Het woord ‘oorlog’ klinkt ineens anders dan het lange tijd deed. NAVO-baas Mark Rutte waarschuwde vorige week dat Europese burgers en bedrijven in een „oorlogs-mindset” moeten komen. Duitse bedrijven en overheden werken sinds dit najaar al samen aan een strategie genaamd ‘Operation Deutschland’ om de economie weerbaarder te maken bij een potentiële ‘derde wereldoorlog’.
De boodschap van overheden en hooggeplaatste militairen aan ondernemingen klinkt de laatste maanden steeds luider door in bestuurskamers. Bij grote bedrijven is geopolitiek conflict sinds dit jaar zelfs de grootste zorg, blijkt uit diverse recente peilingen onder ceo’s. Maar hoe kunnen bedrijven zich voorbereiden op zoiets groots en onvoorspelbaars als oorlog?
„Het bewustzijn dat geopolitieke dreiging zoals oorlog een reëel bedrijfsrisico is neemt duidelijk toe”, zegt Marc Diepstraten, die als partner bij PwC veel bedrijven hierover adviseert. „Maar het valt op dat bestuurders niet altijd weten wát ze moeten doen.”
Hoe kunnen bedrijven zich voorbereiden op zoiets groots en onvoorspelbaars als oorlog?
„We zijn duidelijk in een andere tijd beland”, zegt Hans Diels, geopolitiek adviseur bij het Vlaamse ondernemersplatform Etion en schrijver van het dit jaar verschenen boek Markt onder vuur. Dat signaleert ook Sjoerd van der Smissen, die als partner bij Deloitte overheden en bedrijven adviseert over dreigingen en defensie: „Waar we voor moeten waken is dat we alleen de angst-knop indrukken, terwijl bedrijven prima concrete stappen kunnen zetten om hun eigen kwetsbaarheid, en die van de samenleving als geheel, te verkleinen.”
Wat zijn volgens deze adviseurs nou verstandige en zinnige voorbereidingen die bedrijven kunnen treffen?
Voorbereiding 1Zelf weerbaarder worden
Natuurlijk verschilt dat enorm per onderneming: een bedrijf in de Rotterdamse haven heeft met heel andere oorlogsrisico’s te maken dan een voedselbedrijf in de Betuwe. Maar het begint met het in kaart brengen van wat Van der Smissen ‘bedrijfs-kritische systemen’ noemt. „Zoals IT-systemen die door moeten draaien, stroomvoorziening in belangrijke kantoren of productiefaciliteiten: heb je daar ook noodvoorzieningen voor?” Overheidsorganisaties zoals de politie en defensie hebben altijd dieselaggregaten als reserve-optie, net als veel ziekenhuizen. Dat is niet altijd realistisch voor bedrijven, maar ze moeten er in elk geval bewuste keuzes over maken, zegt Van der Smissen.
Zo vraagt een crisis als een langdurige stroomuitval om noodoplossingen: hoe blijf je bereikbaar? Hoe zorg je dat medewerkers weten wat ze moeten doen? Komen mensen nog wel het kantoor in? Hoe communiceert het bestuur met elkaar als smartphones of e-mail niet werken? Hoe zorg je ervoor dat je medewerkers weten wat ze moeten doen als er geen stroom is? „Daar moeten scenario’s voor zijn.”
Mensen reizen per tram tijdens een gedeeltelijke stroomstoring in Kyiv. Iemand voert reparatiewerkzaamheden uit bij een thermische centrale in Oekraïne, na een Russische raketaanval.
Van der Smissen ging in november met 22 Nederlandse organisaties op werkbezoek in Finland, waaronder banken en energiebedrijven. Om daar te leren hoe bedrijven en overheden beter kunnen samenwerken tegen oorlogsdreiging, iets waar ze daar al verder mee zijn. Bedrijven als PwC, McKinsey en Deloitte werken de laatste tijd ook vaker dan voorheen met crisis-simulaties. Daarbij krijgen bestuurders een soort brandoefening, maar dan met een concrete oorlogssituatie, cyberaanval of andere ramp.
„Wat gebeurt er bijvoorbeeld bij een aanval op kritieke infrastructuur op de Noordzee?” zegt Marc Diepstraten van PwC. „Stel dat kabels voor windenergie niet meer werken terwijl jouw datacenter daarvan afhankelijk is. Wat doe je dan? Je moet het echt even voelen, wat zo’n abstracte dreiging voor jouw bedrijf betekent.”
Kwetsbaarheden van bedrijven zitten ’m daarnaast vooral in de aanvoerlijnen van cruciale grondstoffen of materialen. Neem IKEA. Toen de oorlog in Oekraïne begon, raakte dat meubelbedrijf in één klap 11 procent van zijn houtbevoorrading kwijt, die afkomstig was uit Rusland en Wit-Rusland. En zonder hout geen Billy-boekenkasten. IKEA kon zich relatief snel aanpassen door hout uit andere regio’s in te kopen en de samenstelling van zijn producten te veranderen. Maar het bedrijf veranderde na die schok wel structureel hoe het zijn aanvoerlijnen organiseert.
Toen de oorlog in Oekraïne begon, raakte dat meubelbedrijf in één klap 11 procent van zijn houtbevoorrading kwijt, die afkomstig was uit Rusland en Wit-Rusland
Chipmachinebouwer ASML heeft na de Russische inval in Oekraïne soortgelijke maatregelen getroffen, bijvoorbeeld door snel alternatieve bronnen te zoeken voor cruciale grondstoffen, zoals neon-gas, dat voorheen uit Oekraïne kwam. De kunst is natuurlijk om al vóór een daadwerkelijke crisis in kaart te brengen waar cruciale materialen en grondstoffen vandaan komen. Dat kan bedrijven helpen om beter voorbereid te zijn en andere opties te creëren.
Voorbereiding 2Samenleving laten doordraaien
Maar goed, als een individueel bedrijf overeind blijft terwijl de rest van de samenleving niet meer functioneert, is het probleem nog net zo groot. Daarom wijzen de oorlogs-consultants ook op manieren waarop bedrijven kunnen bijdragen aan ‘maatschappelijke weerbaarheid’: bijvoorbeeld door het laten doordraaien van essentiële voorzieningen en eerste levensbehoeften zoals voedsel, water en medicijnen in geval van nood.
