ze staat achter de balie van de fruitkraam – ‘Fruitsalon’ – naast haar huis in Kwadendamme, een van oudsher katholiek dorpje in de Zak van Zuid-Beveland. Sappige mandarijnen, sinaasappels, vliegananassen dus, kisten vol appels en peren uit de streek. „Dit is het grootste fruitteeltgebied van Nederland. Niet de Betuwe bij Tiel, zoals veel mensen nog steeds denken.”
Haar partner woonde in Kwadendamme toen ze elkaar leerden kennen via een chatbox, in 2008. Hij was manager bij een overslagbedrijf voor fruit, zelf woonde ze de buurt van Gouda. Op een grijze novemberdag reisde ze naar Zeeland om hem te ontmoeten. Met de trein naar Goes en toen op de fiets in de wind, door het groene landschap met bloemdijken en boomgaarden. Op 22-2-2022 zijn ze getrouwd. Ze wonen in een hoekhuis met twee katten, vijftien kippen, en verder nog zebravinken, kanaries, zilverbekjes, dwergpapegaaien en twee loopeenden.
Ze is, zegt ze, geen „vrouw van grootse plannen of voornemens”. Het leven komt zoals het komt. Eerder runde ze een tabakszaak, was ze receptionist in een gevangenis en conciërge op een school. In haar fruitkraam verkoopt ze ook thee en snuisterijen – beeldjes van honden en schapen, sieraden – en in de coronatijd begon ze met bloemen. De velden werden gemaaid, ze kon tweehonderd regenbooglelies op de kop tikken, mensen kwamen van heinde en verre. Daarna ging ze appeltaarten bakken. Het begon met één taart voor een dorpsgenoot, het eindige in tientallen taarten per week. Vanwege haar gezondheid – schildklierafwijking, twee keer een burn-out, een hersenkneuzing door een val – stopte ze daar weer mee. Nu verkoopt ze Zeeuwse bakmixen. „Leg maar neer’’, zegt ze tegen een dorpsgenoot die een pakketje komt brengen voor verzending. Dat doet ze er sinds een maand of twee ook bij. Twintig cent per pakketje, tien pakketjes per dag. „Het gaat erom dat mensen ook iets anders kopen.” Ze is aan het sparen voor haar volgende droomreis naar Costa Rica.
Wat verwacht ze nog meer van 2025? „Gezond blijven”, zegt ze. „In ieder geval niet ongezonder worden. Ik laat de moed nooit zakken, maar af en toe is het best wel pittig.’’ En ze hoopt op een vriendelijkere wereld. Een wereld zonder aanslagen als op de kerstmarkt in Maagdenburg.
Kwadendamme in Borsele.
Foto’s: Wouter Van Vooren
Vathorst-De LaakAmersfoort
„Dit is mijn tweede”, zegt Edwin van den Brom (56) terwijl hij in een nieuwbouwstraat in Vathorst-De Laak liefkozend de zijspiegel van z’n Renault-bus aait. Je leert van je eerste. Dus nu heeft-ie er één met schuifdeuren aan beide kanten, en een automaat. Handiger, als je zoveel kleine stukjes rijdt. „Remmen, gas geven, remmen, gas geven.”
Edwin van den Brom is een pakketbezorger zonder haast. Hij zit niet bij de grote bezorgjongens die hun chauffeurs betalen per straat of postcodegebied. Van den Brom heeft sinds zes jaar zijn eigen – gelijknamige – bedrijf en krijgt betaald per pakket. Hij brengt vooral pakketjes aan de deur waar mensen „een lach van krijgen op hun gezicht”. Bloemen voor een kersvers bruidspaar, knuffeltje bij geboorte, doosje wijn met Vaderdag, heliumballon voor een jarig kind. Opgeblazen in de doos. Dat zijn flinke pakketten met veel lucht die andere bezorgdiensten liever niet meenemen.
Van de vier wijken in Amersfoort die Van den Brom met zijn bus doorkruist, zes dagen in de week, 150 kilometer per dag, is hij de helft van zijn tijd te vinden in Vathorst. Hij woont er zelf, sinds zijn scheiding in 2014, en hier bezorgt hij de meeste pakketten. In de andere wijken, met meer vergrijzing, zijn het eerder de empty nesters die hij van een nieuw meubel voorziet omdat de kinderen het huis uit zijn. Maar in Vathorst, met veel jonge gezinnen, is in elke straat altijd wel wat te vieren. Een oneindige reeks aan ‘life events’, „dat gaat het hele jaar door”.
En hij ziet de pakketten elk jaar groter worden. „Hier, kijk maar eens”, zegt Van den Brom die z’n schuifdeur opent. Gouden dozen, rode linten, exemplaren met ‘breekbaar’ erop – „altijd drank”. En deze week is het extra druk met kerstkransen en -pakketten. Het luxe segment. „Hier, bosje bloemen van 32 euro 50. Nou, daar heb je bij de bloemist echt wel een grotere bos voor hoor.” Maar de mensen hebben weinig tijd, zegt hij. „Die kiezen liever voor gemak.”
