Het lerarentekort in het Nederlandse basisonderwijs is voor het eerst in jaren afgenomen. Dat blijkt maandag uit de jaarlijkse Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Er is nu een tekort van 7.700 voltijdbanen (fte’s), waar dat vorig jaar 9.800 was. Het huidige tekort vormt 8,1 procent van de werkgelegenheid voor leraren binnen het basisonderwijs. Vorig jaar was dat 9,7 procent. Het tekort aan schoolleiders in het basisonderwijs is ook afgenomen: van 1.200 naar 850 voltijdbanen.
Ook het lerarentekort in het voortgezet onderwijs is (relatief) afgenomen. Het daalde van 5,8 procent van de werkgelegenheid naar 5,1 procent. In absolute cijfers bleef het gelijk: 3.800 voltijdbanen. Het tekort aan schoolleiders op middelbare scholen is dit jaar voor het eerst gerapporteerd en bedraagt 3,5 procent en 200 voltijdbanen.
Er moet niet te vroeg gejuicht worden over de afname, schrijft het ministerie, dat spreekt van een „tijdelijk effect”. De daling van de tekorten is namelijk beïnvloed door het aflopen van de NPO-regeling (Nationaal Programma Onderwijs). Die voorzag scholen van extra geld om corona-achterstanden in te halen. De regeling liep tot en met schooljaar 2022-2023, maar overgebleven geld mocht worden uitgegeven in de twee opvolgende schooljaren. Het wegvallen van dat budget heeft gezorgd voor minder werkgelegenheid in het onderwijs en doet dus ook het lerarentekort slinken.
Een groot deel van de tekorten zijn zogenaamde ‘verborgen’ tekorten. Onder een verborgen tekort vallen de fte’s die nu worden opgevuld door bijvoorbeeld onbevoegden, uitzendkrachten en zij-instromers die ongewenst zelfstandig voor de klas staan. In het basisonderwijs is ruim driekwart van het lerarentekort een verborgen tekort en in het voortgezet onderwijs ruim twee derde.
Klassieke talen
De verwachtingen wat betreft het verloop van het lerarentekort blijven ongeveer hetzelfde als die van vorig jaar. Het tekort in het basisonderwijs zal, bij „gelijkblijvende omstandigheden”, de komende jaren eerst verder dalen, ongeveer tot schooljaar 2029-2030, onder meer omdat het leerlingenaantal eerst afneemt. Daarna neemt het leerlingenaantal weer toe en stijgt het tekort flink.
Het tekort in het voortgezet onderwijs zal de komende tien jaar blijven stijgen. Dat betekent vooral dat de ‘tekortvakken’ krijgen te kampen met een nog nijpender tekort. Dat zijn wiskunde, natuurkunde, scheikunde, informatica, Nederlands, Duits, Frans en klassieke talen.
Waar de tekorten in het voortgezet onderwijs vooral ongelijk verdeeld zijn over vakken, zijn ze in het basisonderwijs vooral ongelijk verdeeld over scholen. En ook daar geldt: kleine tekorten worden kleiner, grote tekorten worden groter. In de G5-steden (vijf grote steden: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) is het tekort bijvoorbeeld veel groter dan daarbuiten (15,8 procent versus 6,6 procent).
Overigens daalde het tekort in het basisonderwijs in de G5 dit jaar wél, maar het tekort daarbuiten daalde harde In Almere is het nog steeds het grootste: 23,6 procent. Verder geldt voor zowel het basis- als voortgezet onderwijs: hoe ‘complexer’ de leerlingenpopulatie van een school, hoe moeilijker het is om daar een docent voor te vinden.
Frans
De laatste jaren stijgt de instroom op de pabo (voor basisonderwijs) gestaag. Dat geldt niet voor de tweedegraads hbo-lerarenopleiding (voor voortgezet onderwijs). De totale instroom daar is de laatste tien jaar teruggelopen. Vooral bij tekortvakken Nederlands, wiskunde, Duits en Frans is een grote afname te zien. De forse toename van zij-instromers in het basisonderwijs lijkt wat gestabiliseerd, maar in het voortgezet onderwijs is de laatste jaren juist sprake van een flinke toename.