Een supermarktketen als Albert Heijn is bijvoorbeeld cruciaal in de voedselvoorziening, maar wat gebeurt er als een stad als Rotterdam te maken krijgt met een cyberaanval of langdurige stroomuitval? Zonder elektriciteit werken kassasystemen niet meer, en veel mensen hebben onvoldoende voedselvoorraden in huis om het langer dan een paar dagen uit te zingen.
Dan kun je als burger wel cash in huis hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat de supermarkten voldoende wisselgeld in huis hebben om langer dan een dag alleen maar contante betalingen te accepteren. Supermarktketens, betaalbedrijven en overheden moeten dus nú ook al nadenken over analoge alternatieven, zoals papieren voedselcoupons in geval van nood, suggereert Sjoerd van der Smissen van Deloitte.
Dit soort voorbeelden laat ook zien dat het in crisissituaties niet alleen draait om de zelfredzaamheid van individuele burgers of bedrijven, maar ook om ‘samenredzaamheid’.
Een van de voornaamste lessen uit Finland is volgens Van der Smissen dat daar veel intensievere samenwerking is tussen bedrijven en overheden. In Finland is er een National Emergency Supply Agency (NESA), dat samenwerkt met 1.500 publieke en private partijen, om tijdens crises de vitale functies van de samenleving te waarborgen. Daarnaast beheert het ook de noodvoorraden.
Zogeheten ‘strategische autonomie’, het volledig in eigen hand houden van productie, aanvoer en voorraden, is in theorie een belangrijke manier om weerbaarder te worden, maar kan nooit het hele verhaal zijn, waarschuwt Hans Diels van Etion: „Omdat bedrijven áltijd andere bedrijven, overheden en burgers nodig hebben.”
Volledige autonomie is simpelweg geen optie meer in deze tijd. Voor betere weerbaarheid moeten bedrijven daarom vooral óók kijken naar slimmere partnerschappen met andere organisaties binnen en buiten het eigen land, is het advies: „Alleen als het maatschappelijke ecosysteem rondom je bedrijf blijft werken, kun jijzelf blijven werken.”
Voorbereiding 3Sterker worden door een crisis
En er zijn ook manieren om als bedrijf juist sterker te worden tijdens een grote crisis. Ondernemingsbestuurders zouden er bijvoorbeeld verstandig aan doen om te bedenken hoe ze zouden kunnen bijdragen aan de landsverdediging, mocht het zover komen, zegt Sjoerd van der Smissen. Zo kunnen bedrijven hun digitale weerbaarheid verbeteren door meer cyberveiligheidsexperts aan te nemen, óók omdat ze die expertise tijdens oorlogssituaties goed kunnen verkopen aan anderen.
Daaraan wordt bijvoorbeeld ook bij Deloitte en PwC zelf gewerkt, vertellen Van der Smissen en Diepstraten. Bij die consultancybedrijven lopen veel cyberveiligheidsexperts rond die in geval van nood ook kunnen meewerken aan de cyberdefensie van Nederland.
Er zijn manieren om als bedrijf juist sterker te worden tijdens een grote crisis
In sectoren zoals transport en logistiek zijn op dit moment vergelijkbare ontwikkelingen gaande, signaleren de consultants. Zo maakt het ministerie van Defensie de laatste maanden al afspraken met transportbedrijven, bijvoorbeeld om hun vrachtwagens te kunnen inzetten in tijden van crisis. Ook aluminium- en staalproducenten en maritieme bedrijven denken op verschillende manieren met Defensie mee over hoe zij bij kunnen dragen aan de nationale veiligheid.
Dit soort samenwerkingen kan ook nieuwe mogelijkheden creëren voor groei en innovatie, hoopt Defensie: het lanceerde onlangs zelfs het ‘SecFund’: een investeringsfonds van 100 miljoen euro „ter ondersteuning van binnenlandse bedrijven die werken aan een veiliger Nederland”.
Dat legt volgens Hans Diels wel meteen een ander groot risico bloot: bedrijven moeten geen financieel belang krijgen bij oorlog. „Als civiele toepassingen ineens militair worden, kan dat leiden tot een ongewenste lobby voor conflicten.” Uiteindelijk is het bewaken van de vrede de beste manier om een economie weerbaar te maken tegen oorlog.
Het is inmiddels een vertrouwd beeld: sfeervol verlichte winkelstraten vol mensen die hun Kerstinkopen doen. Uitgebreide diners zijn in voorbereiding, wijnen worden ingeslagen en onder de kerstboom stapelen de pakketjes zich in menig huishouden op.
Het kan ook niet op allemaal: de lonen en de uitkeringen stegen dit jaar met vele procenten, de inflatie is weliswaar nog hoog, maar fors afgenomen ten opzichte van vorig jaar, en de vooruitzichten voor komend jaar zijn gemiddeld genomen ook positief. Zo gaat het in Nederland, en zo gaat het eigenlijk in heel Europa. De gemiddelde Europeaan waant zich welvarend.
Maar op de achtergrond van deze ogenschijnlijke rust staat de wereld in brand. Volgende maand doet Trump zijn intrede in het Witte Huis. Aan de oostflank woedt al drie jaar een verwoestende oorlog (Oekraïne) met alle veiligheidsrisico’s voor het Europese continent van dien. En dan stevenen we ook nog eens af op een uiterst urgente en complexe klimaatcrisis. Ondertussen zakt de Europese industrie weg: of het nu om de auto- of de staalindustrie gaat, ontslagen zijn aan de orde van de dag. Nieuwe innovatieve bedrijven vechten voor hun voortbestaan, zoals het Zweedse Northvolt, dat de batterijkampioen van Europa had moeten worden. De welvaart in de winkelstraat zou een schijnwelvaart kunnen zijn. Of op zijn minst een welvaart in zijn nadagen.
De noodklok van Draghi
In dat krachtenveld werd in september dit jaar het langverwachte rapport van oud-president van de Europese Centrale Bank Mario Draghi gepresenteerd, De toekomst van het Europese concurrentievermogen, waarin hij in 400 pagina’s juist daarover de noodklok luidt. Zijn analyse: de economische groei van Europa is de afgelopen decennia achtergebleven bij die van de VS en China, de productiviteit loopt sterk achter. Gegeven het feit dat de Europese bevolking snel vergrijst, betekent dat dat als de productiviteitsgroei niet stijgt, de Europese economie in 2050 niet groter zal zijn dan nu. Dan is de befaamde Europese sociale welvaart niet houdbaar, zo luidde zijn apocalyptische boodschap.