Met sommige bewoners heeft Van den Brom een band opgebouwd. Dan neemt hij de tijd voor een praatje en voelt hij „een klik”. Geregeld staat hij een hele week met telkens nieuwe bloemen en kaarten bij bewoners aan de deur. En het is niet altíjd alleen maar vrolijkheid, want ook Vathorst is niet immuun voor ziekte en dood. Van den Brom bracht eens het ene jaar felicitatiebloemen aan een blije vrouw – „de kanker is weg!” – en het volgende jaar stond-ie er weer met bloemen en deed haar dochter open.
Sommige bewoners in Vathorst kent de pakketbezorger inmiddels misschien wel beter dan de afzender van die pakketjes zelf. Maar dan moeten die bewoners wel thúís zijn! Want hoe vaak staat hij wel niet voor een dichte deur. Al die tweeverdieners met koophuis en gezin, die werken zich een slag in de rondte om de eindjes aan elkaar te knopen. Om acht uur brengen ze de kinderen naar school en daarna staan ze massaal in de file richting de – nog altijd enige – afrit naar de snelweg. En zeker op een dag als vandaag, dinsdag, waarop de meeste parkeerplaatsen leeg zijn en je in de straten bijna alleen maar bezorgbusjes ziet rijden, van DHL tot PostNL, Albert en de apotheek, staat Van den Brom de hele dag kaartjes te schrijven waar bewoners hun pakketje kunnen vinden. „Dinsdag kaartjesdag.”
Dus als Van den Brom één verwachting – „hoop, vooral” – voor het komend jaar mag noemen, dan is het dat bewoners vaker thuis zullen zijn.
Tussenuur. Twee jongens zitten onderuitgezakt op een bank in de aula, handen in de zakken. Ze kijken een beetje rond en zeggen weinig tegen elkaar. Een ander groepje jongens speelt wild een potje tafelvoetbal. Aan een tafel leest een meisje een schoolboek. Zo zonder telefoons lijkt het wel 1994 in plaats van 2024, zeker nu ook de mode uit die tijd weer terug is: de tieners dragen baggy broeken, hoodies, sportkleding.
Ongeveer een jaar geleden was NRC hier ook, op het Leonardo College, een school voor mavo, havo en vwo in Leiden. Het was december 2023 en het landelijke ‘mobieltjesverbod’ voor middelbare scholen zou bijna ingaan, op 1 januari 2024. Een verbod is het eigenlijk niet, wel een dringend advies van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aan scholen om geen mobiele telefoons meer toe te staan in de klas. Sinds het begin van dit schooljaar geldt het ook op basisscholen en in het speciaal onderwijs.
Tijdens het vorige bezoek van NRC waren ze op het Leonardo College alvast aan het oefenen met het verbod, waar scholen zelf invulling aan mogen geven. Op het Leonardo gingen ze in die oefenweek voor ‘thuis of in de kluis’. Leerlingen mochten dus de gehele schooldag niet op hun telefoon. Na die oefenweek besloot de school, naar aanleiding van een enquête onder leerlingen, om de mobieltjes voorlopig alléén uit de klas te weren.
Maar sinds eind augustus, het begin van dit schooljaar, geldt er tóch een totaalverbod, vertelt plaatsvervangend rector Mirre van der Heiden in haar werkkamer. „De andere regel bleek slecht te handhaven, want je kunt altijd zeggen dat je een tussenuur hebt als je door de gang loopt met je mobiel in de hand. En leerlingen namen ‘m tóch mee de klas in, omdat de telefoon niet per se in de kluis hoefde. Dat leverde leraren strijd op aan het begin van de lessen.”
Volgens Van der Heiden was het nog niet zo simpel om een totaalverbod in te stellen. De school wilde dat eerst via het leerlingenreglement doen, waarover leerlingen in de medezeggenschapsraad stemmen. Maar daar zat dit jaar maar één leerling in. „En we vonden deze beslissing te groot voor één leerling. Uiteindelijk heeft het schoolbestuur het geregeld via het leerlingenstatuut.”
Met het telefoonverbod wil het kabinet een ‘leeromgeving’ scheppen „waarin leerlingen zich kunnen concentreren, betrokken kunnen zijn en docenten effectief kunnen lesgeven”, schreef staatssecretaris Mariëlle Paul (Funderend Onderwijs en Emancipatie, VVD) in november 2023 in een Kamerbrief.
Na een paar maanden bleken scholen overwegend positief over het verbod, blijkt uit een onderzoek in opdracht van OCW. Ze merken dat er meer sociale interactie is tussen leerlingen en dat ze geconcentreerder zijn in de les. Dat leerlingen meer met elkaar bezig zijn, zorgt echter op sommige scholen ook voor meer incidenten en ruzies. Of de schoolprestaties van leerlingen verbeterd zijn door het verbod, vonden scholen lastig te zeggen; daar spelen immers allerlei factoren mee.
Vastgeplakt
Ook schooldirecteur Van der Heiden is over het algemeen positief. „Ik denk wel dat leerlingen na schooltijd alsnog vastgeplakt zitten aan hun telefoon en de verloren schermtijd misschien zelfs wel inhalen. Maar je leert kinderen wel om hun mobiel weg te leggen, om het verlangen naar hun telefoon even opzij te zetten.”
Ze is niet gek; ze wéét dat veel leerlingen hun telefoon gewoon in hun tas of broekzak hebben zitten in plaats van thuis of in de kluis. „Maar dat is van alle tijden: je probeert de regels te omzeilen, af en toe word je gesnapt en dan neem je je verlies.” Op ’t Leonardo moet je je telefoon dan inleveren. Pas na tien over vier mag je ‘m weer ophalen.