Al jaren probeert de overheid het lerarentekort te bestrijden. In 2022 kwam het kabinet met het Onderwijsakkoord waarmee het de belofte deed om jaarlijks 1,5 miljard euro te investeren in leraren en ander onderwijspersoneel, onder meer om de loonkloof tussen het basis- en voortgezet onderwijs te dichten.
Een stokpaardje van het huidige kabinet zijn de ‘onderwijsregio’s’, waar het 214 miljoen in steekt. In zo’n regio werken schoolbesturen, leraren en lerarenopleidingen samen om met creatieve oplossingen het lerarentekort te bestrijden. Verder wordt binnenkort een landelijke wervingscampagne voor leraren gelanceerd en wordt gewerkt aan de zogenaamde Wet strategisch personeelsbeleid en arbeidsvoorwaarden. Daarin staan onder meer maatregelen voor meer vaste contracten.
Amsterdam
Ook op gemeentelijk niveau wordt het lerarentekort bestreden. Amsterdam investeert bijvoorbeeld 24 miljoen euro en heeft de zogenaamde Amsterdamse Lerarenagenda, die moet zorgen voor een eerlijkere verdeling van docenten over de stad.
Dit jaar is dan ook te zien dat het lerarentekort in de hoofdstad het sterkst is gedaald op scholen met leerlingen uit kwetsbare wijken. Het gehele tekort op Amsterdamse basisscholen daalde van 18,6 procent naar 15,5 procent. „We zijn er echter nog lang niet”, zegt wethouder Marjolein Moorman (Onderwijs, PvdA). „Ieder kind verdient een goede leraar. Wat we zien aan deze cijfers is dat we hierin moeten blijven investeren.”
Lees ook
Basisscholen jagen in de zomervakantie op leraren: ‘Indien nodig werken collega’s tijdelijk een dagje meer’
In de Duitse stad Maagdenburg zijn vrijdagavond tientallen personen gewond geraakt nadat een automobilist is ingereden op een kerstmarkt. Dat meldt een woordvoerder van de lokale hulpdiensten tegen persbureau AFP. De bestuurder zou volgens Duitse media door de politie zijn aangehouden.
Tot nu toe is er bevestiging van één dodelijk slachtoffer, meldt de politie volgens nieuwszender MDR. Een woordvoerder van de regering van deelstaat Sachsen-Anhalt zegt tegen de Süddeutsche Zeitung dat er „vermoedelijk” sprake is van een aanslag. De autoriteiten hebben dat nog niet officieel bevestigd.
De lokale politie spreekt in een bericht op X van een „omvangrijke politieactie”, zonder verder in te gaan op details.
Maagdenburg is de hoofdstad van de oostelijke deelstaat Saksen-Anhalt. De kerstmarkt die daar jaarlijks wordt gehouden geldt als populair. De markt is sinds de aanrijding gesloten.
Te midden van het gebulder van de vliegtuigen die op zaterdag 30 november landen en starten op de Kaagbaan van Schiphol, drukt een agent op een deurbel in het dorpje Rijsenhout. Via Meld Misdaad Anoniem heeft de politie gehoord dat op dit adres mogelijk vuurwerk aanwezig is, aanleiding voor een huisbezoek.
In het Vuurwerkbesluit is geregeld dat de politie „zoekend mag rondkijken”. Het is geen echte doorzoeking: een gesloten kast openmaken zonder toestemming van de bewoner mag niet – rondkijken wel.
Dat blijkt in dit geval voldoende. In de woning wordt 43 kilo zwaar vuurwerk gevonden: 618 Cobra’s. Een van de bewoners wordt aangehouden en na verhoor een dag later weer vrijgelaten. Het is veel, 618 Cobra’s. Maar zo ongebruikelijk is deze vondst nou ook weer niet.
