In Julia Schochs alom bejubelde bestseller Het liefdespaar van de eeuw, deel twee van haar trilogie Biografie van een vrouw, kijkt de naamloze verteller terug op een dertig jaar lange relatie waar de liefde langzaam uit weggelopen is. Tijd, besluit ze, om het bijltje erbij neer te leggen: ‘Eigenlijk is het heel eenvoudig,’ begint de roman. ‘Ik ga bij je weg.’
Het boek wordt aangeprezen als autofictie ‘in de traditie van Annie Ernaux’ en lijkt inderdaad in een trend te passen, van meer of minder autobiografische romans waarin vrouwelijke vertellers hun huwelijk en het leven na dat huwelijk ontleden met haast chirurgische precisie. Het liefdespaar van de eeuw sluit daarmee niet alleen aan bij het werk van Ernaux, het doet ook denken aan The Living Autobiographies van Deborah Levy, The Outline Trilogy van Rachel Cusk en, recenter, Liars van Sarah Manguso – waarin Jane, het alter ego van de schrijver, genadeloos afrekent met John, haar beeldschone nietsnut van een (binnenkort ex-)man. In deze boeken is het huwelijk een manier om vrouwen klein te krijgen, ze te onderwerpen aan de eisen van man, kinderen, huishouden. Pas als een vrouw zich weet los te maken uit die knellende constructie kan ze echt vrij zijn.
‘Ik ga bij je weg’, zegt Schochs verteller keer op keer, zeer gedecideerd. ‘Je moet het meteen zeggen als de ander binnenkomt. Je kunt er beter geen woorden tussen laten komen.’ Duidelijke taal, denk je als lezer. Tas inpakken en wegwezen. Maar van daadwerkelijk vertrekken komt het niet in Het liefdespaar van de eeuw en gaandeweg begint de twijfel toe te slaan. Lezen we hier een scheidingsroman à la Levy en Cusk of is dit iets anders? ‘Ik ga bij je weg’: de vrouw houdt de gedachte voor zich in de lucht, draait hem rond en rond, bekijkt hem van alle kanten, weegt de voor- en nadelen van een scheiding tegen elkaar af, peinst, tobt, wikt, weegt. ‘Ik begon me erin te nestelen. Ik maakte het er me gezellig.’
En als ze dan, aan het eind van de roman, heeft besloten om eindelijk echt weg te gaan – op haar manier (‘Ik had zelfs al gepakt. Dat wil zeggen: ik wilde pakken.) – lukt het niet. ‘Eigenlijk wilde ik zeggen: ik ga bij je weg. In plaats daarvan praatte ik verder. Ik hou van je, zei ik.’
Is dit boek wel een kritiek op het huwelijk?
„Nee!” lacht Julia Schoch in Den Haag, waar ze is als een van de gasten op festival Crossing Border. „Nee, ik wilde in geen geval een afrekening met het huwelijk schrijven. Ik beschuldig niks, niemand; ik ben geen slachtoffer en mijn boek is geen slachtofferverhaal.”
Wat is uw boek dan wel?
„Het gaat over de grenzen van ons geheugen en ook over de eenzaamheid van herinneren, de eenzaamheid van hoe we naar de wereld kijken. De verteller in mijn boek heeft een radicale positie want haar man krijgt geen stem, hij spreekt niet, kan haar niet van repliek dienen. Dit is mijn versie van ons verhaal. Hij zou het heel anders vertellen, zich andere dingen herinneren. Dat maakt ons eenzaam, denk ik. Daarom hebben we verhalen nodig, via verhalen kunnen we ons met anderen verbinden, contact maken.”
Is dat ook de reden dat het verhaal van de relatie zo belangrijk is voor de vrouw? ‘Ik vraag me af wat er met ons verhaal gebeurt wanneer ik wegga’, zegt ze. En: ‘Ik maakte me zorgen om ons verhaal.’ Ze lijkt het ‘verhaal’ van de relatie bijna belangrijker te vinden dan de relatie zelf.
„Ja, want het verhaal blijft, ook als de liefde verdwijnt. Mannen en vrouwen vergaan maar verhalen duren eeuwig voort, zolang we ze blijven vertellen. En door het verhaal te vertellen redt de vrouw de liefde. Dat is mijn ervaring. Maar goed, ik ben schrijver. Verhalen zijn belangrijk voor mij, ik leef meer in boeken en vertellingen dan in het echte leven. Zo werkt dat voor schrijvers: je moet telkens weer besluiten of je wil leven of schrijven. Het is een onmogelijke keuze.”
Aan het eind van de roman, als de vrouw al jarenlang nadenkt over scheiden, realiseert ze zich opeens dat ze nooit zijn getrouwd. ‘Ik vroeg me af of we niet toch een keer moesten trouwen.’ Dit vond ik een van de grappigste momenten in het boek, al dat gepieker over weggaan verandert geleidelijk, haast ongemerkt in mijmeren over een bruiloft.
Lachend: „O ja! Dat was ik vergeten. Maar zo werkt een lange relatie. Het is niet alleen maar een aflopende zaak, het gaat in golven. Het leven gaat in golven, de liefde ook. Liefde komt en gaat en komt weer terug, als je maar lang genoeg blijft. Het kan alle kanten op gaan.”
Op een bepaald moment zegt de verteller dat ze zelf ook niet goed weet wat voor verhaal ze nou precies aan het vertellen is. Is haar relaas het verslag ‘van een geleidelijk verlies of van een bevrijding?’