Voor henzelf heeft het mobieltjesverbod niet zoveel zin, zegt een groepje vwo 6-leerlingen dat op de gang huiswerk zit te maken. Zij zaten „sowieso al niet echt” op hun telefoon tijdens de les, zegt Felien (18). En ze deden ook gewoon leuk met elkaar in de pauzes. Hun telefoon hebben ze trouwens in hun broekzak en als ze ‘m voelen trillen, gaan ze even naar de wc om hun berichten te checken.
Ik vind het echt goed dat onderbouwers leren dat ze niet op hun telefoon moeten zitten
Felien: „Maar misschien heeft het voor de onderbouw wel nut, want dan ben je nog heel bang voor iedereen.” Waarmee ze bedoelt dat de telefoon voor verlegen tieners een sociaal schild kan zijn, waardoor ze die overdadig gebruiken.
„Ja, ik vind het echt goed dat onderbouwers leren dat ze gewoon niet op hun telefoon moeten zitten”, zegt Noa (17). „En ik vind het leuk om te zien dat ze echt met elkaar praten in de pauze. Ik denk dat je zo ook sneller mensen leert kennen.”
Afgelopen jaar verscheen ook een onderzoek van de Radboud Universiteit naar het telefoonverbod, waarvoor leerlingen van twee scholen in de regio Nijmegen werden bevraagd. De onderzoekers vonden onder meer het ‘third person effect’: leerlingen in de bovenbouw vinden het verbod vooral nuttig voor leerlingen in de onderbouw. „De eerste klassen zijn verslaafd, dus dit is goed voor hun (sic)”, zei een leerling.
In het onderzoek geven leerlingen het telefoonbeleid gemiddeld een 4,8. Ze zeggen onder meer dat het „geen voordelen” heeft en dat het „stom”, „onzin” of „kut” is. Ze vinden het onhandig dat ze hun rooster en cijferapp Magister niet meer kunnen checken, dat ze geen praktische dingen met hun ouders kunnen regelen en dat ze minder bereikbaar zijn voor vrienden. Sommigen vervelen zich meer op school. 46 procent geeft aan de telefoon buiten schooltijd vaker te gebruiken.
Minder afgeleid
De leerlingen zijn niet alleen maar negatief. 20 procent geeft aan minder afgeleid te zijn in de les. 40 procent vindt het gezelliger tijdens de pauzes en de helft praat meer met vrienden en klasgenoten.
Het is „gewoon onhandig”, zegt Roumaissa (16) uit havo 4. Ze zit met twee klasgenoten aan een tafel een verslag te maken voor aardrijkskunde. „Om woordjes te leren gebruikte ik altijd mijn telefoon. En ik kan mijn rooster niet meer checken.” In de aula hangen nu beeldschermen met de roosters, maar daar heeft Roumaissa niets aan. „Als je al boven bent, kun je niet meer gaan kijken.”
Het is ook drukker, zegt ze. Geïrriteerd: „Jongens gaan nu meer doen, ze gaan vechten, aan elkaar zitten, want ze vervelen zich.”
Sakina (16) deelt Roumaissa’s mening, maar „mijn moeder vindt het verbod helemaal geweldig”, lacht ze.
Toch lijken de leerlingen op het Leonardo een tikje minder negatief dan bij het bezoek van vorig jaar. Toen werden er helemaal geen voordelen genoemd en was het vooral héél saai zonder telefoon.
Jongens gaan nu meer vechten, want ze vervelen zich
Pip (14) uit vwo 3 legt het uit. „Oké, hear me out!” zegt ze. Haar vijf klasgenoten aan tafel, allemaal meiden, giechelen. Op tafel liggen samenvattingen in mooie handschriften, versierd met markeerstiften in hippe kleurtjes. „In het begin is het echt niet leuk, want je zit elkaar een beetje in stilte aan te staren. En ik wilde mijn mammie appen enzo. Maar oprecht, het heeft écht voordelen: het is echt tachtig-twenty, eerst was het fifty-fifty.”
De rest is het met haar eens: in een tussenuur gaan ze nu kletsen of huiswerk maken, waar ze eerst het hele uur op hun telefoon zouden hebben gezeten. Onhandig is dat ze geen „leuke herinneringen” (foto’s) meer kunnen maken met elkaar. Af en toe spelen ze een kaartspelletje. Tafelvoetballen doen vooral de jongens.
Ja, hoe denken de jongens er eigenlijk over? Jens (14) en Destan (15) uit vwo 3 kijken verstoord op van hun potje tafelvoetbal in de aula. De één maakte net bijna een goal. Ze geven korte antwoorden, terwijl hun ogen gericht blijven op het witte balletje dat roerloos voor de goal ligt. „In het begin vond ik het wel kut, maar daarna vond ik het eigenlijk wel prima”, zegt Jens.
„Mogen wij na jullie een potje?”, komt een andere jongen vragen.