Alleen al in november werd ruim 22.000 kilo illegaal vuurwerk in beslag genomen, meldt het Openbaar Ministerie op de Vuurwerkbarometer. De afgelopen vijf jaar is jaarlijks gemiddeld ruim 100.000 kilo vuurwerk in beslag genomen. Dat is naar schatting van de politie maar 5 tot 10 procent van de totale hoeveelheid illegaal vuurwerk in Nederland. Die cijfers duiden erop dat in Nederland tussen de één en twee miljoen kilo vuurwerk per jaar wordt verhandeld door mensen die daar geen vergunning voor hebben. Daarbij gaat het overigens niet alleen om zwaar knalvuurwerk zoals de Cobra, maar ook om allerlei siervuurwerk.
Maar vooral de Cobra, een in Italië geproduceerde ‘flashbanger’, staat sterk in de belangstelling, vanwege het feit dat deze net als ander zwaar vuurwerk steeds vaker wordt gebruikt om aanslagen mee te plegen, ook op woningen. Uit politiecijfers blijkt dat het gebruik van vuurwerk als bom, al dan niet in combinatie met benzine, de afgelopen jaren bijna is vervijfvoudigd: van 216 in 2021 tot 804 in 2023. De politie verwacht dat het aantal aanslagen met vuurwerkbommen in 2024 zal oplopen tot boven de 1.000. Overigens wordt niet altijd alléén vuurwerk gebruikt, zo leert het onderzoek naar de aanslag in de Haagse wijk Tarwekamp.
Aanslagen met vuurwerkbommen zijn een fenomeen dat elders in Europa niet of nauwelijks voorkomt, zo blijkt uit een recent rapport van de politie over onderwereldgeweld. Cijfers tonen een opvallende correlatie tussen het stijgende gebruik van explosieven en het dalende aantal liquidaties de afgelopen jaren. Het lijkt erop dat het criminele milieu is veranderd van strategie als het gaat om het beslechten van conflicten.
Daarmee hebben criminelen wel een model geïntroduceerd dat elders navolging krijgt. Ten minste één op de drie vuurwerkaanslagen heeft volgens de politie niets te maken met georganiseerde misdaad, maar draait bijvoorbeeld om conflicten tussen rivaliserende ondernemers. Het gemak waarmee vuurwerkbommen worden gebruikt, verklaart de politie deels uit de grote beschikbaarheid en de relatief lage prijs van een Cobra – meestal verkocht voor 15 euro per wikkel van drie.
Waar komt al dat vuurwerk vandaan? En waarom is het voor justitie en politie zo moeilijk het illegaal gebruik van vuurwerk aan banden te leggen? „Het illegaal gebruik van zwaar vuurwerk is al decennia geaccepteerd”, aldus officier van justitie Karin Broere. „Door die vuurwerkcultuur wordt het gevaar onderschat.”
Duitse bunker
Een rode container vol Cobra’s, daar moet je op letten – krijgt een wijkagent uit Hengelo te horen in november 2017. De container wordt geleverd bij Muni Berka, een militair bunkercomplex net over de grens in Duitsland.
Die tip uit 2017 leidt blijkens een vonnis van de Amsterdamse rechtbank van begin dit jaar tot de vondst van ruim tachtigduizend kilo vuurwerk – Cobra’s, Romeinse kaarsen en dozen siervuurwerk. En naar een criminele organisatie die zich schuldig heeft gemaakt aan „illegale handel in professioneel vuurwerk”.
De rechtbank heeft de hoofdverdachte al eerder voor vuurwerkhandel veroordeeld tot een celstraf van achttien maanden, waarvan zes voorwaardelijk. Een tweede verdachte krijgt slechts een taakstraf van 240 uur, onder andere omdat hij geen strafblad heeft.
Dat deze strafzaak zich bijna zeven jaar voortsleepte, zegt iets over de complexiteit van het onderzoek naar de illegale handel in vuurwerk. Het gaat om goed georganiseerde criminele netwerken. De ene groep doet de import, de andere de smokkel en weer een ander de verkoop aan klanten.