„Allebei tegelijk, denk ik. Dat heb ik ook teruggezien in de reactie van lezers op dit boek. Er waren stellen die na optredens op me af kwamen en zeiden: ‘Nu weten we waarom we al zolang samen zijn. We stonden op het punt om te scheiden, maar nadat we uw boek gelezen hebben blijven we toch bij elkaar.’ Maar andere lezers schreven me: ‘Na het lezen van uw boek had ik eindelijk de moed om bij mijn partner weg te gaan.’
„Dus er zit een bepaalde ambivalentie in het boek, en dat is belangrijk. Literatuur moet ambivalent zijn. Daarom wilde ik ook geen slachtofferverhaal schrijven, over een gekwelde vrouw die weg gaat bij haar afschuwelijke man. Ik ben net zo goed dader als slachtoffer; de vrouw in dit boek is net zo goed dader als slachtoffer.”
Ze voert ook kleine experimenten uit op haar man. In de auto – hij rijdt, zij leest kaart – leidt ze hem opzettelijk de verkeerde kant op. ‘Ik wilde dat je je ergerde’, zegt ze. ‘Je ergerde je inderdaad.’ Of ze zet een schoen midden in de keuken, om te kijken wat er gebeurt, als een ‘onderzoekster die waarneemt hoe het dier in de val loopt.’ De man ziet de schoen en begint te schreeuwen, ‘Kan dat ding hier weg?’
„Ze misdraagt zich een beetje, uit verveling. Het leven kan zo saai zijn af en toe, bepaalde situaties zijn zo vreselijk saai. Soms wil je gewoon wat leven in de brouwerij brengen.”
De man en de vrouw in dit boek zijn allebei opgegroeid in de voormalige DDR, de Muur viel toen ze pubers waren. In hoeverre heeft die achtergrond hen gevormd?
„Dat is een vraag waar ik in al mijn werk naar terugkeer. Wat is de impact van mijn herkomst als Oost-Duitser op mijn huidige leven? Het is al vijfendertig jaar geleden dat de Muur viel, kan ik die gebeurtenis inmiddels achter me laten? Kan ik ontkomen aan mijn verleden? Ik denk eigenlijk van niet, het is deel van wie ik ben. Het heeft niet meer zo’n heftige invloed als vroeger maar het is er nog steeds. Als een nachtlampje, dat altijd aan staat. Soms brandt het wat feller en soms wat minder fel. Maar het gaat nooit helemaal uit.”
De verteller beschrijft haar verwarring na de val van de Muur. ‘Er heerste vrijheid’, zegt ze, toch ‘leek het alsof al mijn vrienden, ikzelf incluis, dood wilden’. Je krijgt het gevoel dat het plotselinge verdwijnen van de DDR haar verlamt.
„Ja, kijk, als je een vogel bent, opgesloten in een kooi, is het verleidelijk om je voor te stellen dat je, als je vrijgelaten wordt, in het paradijs zult zijn. Maar als je eenmaal in het paradijs bent aangekomen en plotseling absolute vrijheid geniet, kan dat veel moeilijker zijn dan je had gedacht. Vrijheid is ingewikkeld als je het niet gewend bent. Een leeg scherm, een wit doek dat je zelf moet invullen. Voor sommige mensen is dat een onmogelijke opgave. En het maakt dat ze vergeten hoe het was in de kooi, hoe het was om in een dictatuur te leven. Ach…” Schoch zet een dromerige stem op, „wat hadden we het toch goed, wat was alles vroeger toch goed. Zo warm en veilig.” Ze moet opnieuw lachen. „Wat is er mis met ons geheugen, dat we het verleden zo kunnen vervormen?”
Daar is nu meer aandacht voor in Duitsland, waar een schrijver als Jenny Erpenbeck de kritiek krijgt dat ze het DDR-verleden verfraait in haar werk, te rooskleurig afschildert.
„Maar Erpenbeck groeide op in een zeer geprivilegieerde familie in een culturele bubbel in Oost-Berlijn. En Oost Berlijn was niet de DDR, Oost-Berlijn was een wereld op zich, je kon er naar de westerse radio luisteren, westerse goederen kopen. Waar ik opgroeide, in een provinciestadje bij de Poolse grens – dat was een andere wereld.”
Toch krijg je het idee dat ook de verteller het DDR-verleden verfraait, ze zegt bijvoorbeeld terug te verlangen naar de ‘zoete uitzichtloosheid’ van haar kindertijd.
„Dat heeft te maken met de troost, of de voldoening, die het kan hebben om in een dictatuur op te groeien. Het gemak van een systeem dat je regels en beperkingen oplegt, en duidelijke richtlijnen voor hoe je je dient te gedragen. Dat is wat mensen missen. Veel mensen hebben behoefte aan een systeem, iets dat ons omsluit. Niet iedereen mist dat – ik mis het niet. Maar veel mensen missen regels, een duidelijke leider. Een collectief.”
‘Heb ik misschien mijn hele leven het verlangen naar een collectief verward met liefde?’ vraagt de vrouw. Is dat waarom ze bij haar man blijft?
„Misschien, ja. Misschien is liefde het enige dat is overgebleven. De laatste utopie. Misschien is liefde haar nieuwe ideologie.”
Lees ook
Nieuwe generatie Oost-Duitse schrijvers ontstijgt de clichés van ‘Ostalgie’