Ze komen hier bijna iedere dag. Esi Alipour en Ebrahim Kalami, beiden zeventig jaar oud en met pensioen, kunnen allebei hun huis zien vanuit de grote ramen van de bibliotheek Overvecht. Alipour woont op de vijfde verdieping van die flat daar, aan de overkant. Kalami woont tweehonderd meter verderop. Ze leerden elkaar kennen in een buurthuis aan het eind van de straat waar elke zondagavond Iraanse Nederlanders samenkwamen, voor corona was dat. Nu spreken ze hier af. Alipour is meestal de eerste, kort na de lunch. Hij gaat zitten aan een van de tafels achterin en stuurt Kalami een spraakberichtje via WhatsApp. Komt hij ook? Ja, hij komt zo. Vaak sluiten meer vrienden aan. Medewerkers van de bieb zijn het de ‘mannentafel’ gaan noemen.
Wat doen ze in de bibliotheek? Ze nemen samen de kranten door, het wereldnieuws. Ze drinken wat, het is niet duur hier: koffie en thee 75 cent, chocolademelk en cappuccino 1 euro.
Alipour heeft een vriendelijk brommende, wat slepende stem en zachte ogen. Twintig jaar lang had hij samen met zijn vrouw een winkeltje in groente en fruit, in een rijke buurt, vlak bij het Wilhelminapark in Utrecht. Ze verkochten de zaak in 2016, ze waren moe, het was zwaar werk. Kalami gaf les in mechanica op Schiphol. Zijn vrouw is kort geleden ziek geworden en overleden. Hij is wat smaller en kleiner dan zijn vriend en heeft een lichte nervositeit en nederigheid over zich, maar die verdwijnen zodra hij begint te praten over het land waar ze allebei de eerste helft van hun leven doorbrachten. Het is zo’n mooi land. Prachtig, práchtig, het gebied waar ze vandaan komen, naast de Kaspische Zee, bossen van miljoenen jaren oud. Totdat „die man met de tulband”, Ruhollah Khomeini, in 1979 met een speciaal vliegtuig van Parijs naar Teheran werd gevlogen om de Iraanse revolutie te ontketenen. Misschien is dit goed, dachten ze eerst nog. Een soort Ghandi. Nee, het werd een dictatuur. En kijk nu eens, wat er allemaal gebeurt in hun deel van de wereld.
Het Midden-Oosten, Amerika, Den Haag. Hun eigen levens. Over die dingen gaat het als ze hier zitten.
Kalami kwam in januari 1988 naar Nederland, Alipour in oktober 1990. Hun kinderen groeiden hier op, die kinderen kregen goede banen. Werden advocaat, cardioloog, IT’er. Ze zijn Nederlander. Kalami: „Ja, wij zijn ook Nederlander, maar zij zijn bijzonder Nederlander. Ze zijn gelukkig.”
Het Midden-Oosten, Amerika, Den Haag. Hun eigen levens, hun kinderen en kleinkinderen. Over die dingen gaat het als ze hier zitten. Pas aan het eind van de middag gaan ze weer naar huis. Ze willen elkaar hier blijven zien, zolang ze leven. „We hebben geen andere bestemming”, zegt Alipour.
Een abonnement op de bieb hebben ze niet, en boeken lenen ze nooit.
46 nieuwe bibliotheken
Een jaar lang volgde NRC op drie plekken de bieb. In het Utrechtse Overvecht, waar in de ruim opgezette bibliotheek veel kan en geld, na een paar spannende jaren, even niet zo’n probleem meer is. In het Eindhovense Tongelre, waar de eerste van zes (!) nieuwe stadsdeelbibliotheken de deuren opende. En in het Limburgse Roerdalen, waar ze geen fysieke vestiging van de bieb hebben en er ook geen willen.
Het gaat goed met de bibliotheek. Of misschien is het juister om te schrijven: het gaat beter met de bibliotheek. Vooral in de regeerperiode van Rutte II (2012-2017), een kabinet dat streng bezuinigde op cultuur, werden de afgelopen tien jaar veel bibliotheken gesloten of uitgekleed. Van de ongeveer 900 ‘volwaardige vestigingen’ (een bieb die minimaal vijftien uur per week open is) waren er in 2023 nog 760 over.
Nu keert het tij. In 2015 kwam er een ‘bibliotheekwet’, waarin een bredere maatschappelijke taak voor de bibliotheek werd vastgelegd. Uit een evaluatie in 2020 bleek dat dat vruchten afwierp, met één kanttekening: er verdwenen nog steeds vestigingen, waardoor te veel Nederlanders op te grote afstand van een bibliotheek woonden.
Per 1 januari 2026 krijgen gemeenten daarom een ‘zorgplicht’. Het komt erop neer dat elke Nederlandse gemeente dan een fysieke vestiging van de bibliotheek moet hebben, die minimaal vijftien uur per week professioneel bemand wordt.
Daar is geld voor vrijgemaakt. In 2023 en 2024 maakte het Rijk in totaal zo’n 66 miljoen euro over naar gemeenten die een fysieke bieb wilden openen of een bestaande beloofden te upgraden. Voor dat geld krijgt Nederland 46 nieuwe bibliotheken, terwijl van 300 vestigingen de voorzieningen en/of openingstijden worden uitgebreid.
Dit jaar, 2025, krijgt iedere gemeente nog eens 2,90 euro per inwoner, met een minimum van 100.000 euro – geld dat bedoeld is om straks te kunnen voldoen aan de zorgplicht.