Zijn remedie: de EU-landen moeten als de wiedeweerga een eigen gezamenlijke industriepolitiek optuigen als antwoord op het agressieve beleid in zowel China als de VS. Ze moeten meer samenwerken en nationaal beleid ondergeschikt maken, de regeldruk verlagen en fors investeren in Europese concurrentie. Hij bepleit een publiek-private injectie van maar liefst 800 miljard euro aan investeringen om Europese innovatie aan te jagen.
Als ECB-president vestigde Draghi ruim twaalf jaar geleden zijn status als ‘bestuurder van stavast’ met zijn uitspraak Whatever it takes. Hij zou alles doen om de euro te redden toen zuidelijke EU-landen leken te bezwijken onder hun schuldenlasten. En hij slaagde daarin. Sindsdien geldt: als Supermario iets zegt, wordt er geluisterd. Zijn nieuwe rapport wordt dan ook uiterst serieus genomen. Sinds de publicatie staan zijn aanbevelingen hoog op de agenda van politici en topmanagers: de noodzaak dat er iets moet gebeuren wordt diep gevoeld. Ze praten erover op bijeenkomsten en in interviews, onderschrijven de urgentie en roepen op tot actie. Het rapport van het jaar, zo zou je het zonder twijfel kunnen noemen. En misschien wel van het decennium.
Maar wat stelt Draghi eigenlijk voor? Wat verstaat hij onder een concurrerender en productiever Europa? Veel van de aanbevelingen van de Italiaan duiden op het voortzetten van het traditionele groeimodel, een kopie van wat er in de VS en China gebeurt dus. Is dat de weg die Europa in moet slaan? Of zou Europa een alternatief groeimodel moeten hebben, waarin de welvaartsstaat geborgd wordt en de klimaattransitie meer vaart krijgt?
Europees bewustzijn
Eerst even terug naar het optimisme. Waarom zijn politici, zakenlieden en Brusselse experts zo blij met Draghi?
Dat heeft in eerste instantie te maken met de voor Europa ongewoon heldere analyse die Draghi maakt, zeggen ze bij de Brusselse denktank Bruegel. Directeur Jeromin Zettelmeyer: „Ik zag voorafgaand aan de publicatie twee mogelijkheden. Eén: Draghi zou radicale hervormingen voorstellen over een nieuwe manier van samenwerking binnen de Unie. De dreigingen van buiten zouden de Unie meer herenigen. En twee: Europa zou af moeten stappen van een politiek van de andere wang toekeren en meer radicaal moeten kiezen voor een agressieve economische politiek – een andere manier dus waarop Europa met de buitenwereld om zou moeten gaan. Ik had gegokt op de eerste mogelijkheid, maar Draghi doet het allebei.” Juist de combinatie van die twee agenda’s kan daadwerkelijk iets goeds doen voor het Europese concurrentievermogen, denkt Zettelmeyer.
En dat werd tijd ook. Het gebrek aan concurrentievermogen was jarenlang geen echt gespreksonderwerp, zegt Jan Mischke, die sinds 2010 onderzoek naar productiviteit en welvaart leidt bij het McKinsey Global Institute, het eigen onderzoeksinstituut van de adviesfirma. „Wij wezen er al een aantal jaren op in onze eigen onderzoeken. Dat Europese Commissie-voorzitter Ursula von der Leyen nu zelf deze opdracht heeft gegeven aan iemand met de statuur van Draghi, zegt al genoeg over het gegroeide bewustzijn in Europa dat het de slag met China en de VS verliest”, zegt de Duitse consultant.
McKinsey heeft als boardroomconsultant een goed inzicht in wat de grote ondernemingen uit het Draghi-rapport oppikken en waar ze op zitten te wachten. „Als wij naar bestuurders luisteren, dan springen er twee dingen uit: een is dat er veel bureaucratie en regels zijn, die van land tot land sterk verschillen. Dat maakt het moeilijk om nieuwe dingen te ondernemen en op te schalen. Draghi komt met voorstellen om daar eenheid in te brengen.” En verder juichen de bestuurders volgens Mischke toe dat Draghi ervoor pleit om in sectoren als de Europese telecom fusies en overnames makkelijker toe te staan en dus een minder streng mededingingsbeleid te voeren. „Dan kunnen die bedrijven samen de schaalvoordelen halen, een hoger rendement behalen en daardoor meer investeren. Dat was jarenlang politiek controversieel.”
En dan is er de 800 miljard euro, waar iedereen over praat sinds de verschijning van het rapport. Dat bedrag plakt Draghi aan de investeringen die nodig zijn om het innovatiegat met de VS en China te dichten. Politici schrikken er vooral van, omdat Draghi ook voorstelt om dat deels te financieren via gezamenlijke Europese schulden.
Mischke kan zich goed vinden in het bedrag. „En laat er geen misverstand over bestaan, dat zullen grotendeels private investeringen moeten zijn. Daarvoor moet Europa ervoor zorgen dat al het spaargeld van burgers dat nu risicoloos vaststaat bij de banken in de vorm van deposito’s, ontsloten wordt en geïnvesteerd kan worden in de financiële markten. Dat geld moet gaan stromen.” Ook wijst hij net als Draghi naar al het pensioen- en verzekeringsgeld dat nu naar beleggingen in de VS vloeit in plaats van naar Europa. Daar moet een deel van naar Europa terugkomen. En waarom niet?
Daarvoor is de stap naar een kapitaalmarktunie, waar Draghi voor pleit, een belangrijke. Daarin zouden op alle Europese beurzen dezelfde regels moeten gelden en er zou één toezichthouder moeten zijn. Zettelmeyer van Bruegel noemt dat ook als een belangrijk punt in de voorstellen. Hij juicht daarnaast het introduceren van een Europese variant van Bidenomics toe, het beleid van de zittende Amerikaanse president dat met forse overheidsimpulsen de industrie wil helpen. „Draghi wil ook een centraal georganiseerd subsidieprogramma, en hij doet dat zonder opzettelijk de liberale wereldorde te torpederen. Maar hij erkent wel dat er ook daar wat moet gebeuren.”