In die zin lijkt de organisatie achter vuurwerkhandel op die van de drugscriminaliteit. Maar er is ook een groot verschil: waar drugs illegaal zijn, is vuurwerk dat in beginsel niet. Iedereen met een zogeheten pyrotechnische vergunning mag vuurwerk bezitten, gebruiken en verhandelen. De regels daarvoor zijn vastgelegd in de ‘’pyrorichtlijn’ van de Europese Unie.
Door gesjoemel en misleiding met aankoop-, opslag- en transportdocumenten verdwijnt legaal aangekocht vuurwerk regelmatig in het illegale circuit. Dat legale vuurwerk wordt vaak uit China geïmporteerd door bedrijven die zijn gevestigd in onder meer Albanië en Polen.
Als er één cobra afgaat in een doos, dan gaan ze allemaal tegelijk af
Tussenhandelaren slaan het vuurwerk meestal op in België en Duitsland, in oude militaire bunkers. Die opslag is meestal de plek waar het legale en illegale circuit samenkomen. Zo kan het gebeuren dat vanuit een legale opslaglocatie vuurwerk illegaal wordt doorverkocht, zo blijkt uit een rapportage uit 2021.
Er zijn twee categorieën kopers. Particulieren, aan wie sowieso geen Cobra’s mogen worden verkocht, en handelaren die grote partijen naar Nederland smokkelen en het hier illegaal verkopen. Die handelaren houden zich volgens de politie vaak ook bezig met de handel in nepkleding of de smokkel van sigaretten. Particulieren kunnen soms via websites vuurwerk kopen en het in Duitsland ophalen.
„Het paradoxale probleem met vuurwerk als Cobra’s, is dat er in Nederland eigenlijk geen legale gebruikers bekend zijn”, zegt officier van justitie Karin Broere, die veel ervaring heeft met vuurwerkzaken. Organisatoren van vuurwerkshows bijvoorbeeld, gebruiken dit soort vuurwerk niet, stelt Broere. „Er is dus geen legale markt voor een product dat wel legaal wordt geproduceerd. Dat is moeilijk uit te leggen, gezien de problemen met de Cobra in Nederland.”
De explosieve component van een Cobra heet flitspoeder, een mengsel van aluminiumpoeder en kaliumperchloraat. De kracht van flitspoeder is vergelijkbaar met militaire springstoffen als TNT, zegt explosievendeskundige Jan Dalmolen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
„Wat knalvuurwerk met flitspoeder extra gevaarlijk maakt, is dat het erg ontsteekgevoelig is”, legt Dalmolen uit. „Statische elektriciteit die vrijkomt door wrijving van bepaalde kledingsoorten kan al voldoende zijn. Bovendien is flitspoeder massa-explosief: als één Cobra in een doos afgaat, gaan ze allemaal tegelijk af. Dat is bij vuurwerk met buskruit niet zo.”
Dwarsdoorsnede Cobra 6
Drukgolf
Daarom zijn Cobra’s en andere ‘flashbangers’ met flitspoeder zo gevaarlijk. De 618 gevonden Cobra’s in Rijsenhout bevatten bijvoorbeeld samen naar schatting zo’n twaalf tot vijftien kilo flitspoeder. „Als dat ontploft komt iedereen in een straal van een paar meter vrijwel zeker om het leven door de drukgolf”, aldus Dalmolen. „Iedereen in een straal van tien tot vijftien meter loopt ernstig tot zeer ernstig letsel op door de drukgolf en rondslingerend materiaal.”
Of de woning in Rijsenhout een dergelijke ontploffing zou kunnen doorstaan, is volgens Dalmolen moeilijk in te schatten. „Dat hangt af van specifieke omstandigheden zoals de afstand van de kern van de explosie tot bijvoorbeeld dragende muren. Vast staat dat een dergelijke ontploffing tot grote schade leidt.”
Extra punt van zorg is dat er naast de meest gevonden Cobra 6, geladen met 20 tot 25 gram flitspoeder, inmiddels ook een Cobra 8 wordt gemaakt met 200 gram flitspoeder. En onder een andere merknaam wordt een ‘flashbanger’ verkocht die 700 gram flitspoeder bevat.