Ondertussen ondergaat de bieb een gedaanteverwisseling. Terwijl 70 procent van de Nederlanders nog steeds denkt dat het vooral een plek is om boeken te lenen of rustig te lezen of te studeren, zijn de taken geleidelijk uitgebreid. De bibliotheek is er om contact met de overheid makkelijker te maken, voor ouderen die moeite hebben met de digitalisering, voor vragen over geld of over opvoeden, de bieb is er om eenzaamheid en laaggeletterdheid tegen te gaan, als ontmoetingsplek, voor debat, als middel tegen polarisering. Het aantal jeugd- en volwassen leden groeit, het aantal bezoekers en uitleningen ook, en zéker het aantal activiteiten: bibliotheken organiseren meer dan ooit.
Wat mis je hier?
„Het beeld dat mensen hebben van de bibliotheek is hardnekkig”, zegt Annet Nooijen van de Bibliotheek Eindhoven, die in Tongelre werkt – een stadsdeel met 23.000 inwoners in het oosten van de stad. Zacht, bedeesd: „Omdat deze vier boekenkasten hier staan, praat ik op deze toon.” Dan, bijna schreeuwend: „En niet op deze toon!”
Ze wil maar zeggen: je zet een paar strekkende meters boeken neer en de mensen gaan fluisteren. „En iets anders is dat mensen vragen: mag ik wel naar binnen, want ik ben geen lid. Ja, natúúrlijk!”
In dit gebouw, aan een klein pleintje met een speeltuin, zat basisschool De Tongelaar, tot die in 2008 fuseerde met een andere school en verhuisde. Er trokken een speelgoedbank, een kledingruilatelier en een ontwerpbureau in. Die onderverhuurt het nu aan de bibliotheek.
Het is begin juni. Vooralsnog heeft het meer weg van een buurthuis. De paar boekenkasten staan er, wat tafels en stoelen en kubusvormige, gele poefjes. Op het barretje bij de ingang staan, naast de thermoskannen koffie en thee, glazen potten met op post-its geschreven antwoorden op twee vragen: wat mis je hier nog („Roald Dahl”, „Nijntje”, „Verhalen van de boze heks”) en waarom kom je hier („Gezelligheid, superlekkere soep”, „Om rustig te worden”). Met een inklapbare scheidingswand kan de ruimte in tweeën gedeeld worden. Vandaag is dat zo: achter de muur is de ‘meeleesclub’ is bezig. Een klein groepje leest gezamenlijk een in eenvoudige taal herschreven boek. Om beurten lezen ze een stukje voor en tussendoor hebben ze het over woorden, zinsopbouw en het verhaal. Ze lezen nu een boek van Nick Hornby.
Tien jaar geleden werden in Eindhoven alle stadsdeelbibliotheken wegbezuinigd. Nu komen er weer zes bij
Eindhoven is een extreem voorbeeld van het gekeerde tij. Tien jaar geleden werden alle stadsdeelbibliotheken wegbezuinigd; alleen de hoofdvestiging in de Witte Dame, een gezichtsbepalend gebouw in het centrum, bleef behouden. Nu komen er weer zes stadsdeelbibliotheken bij. Mogelijk gemaakt door 1,3 miljoen rijkssubsidie, maar ook door de gemeente, die al eerder onafhankelijk onderzoek liet uitvoeren dat uitwees dat er te hard ingegrepen was.
Maar dan wel in een andere vorm. In samenspraak met bewoners, en met in elk stadsdeel een andere invulling, omdat ze anders zíjn. Eindhoven is een stad met 181 etniciteiten. In Woensel-Zuid en Tongelre, waar veel mensen met een niet-westerse achtergrond wonen, zijn de behoeften anders dan in de wijken met meer studenten, of wijken waar de kenniswerkers landen die voor ASML (en een salaris van gemiddeld 150.000 euro) naar Nederland komen.
Ze noemen het in Eindhoven een ‘Bibliotoop’, waarbij de bibliotheek in samenwerking met vijf sociale en culturele partijen uit de stad zorgt voor een plek „waar iedereen iets kan halen én brengen, gebruikmakend van eigen talenten om iets te betekenen voor een ander”.
In Tongelre bleek een moeder te wonen die de buurtkinderen wel wilde voorlezen in het Turks. Op dinsdagochtend is er ‘Open soep’, dan kan iedereen soep komen eten. Vrijwilliger Vicky geeft elke donderdagochtend gratis persoonlijk financieel advies. Annet Nooijen wil nog veel meer – meer boeken, meer werkplekken, een speelhoek, een kookclubje, meer zzp’ers en jongeren die deze plek weten te vinden – maar het is een begin. Er komen hier mensen die niet naar de hoofdvestiging kwamen. „Want vanaf hier is de Witte Dame gewoon te ver. Ga maar eens met drie kinderen op je wiebelfietsje naar het centrum. Ga maar eens een parkeerplek vinden daar, of überhaupt parkeerkosten betalen.”
Eén stenen bieb, punt uit
De gemiddelde Nederlander woont op 1,8 kilometer afstand van de dichtstbijzijnde bibliotheek. In Utrecht is het 1,3 kilometer; vergelijkbaar met Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Eindhoven, de vijfde stad van Nederland, deed daar tien jaar geleden niet voor onder, maar na de sluiting van de stadsdeelbibliotheken was de inwoner daar gemiddeld 3,4 kilometer verwijderd van de bieb. Dat is al snel een kwartier fietsen of drie kwartier lopen.