Europa’s eigen agenda
Alleen maar gejuich over het Draghirapport dus? Nee, dat niet. Draghi krijgt ook de kritiek dat hij met een te traditioneel economische blik kijkt. Hij richt zich volgens die critici te veel op de achtergebleven Europese arbeidsproductiviteit ten opzichte van de VS en China, die voor een lagere economische groei zorgt. Maar is dat wel de enige maatstaf voor welvaart?
Draghi laat na een duidelijke definitie van het begrip concurrentie te geven, zegt Martin Porter van het gezaghebbende Cambridge Institute for Sustainable Leadership (CISL). „Die definitie is wel nodig en moet juist niet alleen over arbeidsproductiviteit gaan, maar ook over sociale en duurzame concurrentie.”
Ook de Nederlandse econoom Hans Stegeman betwijfelt of alleen arbeidsproductiviteit wel een goede maatstaf is. „Als je Amerika als voorbeeld wilt nemen als het gaat over arbeidsproductiviteit, kijk dan eerst eens goed in wiens zakken die productiviteitsgroei in de VS terecht is gekomen”, zegt hij, duidend op enorme inkomensverschillen in de VS. „Is dat wat je moet willen?”, vraagt hij zich retorisch af.
Eerder deze maand publiceerde CISL een duurzame concurrentie-index met als ondertitel Shaping a new model of European competitiveness ‘beyond Draghi’, ofwel: hoe ziet een nieuw Europees concurrentiemodel eruit na Draghi? „Juist op het gebied van sociale welvaart en duurzaamheid heeft de Europese Unie veel te verliezen”, stelt Porter. Zo blijkt uit de index dat de EU veel efficiënter met haar grondstoffen omgaat dan andere economische machtsblokken en dat er hier een veel beter sociaal vangnet is dan elders in de wereld.
Concurrentie-kompas
Die keuzes waar Europa de concurrentie aan wil gaan, liggen nu bij de dit najaar aangetreden Europese Commissie. Die kan, met ‘Draghi’ in de hand, een nieuwe Europese agenda zetten. In dat verband kijkt Porter reikhalzend uit naar het ‘concurrentie-kompas’, dat in januari gepresenteerd zal worden door de nieuwe Eurocommissaris voor Schone, Rechtvaardige en Concurrerende Transitie, vicevoorzitter Teresa Ribera.
Zo’n kompas moet volgens Porter aan drie voorwaarden voldoen. „Er moet een brede definitie van concurrentie in staan, niet alleen gericht op groei van arbeidsproductiviteit. Daarnaast moet de commissie de komende twee, drie jaar werken aan een strategisch industrieel ontwikkelingsprogramma en de uitruilen die daarbij horen goed in kaart brengen. Wat doe je wel, en waarom? Wat doe je niet meer, en waarom niet? Welke huidige regels moet je aanpassen om op een Europese manier concurrerend te kunnen zijn? Ten slotte moet Europa echt voorop gaan lopen in het efficiënt gebruik van grondstoffen en energie . We hebben weinig eigen bronnen, dus moeten we inzetten op hergebruik. Dat kan door normen te stellen en regels in te voeren.”
Wat er ook gebeurt de komende jaren, Europa moet vooral gaan sturen op een langetermijn-strategische agenda, vindt Porter. „Anders gaan we op basis van prikkels op de korte termijn de verkeerde beslissingen nemen. Dat zie je nu al de bovenhand krijgen in China en de VS. Daar is minder aandacht voor de duurzame transitie. Op termijn maakt dat die economieën kwetsbaar, omdat veel van de investeringen die gedaan worden waarschijnlijk als stranded assets zullen eindigen – waardeloze investeringen.” Hoe eerder Europa de steven weet te wenden, des te sneller dat een concurrentievoordeel op kan leveren.
Dat veronderstelt dat de Europese landen gezamenlijk in staat zijn de keuze te maken in welke technologische ontwikkelingen ze zich willen onderscheiden. Een noodzaak, zoals het Internationaal Monetair Fonds die deze maand ook onderstreepte door te constateren dat 27 kleine industrieprogramma’s geen schijn van kans maken tegen machtsblokken als China en de VS.
Triodos-econoom Stegeman is sceptisch over hoe dat moet gebeuren. „De grote fout die we kunnen maken is dat we hetzelfde gaan doen als de Amerikanen, dat we gaan proberen ze te verslaan op het gebied van bijvoorbeeld tech. In plaats daarvan zou Europa moeten kijken waar het nu al ‘comparatieve voordelen’ heeft, sectoren waar we goed en goedkoper dan elders produceren, en die verder uitbouwen. Denk aan de voedselindustrie, de landbouw. Daar is Europa wereldwijd koploper, zowel qua kennis en innovatie als qua productie.”
Europa moet dat doen zoals de Chinezen dat twintig jaar geleden deden, stelt Porter. China heeft sindsdien in de ontwikkeling en productie van windmolens, zonnepanelen en batterijen een achterstand omgebogen in een grote voorsprong, door met staatssteun veel goedkoper te produceren. „Dat doen we nu nog niet goed genoeg in Europa”, zegt Porter. „Je moet kijken in welke technologische oplossingen Europa goed is en dat uitbouwen. Uit ons onderzoek blijkt dat Europa bijvoorbeeld voorloopt in circulariteit.”
Dus niet gewanhoopt, er zijn kansen voor Europa? „Natuurlijk kan Europa hetzelfde doen door de juiste keuzes en investeringen. En waarom kunnen we daarbij niet van China leren en bestaande technologie in huis halen?”, zegt Jan Mischke van McKinsey. „Wij hebben recent in een onderzoek achttien groei- en hypergroeimarkten onderscheiden waar in 2040 een omzet van 40.000 miljard dollar in kan worden gehaald. Je moet gewoon kijken in welke van die markten Europa een kans heeft. Europa kan weer de leider worden in industriële excellentie die het ooit was.”
Fort Europa
Als Europa de weg van een duurzaam, sociaal en productief concurrerende economie in wil slaan, dan ontkomt het continent er niet aan zich deels af te wenden van de vrije markt, zeggen economen en adviseurs. Er zijn aanvullende maatregelen nodig om het continent te beschermen tegen de gure kapitalistische wind op de wereldmarkten. Een ironische paradox voor een machtsblok dat zijn welvaart heeft opgebouwd door een interne markt te creëren en andere landen tot vrijhandel te forceren. Nu Europa aan de kant van de verliezers dreigt uit te komen, is vrijhandel ineens een tegenstander.