Niet alleen de opslag, ook het vervoer van het vuurwerk brengt enorme risico’s met zich mee, vertelt Dalmolen. „We hebben bij het NFI een experiment gedaan met een auto met ongeveer één tot anderhalve kilo flitspoeder in de achterbak; ongeveer zestig Cobra’s type 6 of vijf tot zes Cobra’s type 8. Van die auto was niets over. De kans dat inzittenden zo’n ontploffing overleven is nihil.”
Vuurwapenwet
Vanwege het sterk oplopend aantal aanslagen met explosieven wil minister van Justitie en Veiligheid David van Weel (VVD) zwaar knalvuurwerk onder de vuurwapenwet brengen. Dat heeft volgens de minister een afschrikkende werking en zal leiden tot zwaardere straffen.
In het OM wordt daar anders over gedacht. „Mijn ervaring is dat de bestaande wetgeving voldoet om de illegale handel in vuurwerk te bestrijden”, zegt Broere. Zij bepleit meer en betere internationale samenwerking. „Je ziet dat ze in Duitsland strenger worden, omdat flitspoeder steeds vaker gebruikt wordt bij plofkraken. Omdat daar veel vuurwerk wordt opgeslagen, hebben we in Nederland baat bij die strengheid.”
Ook hoopt Broere dat het lukt in Europees verband een afspraak te maken over de maximale lading van knalvuurwerk. „ Als dat lukt, wordt al het knalvuurwerk boven het maximum illegaal. Dan kun je denken aan bijvoorbeeld 5 gram. Dat heeft direct impact op straat.” Ook hoopt zij op een Europese vuurwerkpas voor alle bedrijven en personen die een pyrotechnische vergunning hebben. „Dan wordt het veel moeilijker om ergens ongezien 600 Cobra’s te kopen.”
Het is de Dag van de Ondernemer, vrijdag 15 november. Dick Schoof is al om kwart over acht ’s ochtends bij werkgeversorganisatie VNO-NCW in Den Haag. Hij gaat op de foto met zes ondernemers, achter een groot paars bord met de tekst ‘Trots op Jou’. Hij blijft tot kwart over negen. In zijn dienstauto, op weg naar de vergadering van de ministerraad in het Catshuis, ziet hij dat staatssecretaris Nora Achahbar van NSC hem probeert te bereiken. Hij belt haar.
Nora Achahbar heeft het al maanden moeilijk in het kabinet, vooral door de manier waarop PVV’ers, BBB’ers en soms ook VVD’ers praten over moslims. Ook weer in het debat in de Tweede Kamer over de geweldsuitbarsting in Amsterdam, na de wedstrijd Ajax-Maccabi Tel Aviv.
Ze wil aftreden. En nu staat het kabinet op het punt om te vallen. De mensen om Schoof heen weten: het is nauwelijks voorstelbaar dat andere NSC’ers wél blijven zitten.
Schoof denkt eerst nog dat het hem kan lukken om Nora Achahbar op andere gedachten te brengen. Dat mislukt, aan het eind van de ochtend belt hij de partijleiders van PVV, VVD, NSC en BBB. Dilan Yesilgöz is op werkbezoek in Limburg, Caroline van der Plas is in Leeuwarden voor de première van een documentaire over BBB, Geert Wilders staat op Schiphol om naar Frankrijk te vliegen. Alleen Nicolien van Vroonhoven, die Pieter Omtzigt vervangt als fractievoorzitter, is thuis.
Die avond zitten ze met z’n allen in het Catshuis. Als de ergste spanning voorbij is, zegt Schoof dat hij hoopt op nog maar één crisis per week. „Niet meer elke dag.”
Iedereen lacht.
PVV’er Chris Jansen, staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu, zit op maandagochtend 23 september op de bank bij Goedemorgen Nederland van WNL. „Absoluut, ja”, zegt hij. Hij staat nog steeds achter de ‘minder-Marokkanen’-uitspraak van zijn partijleider Geert Wilders uit 2014. Die daarvoor is veroordeeld. „Ik mag”, zegt Jansen, „volgens mij als persoon denken wat ik wil. Ik heb er nooit afstand van genomen, tien jaar geleden niet en nu ook niet.”