Het verst verwijderd van een bibliotheek zijn de inwoners van de Limburgse gemeente Roerdalen: 7 kilometer
Het verst verwijderd van een bibliotheek zijn ze in Roerdalen, een Limburgse gemeente onder Roermond: 7 kilometer. Het is ook een van de ongeveer tien gemeenten in Nederland die nog niet voldoen aan de wettelijke verplichting per 1 januari 2026 om binnen de gemeentegrenzen een vestiging te hebben die minimaal vijftien uur per week open is.
Bovendien: Roerdalen weigert.
Dat behoeft uitleg. Het is een gemeente die bestaat uit zes uit elkaar liggende dorpskernen met elk twee- tot vierduizend inwoners, plus wat buurtschappen en gehuchten. Zet je in één van die dorpen een nieuwe bieb, dan komen de mensen uit die andere vijf daar niet naartoe. Dat weet Jeanine Deckers van Bibliorura, de bibliotheekorganisatie van Roermond en Roerdalen, uit ervaring. Tot 2017 stond er een in Sint Odiliënberg, het meest centraal gelegen van de dorpen. „We hadden daar toen, zeg ik uit mijn hoofd, 416 leden, van wie er 400 in Sint Odiliënberg woonden en 16 in een van die andere dorpen.” De mensen in Sint Odiliënberg vonden het erg dat de bieb dichtging, „maar de mensen in Vlodrop en Posterholt, ja, die kwamen er toch al nooit.”
Met andere woorden: waar je de bieb ook neerzet, voor verreweg de meeste Roerdalers blíjft het een te grote afstand. En subsidie of niet, op de langere termijn moet de gemeente het financieren. Elk van de zes dorpen heeft bovendien wel al een programma voor basisscholen, met biebboeken en een ‘leesconsulent’, én een bescheiden, door vrijwilligers gerunde ‘burgerbieb’ in het dorpshuis.
Roerdalen meldde zich daarom begin 2024 wel in Den Haag voor subsidie, maar met een alternatief plan: om het geld in dat bestaande netwerk van school- en burgerbiebjes te steken.
Half maart, de burgerbieb in activiteitencentrum De Beuk, Posterholt. Het antwoord op de subsidieaanvraag is een dag eerder binnengekomen en dat viel rauw op hun dak.
„We hadden zo’n uitkering aangevraagd, hè”, zegt Pim van Luijtelaar, beleidsmedewerker bij de gemeente, tegen Sandra Moors, die dit bibliotheekje in haar vrije tijd coördineert. „Dat wist je toch? Maar die is afgewezen.”
„Een tijdje terug is toch die man van het ministerie hier geweest?” zegt Jeanine Deckers.
Van Luijtelaar: „Die deftige.”
Deckers: „Vond je hem deftig?”
„Hij had een pák aan!”
Ze hebben het over een beleidsadviseur voor het ministerie van OCW. Die was op bezoek om te kijken hoe Roerdalen de zorgplicht wil invullen. Maar het was hier, in dit buurthuis, dat hij onvermurwbaar bleek: één stenen bieb, punt uit.
„Ik kwam thuis”, zegt Moors, de vrijwilliger, „en mijn man vroeg: heb je het computersysteem laten zien, en de boeken? Ik zeg: die boeken stónden er. Maar die man was daar niet in geïnteresseerd. Hij stond niet open voor alternatieven. Er moest en zou één bibliotheek komen, met een minimum aantal uren, gerund door professionals.”
Ze hadden hem ook een van de schoolbiebs laten zien, zegt Van Luijtelaar. „Hij was de hele tijd vrij meegaand, en hier was-ie in één keer…”
Deckers: „… en Piet vroeg nog: mogen we die 16 uur anders verdelen over de vrijwilligerslocaties…”
Van Luijtelaar: „Hele goeie vraag.”
Deckers: „Héle goeie vraag. Nee! Moet op één locatie.”
De harde Haagse eisen hebben de vrijwilligers „tot in het diepst van hun hart gekwetst”, zegt Deckers eerder op de dag. Hevig geëmotioneerd waren enkelen van hen toen het erover ging. „Van: wíj zijn in het gat gesprongen dat júllie hebben gecreëerd toen er zo bezuinigd moest worden. Wíj kwamen op voor het belang van ontwikkeling, ontplooiing, ontmoeting. En nu kom je even vertellen dat wij ons werk niet goed doen?” En wat ze ook zo zuur vindt: „Du moment dat de gemeente Roerdalen fuseert met de gemeente Roermond: nul probleem. Daar schieten de Roerdalers geen zak mee op, maar dan voldoen ze wel aan de wet.”
Deze vrijwilligersbieb in Posterholt is er sinds 2017, het jaar dat de laatste échte vestiging, in Sint Odiliënberg, dichtging. Hij is vier uur per week open: dinsdag en donderdag tussen half twee en half vier. Op zo’n middag lopen er meestal ongeveer tien mensen binnen. Er staan zeven verrijdbare kasten – zo’n 1.500 boeken, vooral familieromans en thrillers. Moors houdt het allemaal bij op haar laptop: het meest uitgeleende boek, 34 keer sinds de oprichting, is Het meisje op de rotsen van Lucinda Riley, die ook de populaire Zeven zussen-reeks schreef. (Zij staat sowieso vier keer in de top-5.) Wordt een boek een hele tijd niet meer geleend, dan doet ze het weg. Op de tafel met de laptop en de koffie staat een potje voor vrijwillige bijdragen, daar wordt volgens haar „royaal” in gedoneerd. Van dat geld koopt ze dan weer nieuwe boeken, bij voorkeur tweedehands, via Marktplaats.