Daarin is Europa niet uniek: ook de VS hebben sinds 2016 de handelstarieven opgeschroefd en met het stimuleringspakket van Biden laten zien dat vrijhandel zijn grenzen heeft. En aankomend president Donald Trump bouwt naar alle waarschijnlijkheid een hogere muur van importheffingen om de eigen markt te beschermen. China voert al jaren een fors stimuleringsbeleid van de eigen bedrijven, met forse staatssteun.
Nu Europa aan de kant van de verliezers dreigt uit te komen, is vrijhandel ineens een tegenstander
Dus zal Europa aanvullende eisen moeten stellen aan producten die van buiten de Unie komen en die goedkoper geproduceerd worden omdat daar juist minder aandacht is voor arbeidsomstandigheden en duurzaamheid. Pas dan krijgen recyclebedrijven bijvoorbeeld bestaansrecht.
Ook zogeheten killer-overnames, waarbij de afgelopen jaren met enige regelmaat veelbelovende innovatieve Europese bedrijven werden opgeslokt door met name Amerikaanse techgiganten, schaden de opbouw van een concurrerender Europa, zegt Zettelmeyer van Bruegel. „Het probleem is niet dat de overnemende partijen Amerikaans zijn, het probleem is dat ze te groot zijn. Je zou de toegang van dat soort giganten tot de Europese markt dus moeten beperken. De Commissie zegt nu wel dat ze dit soort overnames wil beperken, maar het instrumentarium ontbreekt. Draghi heeft gelijk als hij zegt dat de Europese mededingingsregels nu op een te hoog niveau liggen. Het moet makkelijker worden om Europese kampioenen op te bouwen, die niet makkelijk ten prooi vallen aan buitenlandse giganten.”
Europa moet niet naïef zijn, vindt ook Martin Porter van CISL. „We moeten niet tegen de klippen op vrijhandel blijven promoten als dat afbreuk doet aan wat we willen behouden. Dat geldt voor onze sociale infrastructuur, onze duurzame ambities, maar ook onze veiligheid.”
Wat dat betreft is „de drievoudige crisis” waar we volgens Porter in zitten ook een kans. „We lopen vast op het gebied van klimaat, productiviteit en veiligheid. Maar Europa is in het verleden altijd sterker uit crises gekomen. Laten we zorgen dat dat nu ook gebeurt. Het economische denken over de toekomst moet zich nog aanpassen aan de veranderde werkelijkheid, maar dat kan! De urgentie die nu gevoeld wordt, is ook hoopgevend.”
Dichterbij dan ooit
Importheffingen, innovatiebudgetten, meer Europese samenwerking. Het Draghirapport en de discussies daarover lijken ver af te staan van de leefwereld van de burger, de kiezer, de consument. Het voelt allemaal uiterst technocratisch. Maar dat is schijn. Draghi’s rapport kun je ook beschouwen als een pleidooi om van Europa, dat nu vooral één markt is met een gemeenschappelijke munt, echt één economie te maken. En dus als een aanbeveling tot een versnelde eenwording van Europa.
In de zogenoemde missieletters die de nieuwe Europese Commissie de komende tijd presenteert, moet duidelijk worden in hoeverre de Unie nauwer wil gaan samenwerken. Dat wordt een balanceer-act, gezien het feit dat veel eurosceptische partijen bij zowel de Europese als nationale verkiezingen de winnende partijen waren en op verantwoordelijke posities zijn terechtgekomen. Als die partijen?de economische eenwording verder stimuleren, is de vraag hoe kiezers daarop zullen reageren.
Europa is in het verleden altijd sterker uit crises gekomen. Laten we zorgen dat dat nu ook gebeurt
Triodos-econoom Stegeman betwijfelt of een Europese industriepolitiek op veel steun kan rekenen. „Het gevoel van urgentie is groot, maar alleen al de oprichting van een Europese kapitaalunie is politiek al erg lastig, laat staan de rest van de Draghi-agenda.” Hij verwacht niet dat populistische partijen trek hebben in het versterken van de Unie. „Dat krijgen ze niet verkocht aan hun electoraat. De commissie zou er daarom verstandig aan doen Draghi’s agenda zo technocratisch mogelijk uit te voeren, en zo weinig mogelijk politiek te maken.”
Porter van het CISL ziet daarin juist een groot risico, en hij kan het weten. Zijn land, het Verenigd Koninkrijk, trok zich na een referendum terug uit de Europese Unie, juist omdat de kiezers het contact met Brussel waren verloren. De Brexit had grote economische gevolgen in het VK, maar politici wilden of konden hun kiezers daar op voorhand onvoldoende van overtuigen. „Technocraten verliezen hun mandaat, je moet het juist politiek maken”, zegt hij. „Maak de kiezers dus duidelijk dat de 27 landen van de Unie samen een grotere kans hebben op een betere toekomst dan elk van die landen individueel heeft. Zelfs Frankrijk en Duitsland zijn niet groot genoeg om overeind te blijven.”
De noodzaak voor meer Europa is met ‘Draghi’ op zak dus evident. Dat levert burgers en consumenten ook nieuwe stof tot nadenken op. Het spaar- en pensioengeld dat van Draghi risicovoller binnen Europa geïnvesteerd zou moeten worden, is wel het spaar- en pensioen-geld van alle Europese burgers. Willen die wel dat hun geld risicovoller ingezet gaat worden, om Europa niet weg te laten zakken? Durven die wel hun spaargeld om te zetten in beleggingen in nieuwe innovatieve ontwikkelingen, al is het maar voor een deel?
En nog dichter bij huis: welke keuzes maakt de Europese consument straks in zijn winkelstraat of online? De voorstellen van Draghi zou je allemaal aanbod-gedreven kunnen noemen: gericht op het vergroten van de productie. Dat is maar één kant van de medaille. Al die innovatieve, duurzame en technologische oplossingen en producten moeten vervolgens wel aangeschaft worden om de investeringen ook rendement te laten opleveren.
Juist daar hapert het nog bij veel duurzame producten en diensten. Zolang consumenten eerder kiezen voor goedkoop Chinees spul dan voor hoogwaardig Europees, is er voor bedrijven weinig stimulans om met innovatieve duurzame oplossingen te komen.
Dat is nogal een opgave voor de consument. „Mensen houden helemaal niet van verandering”, zei de Poolse onderminister Bolesta deze week op een Green Summit in Brussel waar politici en managers uit het bedrijfsleven elkaar ontmoetten. „Je moet het ze makkelijk maken en zeker niet duurder, om duurzaam gedrag te vertonen.” Europa zal dus ook aan de vraagzijde stimulansen moeten blijven uitdelen aan de consumenten, om dat vleugje ‘Make Europe Great Again’ aan te wakkeren en te voorkomen dat het machtsblok het aflegt tegen China en de VS.
In die zin kan ‘Draghi’ een kantelpunt in de Europese geschiedenis worden, voor bedrijven én burgers. Het dwingt tot keuzes die in de welvaartsgroei van de afgelopen decennia nauwelijks gemaakt hoefden te worden. Zo vanzelfsprekend als alles nu lijkt, is het in de toekomst deels niet meer. Als we mochten kiezen, waar zouden we dan willen leven: China? De VS? Of toch liefst in Europa? Die vraag zet aan tot nadenken over wat het waard is om te behouden, en waar we afscheid van kunnen en willen nemen. En wellicht zorgt het er ook nu al voor dat burgers en consumenten in heel Europa deze dagen voor Kerst met een iets andere blik door hun winkelstraten zullen lopen.
Het woord ‘oorlog’ klinkt ineens anders dan het lange tijd deed. NAVO-baas Mark Rutte waarschuwde vorige week dat Europese burgers en bedrijven in een „oorlogs-mindset” moeten komen. Duitse bedrijven en overheden werken sinds dit najaar al samen aan een strategie genaamd ‘Operation Deutschland’ om de economie weerbaarder te maken bij een potentiële ‘derde wereldoorlog’.
De boodschap van overheden en hooggeplaatste militairen aan ondernemingen klinkt de laatste maanden steeds luider door in bestuurskamers. Bij grote bedrijven is geopolitiek conflict sinds dit jaar zelfs de grootste zorg, blijkt uit diverse recente peilingen onder ceo’s. Maar hoe kunnen bedrijven zich voorbereiden op zoiets groots en onvoorspelbaars als oorlog?
„Het bewustzijn dat geopolitieke dreiging zoals oorlog een reëel bedrijfsrisico is neemt duidelijk toe”, zegt Marc Diepstraten, die als partner bij PwC veel bedrijven hierover adviseert. „Maar het valt op dat bestuurders niet altijd weten wát ze moeten doen.”
Hoe kunnen bedrijven zich voorbereiden op zoiets groots en onvoorspelbaars als oorlog?
„We zijn duidelijk in een andere tijd beland”, zegt Hans Diels, geopolitiek adviseur bij het Vlaamse ondernemersplatform Etion en schrijver van het dit jaar verschenen boek Markt onder vuur. Dat signaleert ook Sjoerd van der Smissen, die als partner bij Deloitte overheden en bedrijven adviseert over dreigingen en defensie: „Waar we voor moeten waken is dat we alleen de angst-knop indrukken, terwijl bedrijven prima concrete stappen kunnen zetten om hun eigen kwetsbaarheid, en die van de samenleving als geheel, te verkleinen.”
Wat zijn volgens deze adviseurs nou verstandige en zinnige voorbereidingen die bedrijven kunnen treffen?
Voorbereiding 1Zelf weerbaarder worden
Natuurlijk verschilt dat enorm per onderneming: een bedrijf in de Rotterdamse haven heeft met heel andere oorlogsrisico’s te maken dan een voedselbedrijf in de Betuwe. Maar het begint met het in kaart brengen van wat Van der Smissen ‘bedrijfs-kritische systemen’ noemt. „Zoals IT-systemen die door moeten draaien, stroomvoorziening in belangrijke kantoren of productiefaciliteiten: heb je daar ook noodvoorzieningen voor?” Overheidsorganisaties zoals de politie en defensie hebben altijd dieselaggregaten als reserve-optie, net als veel ziekenhuizen. Dat is niet altijd realistisch voor bedrijven, maar ze moeten er in elk geval bewuste keuzes over maken, zegt Van der Smissen.
Zo vraagt een crisis als een langdurige stroomuitval om noodoplossingen: hoe blijf je bereikbaar? Hoe zorg je dat medewerkers weten wat ze moeten doen? Komen mensen nog wel het kantoor in? Hoe communiceert het bestuur met elkaar als smartphones of e-mail niet werken? Hoe zorg je ervoor dat je medewerkers weten wat ze moeten doen als er geen stroom is? „Daar moeten scenario’s voor zijn.”
Mensen reizen per tram tijdens een gedeeltelijke stroomstoring in Kyiv. Iemand voert reparatiewerkzaamheden uit bij een thermische centrale in Oekraïne, na een Russische raketaanval.
Van der Smissen ging in november met 22 Nederlandse organisaties op werkbezoek in Finland, waaronder banken en energiebedrijven. Om daar te leren hoe bedrijven en overheden beter kunnen samenwerken tegen oorlogsdreiging, iets waar ze daar al verder mee zijn. Bedrijven als PwC, McKinsey en Deloitte werken de laatste tijd ook vaker dan voorheen met crisis-simulaties. Daarbij krijgen bestuurders een soort brandoefening, maar dan met een concrete oorlogssituatie, cyberaanval of andere ramp.
„Wat gebeurt er bijvoorbeeld bij een aanval op kritieke infrastructuur op de Noordzee?” zegt Marc Diepstraten van PwC. „Stel dat kabels voor windenergie niet meer werken terwijl jouw datacenter daarvan afhankelijk is. Wat doe je dan? Je moet het echt even voelen, wat zo’n abstracte dreiging voor jouw bedrijf betekent.”
Kwetsbaarheden van bedrijven zitten ’m daarnaast vooral in de aanvoerlijnen van cruciale grondstoffen of materialen. Neem IKEA. Toen de oorlog in Oekraïne begon, raakte dat meubelbedrijf in één klap 11 procent van zijn houtbevoorrading kwijt, die afkomstig was uit Rusland en Wit-Rusland. En zonder hout geen Billy-boekenkasten. IKEA kon zich relatief snel aanpassen door hout uit andere regio’s in te kopen en de samenstelling van zijn producten te veranderen. Maar het bedrijf veranderde na die schok wel structureel hoe het zijn aanvoerlijnen organiseert.