Een boek lenen is gratis, een pasje niet nodig. Het is ook mogelijk een speciaal ‘service-abonnement’ te nemen: voor 25 euro per jaar mag je 25 keer een boek vanuit de grotere bieb in Roermond hiernaartoe laten brengen. Dan rijdt er iemand op maandag van daar naar hier en legt het boek in een kluisje. De vrijwilliger van de dinsdag kijkt of er iets in ligt en legt het klaar om te worden opgehaald. Als het boek is ingeleverd, gaat er een seintje naar Roermond dat het weer kan worden opgehaald. Eén iemand in Posterholt heeft zo’n service-abonnement.
Hoe nu verder? De uitleg bij de afwijzing was summier. Misschien dat ze eerst snel de grote berg aanvragen wilden verwerken, zegt Jeanine Deckers, en daarna de tijd nemen voor die tien tot twaalf gemeenten die maatwerk nodig hebben. „En dan hopen dat het ministerie een uitzondering maakt.”
Gemeenschappelijke keuken
De bibliotheek is van de mensen zelf. Dat is in zekere zin de boodschap in Roerdalen, en zéker in Utrecht en bij de ‘Bibliotopen’ in Eindhoven. „Ik wil niet langer dat instituut zijn”, zegt Deirdre Carasso, directeur van de bibliotheek Utrecht, in het voorjaar in de vlaggenschipbieb aan de Neude. „Van: wij weten alles, u weet het niet, en wij gaan u helpen. Dat kán, maar iedereen weet íéts, en dit is de plek waar je je kennis kan delen.” Het waren Utrechters zelf die met het idee kwamen voor een festival over rouw. Er was ook een vrouw die beneden in de hal een spinnenwiel neerzette. iedereen mocht erbij komen zitten om te leren spinnen. In Overvecht wordt de rijkssubsidie onder andere gebruikt voor een community kitchen, zodat bewoners er kunnen samenkomen om te koken en te eten.
Lees ook
Lezen, leren, cursussen volgen of zelfs kamperen – alles kan tegenwoordig in de bibliotheek: ‘De bieb gaat over delen’
In het Eindhovense Tongelre leek de ‘meeleesclub’ in de zomer ten einde, maar één bezoeker die toch graag door wilde was genoeg om te besluiten: oké, dan gaan we door, zegt Annet Nooijen in oktober. Misschien kon die bezoeker de sleutel van het pand krijgen, om buiten de openingstijden met anderen te kunnen samenkomen. „Ik zeg vaak: de bieb ís van jou. Het is eigenlijk de Bibli-jouw-toop.”
Nog zo’n voorbeeld: Esi Alipour en Ebrahim Kalami, de vaste bezoekers van de bibliotheek in Overvecht, willen al heel lang een kast met boeken in het Farsi. „Ik heb dertig jaar in de Nederlandse maatschappij gewerkt”, zegt Alipour, „met Nederlandse mensen contact gehad, Nederlandse vrienden gemaakt.” Hij vindt dat genoeg. Zijn kinderen kunnen er zuur om doen: waarom lees jij altijd Iraanse boeken? Maar dan wijst hij op zijn hoofd en zegt: hier is geen plek meer voor andere dingen.
Er is nu „een nieuwe mevrouw”, zegt Kalami, die gaat erover. Ze hebben met haar gesproken, ze is ermee bezig. Het zou mooi zijn. Biebboeken in het Farsi zijn er nu niet of nauwelijks, terwijl er veel mensen uit Iran in de buurt wonen. „Wat is beter, naar hier komen om een boek te lezen, of thuis zitten en alleen maar denken: wanneer gaan we terug?”
Knolselderij
Half oktober, taalcafé in Tongelre. Het is de derde week dat ze het organiseren, er zijn iets minder mensen op afgekomen dan de vorige twee keren. Vier vrijwilligers en vier ‘deelnemers’: mensen die de Nederlandse gebruiken en de Nederlandse taal willen leren middels een gewoon, alledaags gesprek met iemand wiens moedertaal het is. Ze worden verdeeld over twee tafels.
„Knolselderij”, zegt Dorus Neutkens, gepensioneerd leraar gymnastiek en biologie. De andere vrijwilliger is ook een zestiger, Marius van den Bos, een oud-militair die in 2003 van de trap viel, weken in coma lag en toen hij bijkwam dacht dat het 1993 was en dat hij in een veldhospitaal in Joegoslavië lag.
„Ik denk dat jij het wel kent”, zegt Neutkens tegen de jonge vrouw uit Jemen die nu ruim twee jaar in Nederland is. „Knolselderij, ooit van gehoord? Zoek eens op.” Hij wijst naar haar telefoon: als ze een plaatje opzoekt, kan ze zien wat het is. „Ken je het? Ja, dit is een mooie foto. Knolselderij. Ken je het?”
Ze kent het.
„Kun je heel lekkere soep van maken. Erwtensoep. Weet je wat dat is, erwtensoep?”
Soep kent ze, maar erwtensoep?