Toen de oorlog in Oekraïne begon, raakte dat meubelbedrijf in één klap 11 procent van zijn houtbevoorrading kwijt, die afkomstig was uit Rusland en Wit-Rusland
Chipmachinebouwer ASML heeft na de Russische inval in Oekraïne soortgelijke maatregelen getroffen, bijvoorbeeld door snel alternatieve bronnen te zoeken voor cruciale grondstoffen, zoals neon-gas, dat voorheen uit Oekraïne kwam. De kunst is natuurlijk om al vóór een daadwerkelijke crisis in kaart te brengen waar cruciale materialen en grondstoffen vandaan komen. Dat kan bedrijven helpen om beter voorbereid te zijn en andere opties te creëren.
Voorbereiding 2Samenleving laten doordraaien
Maar goed, als een individueel bedrijf overeind blijft terwijl de rest van de samenleving niet meer functioneert, is het probleem nog net zo groot. Daarom wijzen de oorlogs-consultants ook op manieren waarop bedrijven kunnen bijdragen aan ‘maatschappelijke weerbaarheid’: bijvoorbeeld door het laten doordraaien van essentiële voorzieningen en eerste levensbehoeften zoals voedsel, water en medicijnen in geval van nood.
Een supermarktketen als Albert Heijn is bijvoorbeeld cruciaal in de voedselvoorziening, maar wat gebeurt er als een stad als Rotterdam te maken krijgt met een cyberaanval of langdurige stroomuitval? Zonder elektriciteit werken kassasystemen niet meer, en veel mensen hebben onvoldoende voedselvoorraden in huis om het langer dan een paar dagen uit te zingen.
Dan kun je als burger wel cash in huis hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat de supermarkten voldoende wisselgeld in huis hebben om langer dan een dag alleen maar contante betalingen te accepteren. Supermarktketens, betaalbedrijven en overheden moeten dus nú ook al nadenken over analoge alternatieven, zoals papieren voedselcoupons in geval van nood, suggereert Sjoerd van der Smissen van Deloitte.
Dit soort voorbeelden laat ook zien dat het in crisissituaties niet alleen draait om de zelfredzaamheid van individuele burgers of bedrijven, maar ook om ‘samenredzaamheid’.
Een van de voornaamste lessen uit Finland is volgens Van der Smissen dat daar veel intensievere samenwerking is tussen bedrijven en overheden. In Finland is er een National Emergency Supply Agency (NESA), dat samenwerkt met 1.500 publieke en private partijen, om tijdens crises de vitale functies van de samenleving te waarborgen. Daarnaast beheert het ook de noodvoorraden.
Zogeheten ‘strategische autonomie’, het volledig in eigen hand houden van productie, aanvoer en voorraden, is in theorie een belangrijke manier om weerbaarder te worden, maar kan nooit het hele verhaal zijn, waarschuwt Hans Diels van Etion: „Omdat bedrijven áltijd andere bedrijven, overheden en burgers nodig hebben.”
Volledige autonomie is simpelweg geen optie meer in deze tijd. Voor betere weerbaarheid moeten bedrijven daarom vooral óók kijken naar slimmere partnerschappen met andere organisaties binnen en buiten het eigen land, is het advies: „Alleen als het maatschappelijke ecosysteem rondom je bedrijf blijft werken, kun jijzelf blijven werken.”
Voorbereiding 3Sterker worden door een crisis
En er zijn ook manieren om als bedrijf juist sterker te worden tijdens een grote crisis. Ondernemingsbestuurders zouden er bijvoorbeeld verstandig aan doen om te bedenken hoe ze zouden kunnen bijdragen aan de landsverdediging, mocht het zover komen, zegt Sjoerd van der Smissen. Zo kunnen bedrijven hun digitale weerbaarheid verbeteren door meer cyberveiligheidsexperts aan te nemen, óók omdat ze die expertise tijdens oorlogssituaties goed kunnen verkopen aan anderen.
Daaraan wordt bijvoorbeeld ook bij Deloitte en PwC zelf gewerkt, vertellen Van der Smissen en Diepstraten. Bij die consultancybedrijven lopen veel cyberveiligheidsexperts rond die in geval van nood ook kunnen meewerken aan de cyberdefensie van Nederland.
Er zijn manieren om als bedrijf juist sterker te worden tijdens een grote crisis
In sectoren zoals transport en logistiek zijn op dit moment vergelijkbare ontwikkelingen gaande, signaleren de consultants. Zo maakt het ministerie van Defensie de laatste maanden al afspraken met transportbedrijven, bijvoorbeeld om hun vrachtwagens te kunnen inzetten in tijden van crisis. Ook aluminium- en staalproducenten en maritieme bedrijven denken op verschillende manieren met Defensie mee over hoe zij bij kunnen dragen aan de nationale veiligheid.
Dit soort samenwerkingen kan ook nieuwe mogelijkheden creëren voor groei en innovatie, hoopt Defensie: het lanceerde onlangs zelfs het ‘SecFund’: een investeringsfonds van 100 miljoen euro „ter ondersteuning van binnenlandse bedrijven die werken aan een veiliger Nederland”.
Dat legt volgens Hans Diels wel meteen een ander groot risico bloot: bedrijven moeten geen financieel belang krijgen bij oorlog. „Als civiele toepassingen ineens militair worden, kan dat leiden tot een ongewenste lobby voor conflicten.” Uiteindelijk is het bewaken van de vrede de beste manier om een economie weerbaar te maken tegen oorlog.
Meneer G. (59) weet het zeker. Zijn huisbaas, een particulier, gaat volgend jaar voor een maximale huurstijging. Hij zit in de wachtkamer van een Amsterdams buurthuis voor een gesprek met stichting !Woon. Hij hoopt dat de organisatie hem kan helpen met de problemen met zijn huisbaas, die vrijwel nooit onderhoud aan de woning verricht. Omdat G. wil voorkomen dat de problemen met de huisbaas erger worden, wil hij niet met zijn naam in de krant. Wel wil hij kwijt dat minister van Volkshuisvesting Mona Keijzer (BBB) zich misschien eens achter de oren moet krabben. Zouden de huren wel verhoogd mogen worden als de huisbaas niet eens onderhoud heeft verricht?
Volgend jaar mogen de huren van minister Keijzer inderdaad ondanks de staat van de woning omhoog. In de vrije sector met maximaal 4,1 procent, in de middenhuur (900 tot 1185 euro per maand) met 7,7 procent en in de sociale huur met 5 procent. Dat maakte het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dinsdag bekend.
Hoeveel de huren maximaal mogen stijgen, is wettelijk vastgelegd. Het maximale stijgingspercentage is gekoppeld aan de loon- en prijsontwikkeling. Dit jaar betekent dat voor de vrije sector dat de huren omhoog mogen met de inflatie van 2024 van 3,1 procent plus 1 procent. In de middenhuur stijgen de huren mee met de gemiddelde stijging van de cao-lonen van 6,7 procent, plus nog 1 procent.
Voor de sociale huur besloten het kabinet, gemeenten en corporaties dat de huren tot 4,5 procent mogen stijgen en dat daar voor een individuele huurwoning maximaal 0,5 procent bovenop mag. Deze afspraak is tot stand gekomen zonder handtekening van huurdersvereniging de Woonbond. De vereniging is in november uit de onderhandelingen gestapt, omdat zij de beoogde toegestane huurstijgingen te hoog vond. Woningcorporaties en andere vastgoedeigenaren stellen echter dat de huurverhoging noodzakelijk is om hun bouw- en verduurzamingsdoelen te halen.
Grootste huurstijging
De maximale jaarlijkse huurstijging wordt vanaf 2026 gekoppeld aan het driejaarlijkse gemiddelde van de inflatie. Dat betekent dat de huurstijging minder sterk zal fluctueren. Huurders zullen dan beter weten waar ze aan toe zijn, aldus het ministerie, en corporaties kunnen rekenen op stabielere inkomsten.
Dit jaar vond al de grootste huurstijging in ruim dertig jaar plaats, berekende het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In juli dit jaar waren de huren gemiddeld 5,4 procent hoger dan een jaar eerder. Vorig jaar stegen de huren nog gemiddeld 2 procent, aldus het CBS.
De Woonbond is daarom bezorgd over de toegestane huurverhogingen voor volgend jaar. Woordvoerder Mathijs ten Broeke noemt de maximale huurstijgingen in alle drie de segmenten „enorm hoog”. Vooral omdat de huren vorig jaar ook al zo hard stegen. De Woonbond had het kabinet daarom opgeroepen om weer een forse stijging volgend jaar te voorkomen. „Twee forse stijgingen achter elkaar hakken er echt in bij huurders.”
Er wordt door voorstanders vaak gezegd dat huurstijgingen niet zo’n probleem zijn voor huurders omdat de cao-lonen ook zijn gestegen, zegt Ten Broeke. „Maar niet alle werkenden vallen onder een cao. Dus niet iedereen profiteert van dezelfde loonstijgingen.”
De Woonbond ziet dat het nieuws over de toegestane huurstijgingen bij huurders veel losmaakt. „Voor veel huurders voelt het onrechtvaardig”, zegt Ten Broeke. „Een man zei bijvoorbeeld: mensen met een koophuis zien de waarde van hun woning ieder jaar stijgen en hun hypotheeklasten dalen, terwijl ik als huurder ieder jaar meer betaal voor dezelfde woning.”
Niet alle huren stijgen maximaal
Of de huren ook echt zo hard zullen stijgen, moet nog blijken, zegt Matthijs Korevaar, universitair hoofddocent woningmarkt aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. „Niet alle verhuurders zullen de huren maximaal laten stijgen”, verwacht hij. Korevaar wijst op een eerder deze maand gepubliceerd onderzoek van economen van ABN Amro in economenvakblad ESB. Zij analyseerden de maandelijkse huurbetalingen die via de bank worden gedaan. Daaruit bleek dat verhuurders dit jaar niet de maximale huurverhoging doorvoerden.
„Dat kan enerzijds komen doordat verhuurders hun huurders graag willen houden”, zegt Korevaar. „Als je een goede huurder hebt, die goed voor de woning zorgt, wil je diegene liever niet wegjagen met de maximale huurstijging.” Anderzijds, ziet Korevaar, hangen de huurstijgingen die verhuurders doorvoeren veelal af van hoe sterk de vraag naar huurwoningen is. „Als er minder vraag is naar huurwoningen zullen verhuurders niet zo snel voor de maximale verhoging kiezen, want dan gaat een potentiële huurder gewoon naar een goedkopere woning.”
Het is wel zo dat er momenteel veel vraag is naar huurwoningen, zegt Korevaar. Het is volgens hem dus aannemelijk dat de huurprijzen weer gaan stijgen. „Maar de echt hogere huurprijzen zullen vooral huurders in de vrije sector voelen die naar een nieuwe woning gaan”, zegt hij. Daar mogen verhuurders het startbedrag zelf bepalen. „Maar voor zittende huurders verwacht ik dat de stijgingen zullen meevallen, omdat veel verhuurders hun huurders liever tevreden willen houden.”
Problemen met huisbaas
Mevrouw J. heeft niet het idee dat haar huisbaas haar tevreden probeert te houden. Ze heeft al een tijdje last van een vervelende geur in haar woning. De huisbaas doet er niets aan, en zegt tegen haar dat ze overgevoelig is voor geur. Omdat ze al te veel aan haar hoofd heeft, wil ze niet met haar naam in de krant. J. woont sinds 2006 in dezelfde sociale huurwoning in Amsterdam-West. Ze herinnert zich slechts één keer eerder dat haar huur met 4 procent steeg. De jaarlijkse huurstijging is misschien een paar tientjes, zegt ze, maar als de zorgverzekering ook steeds duurder wordt, tikt alles bij elkaar behoorlijk aan.
De huisbaas van meneer G. vroeg hem onlangs, na de zoveelste aanvaring, of hij niet liever wilde verhuizen. Dat wil ik wel, reageerde hij, maar waarnaartoe? De wachtlijsten zijn lang. Er is geen huis meer te krijgen. Zeker niet in Amsterdam, waar zijn twee kinderen naar school gaan. En als hij zijn sociale huurwoning verlaat voor een woning in de middenhuur of vrije sector, mag hij de hoofdprijs gaan betalen.