„Met worst. Dat is een bekend gerecht voor in de winter. En wat nu ook in de winkel ligt, zijn pepernoten. Die ken je? En speculaas? En dan moeten we toch even over Sinterklaas praten. Weet je wie Sinterklaas is?”
„Een man, die heeft een baard”, zegt de Jemenitische vrouw aarzelend. „Witte baard.”
„Hij loopt met zijn paard over het dak”, zegt Van den Bos.
„Over een dák”, zegt ze, alsof ze wil controleren of ze het goed begrepen heeft.
„Dat kan-ie”, zegt Neutkens. „Sinterklaas kan over het dak lopen. Met een paard.”
„Oké.” Maar ze trekt een gezicht alsof ze wil zeggen: dat lijkt me sterk.
Zo gaat het, geholpen door een A4’tje met suggesties voor gespreksstof, in anderhalf uur tijd over van alles, maar vooral over Nederland in de herfst. Het gaat over het weer, over het woord ‘dauw’, over kastanjes, spruitjes, erwtensoep, rookworst van de Hema, Sinterklaas, dat Paulus de Boskabouter altijd eikeltjeskoffie dronk, over paddenstoelen en eekhoorns. „Klaar?” vraagt Neutkens om kwart over twee. „Heb je veel geleerd vandaag?”
Dat beaamt ze beleefd, maar ze zegt ook dat het moeilijk is, deze taal leren. Het vóélt zo anders. „Als ik praat Nederlands, ik vind mijn tong zwaar.”
Als je écht de taal wil leren, zegt Neutkens, dan is dit niet genoeg, elke week anderhalf uur in de bieb. Maar ja, ze heeft een dochter, ze moet haar naar school brengen, ophalen, eten maken.
Vlak voor het afscheid vraagt ze of er volgende week weer „les” is.
Esi Alipour (70) komt bijna iedere dag in de bibliotheek Overvecht: „Ik wist niet dat ik hier met vrienden kon afspreken. Ik ben heel blij.”
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
Milder geworden
Het jaar loopt op z’n einde. Het is vrijdagmiddag, rond twee uur, en in de bibliotheek van Overvecht zit Esi Alipour in zijn eentje aan een tafel, donkergroene winterjas aan, sjaal eronder, naast hem op tafel een muts en zijn iPhone. Hij leest een van huis meegenomen boek in het Farsi, door zijn vrouw in een huis-aan-huisblaadje gevouwen omdat het regende.
Hij dacht zelf eerst ook dat de bibliotheek er alleen was om boeken te lenen of te studeren. Voor hij stopte met werken zag hij soms mannen zitten op een bankje, de handen in de schoot, een beetje voor zich uit kijkend, – straks word ik ook zo, dacht hij dan. „Ik wist niet dat ik hier kon komen, met vrienden afspreken. Ik ben heel blij.”
Er komt dit jaar, in 2025, eindelijk een kast met boeken in het Farsi, bevestigt programmamaker Eveline Smeets halverwege december. Ze wil zorgen voor een diverse collectie door ook jongeren, kinderen en vrouwen uit de Iraanse gemeenschap te vragen wat ze zouden willen lezen. Er is contact met een Iraanse uitgeverij uit Den Haag om de boeken aan te schaffen. Ze laten er speciaal een mooie kast voor bouwen.
De ‘Open soep’ in Tongelre doet het nog altijd goed: er komen elke week weer nieuwe mensen aanwaaien
En in Tongelre? Daar gaat het „nog niet zo snel als ik wil”, zegt Annet Nooijen aan de telefoon. Werkplekken of een speelhoek zijn er nog niet. Maar ze zijn inmiddels zelfstandig huurder en willen begin 2025 met de inrichting bezig. Er zijn al meer boekenkasten bijgekomen. En ‘Open soep’ doet het nog altijd goed: er komen elke week weer nieuwe mensen aanwaaien. „Het duurt tot twee uur, maar meestal is de soep om half twee al op.”
Op 10 december wordt in het college van Roerdalen nogmaals geconstateerd dat het niet zal werken „in iedere gemeente een stenen bieb te eisen”, en dat ze de 100.000 euro subsidie voor 2025 het liefst in de dorpsbibliotheekjes steken. Als de zorgplicht wordt ingevoerd zoals gepland, „dan zullen wij op dit punt bestuurlijk ongehoorzaam zijn”. Een oplossing is er nog niet.
In Overvecht, deze vrijdagmiddag, sluiten anderen zich een voor een aan bij Esi Alipour. Onder hen is ook Nasim Khaksar, een Iraanse schrijver in ballingschap die hier, in deze bibliotheek, enkele van zijn boeken schreef. Rond kwart voor drie komt ook Ebrahim Kalami binnen. Hij maakt een kleine buiging voor de anderen, salueert en gaat bij ze zitten.
Ze zijn de bibliotheek dankbaar, zeggen ze. Ze zijn hier milder geworden. Wordt er eentje boos aan de mannentafel, dan zegt een ander: rustig, je kunt het ook zó zeggen. Hard tegen hard waren ze vroeger, maar als ze zien hoe het er hier in Nederland aan toe gaat, in de Tweede Kamer bijvoorbeeld, die gaan tegen elkaar tekeer en tien minuten later drinken ze samen koffie. Dat is zó mooi. Daar vertellen ze hun vrienden over.