Dick Schoof belt hem de volgende dag vanuit het regeringsvliegtuig. Tweede Kamerlid Habtamu de Hoop van GroenLinks-PvdA heeft dan al vragen gesteld over Jansen: vindt het hele kabinet wat deze staatssecretaris vindt? Want zo staat het in de Grondwet: er is eenheid van kabinetsbeleid. De leden van het kabinet, is de bedoeling, spreken met één mond.
Schoof is onderweg naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York, voor zijn eerste stappen op het allergrootste politieke wereldtoneel. In een spannende, onzekere tijd. Hij zal Joe Biden, Benjamin Netanyahu en Mahmoud Abbas ontmoeten. Hij zal de VN toespreken. De Oekraïense president Volodymyr Zelensky is er, hij heeft in New York een gesprek met Donald Trump. Israël valt een paar dagen later Libanon binnen.
Maar Dick Schoof moet met Chris Jansen praten. Hij belt hem. Twee of drie keer zelfs, dat weet hij later niet meer helemaal zeker.
Boterhammen
In de rozentuin van het VN-hoofdkantoor, op zijn tweede dag in New York, zit Schoof op een bankje. Het is lunchtijd, hij houdt een kartonnen doosje met boterhammen vast en kijkt op zijn telefoon. Zijn ambtenaren staan wat verderop, ze praten met elkaar. Schoof heeft al overleg gehad met de politieke leiders van Senegal en Marokko, hij heeft een koninklijke onderscheiding uitgereikt aan NAVO-baas Jens Stoltenberg, die plaatsmaakt voor Mark Rutte.
’s Avonds wordt het verkeer in New York stilgezet. Biden is op weg naar het Metropolitan Museum op Fifth Avenue, waar hij een receptie geeft voor alle politieke leiders die naar de VN zijn gekomen. Schoof staat vast en komt te laat – maar niet als enige. In het museum schuift hij aan in de rij voor een foto en een gesprekje met Biden. Met op de achtergrond een dik, blauw gordijn en de Amerikaanse vlag. „Daar sta je dan gewoon te wachten”, zegt hij de volgende ochtend tegen NRC, „met allemaal premiers, presidenten en koningen. Tot je naam wordt genoemd.” In de rij stelt hij zich voor als „Dick Schoof, prime minister of The Netherlands”.
Met de minister van Buitenlandse Zaken van Rwanda heeft hij het over de genocide die dat land heeft doorgemaakt. Met de Australische minister van Buitenlandse Zaken over MH17. De president van Finland, Alexander Stubb, heeft hij al eens eerder gesproken. Die sport veel en weet dat Schoof dat ook doet. „En?”, vraagt Stubb. „Loop je nog een beetje?”
Ze wisselen in de rij ook telefoonnummers uit. „Heel huiselijk”, zegt Schoof. „Dan stuur je elkaar meteen een sms of een appje. Of je belt even. Dan heeft de ander je nummer.” Het verbaast hem wel. „Dat dat gewoon over de telefoon gaat, dat had ik niet verwacht. Bij de AIVD deed ik helemaal níks via de telefoon.”
De een, ziet hij, krijgt veel meer aandacht van Biden dan de ander. De gesprekjes duren dertig seconden, maximaal een minuut. „Ik denk dat ikzelf een minuutje had”, zegt Schoof. Biden had een grapje gemaakt over zijn werk voor de AIVD. Schoof wil niet zeggen welk grapje. „Het was iets met spy, ja.” Hij lacht hard.
Zijn eerste buitenlandse bezoek als premier was aan Brussel, vijf dagen nadat hij was beëdigd. Er was nauwelijks tijd geweest om het voor te bereiden. Zijn medewerkers kijken nog steeds met afgrijzen terug op de foto’s die toen werden genomen van hem samen met Europese Commissie-voorzitter Ursula von der Leyen. Schoof schudt haar hand en houdt zijn andere hand, een gebalde vuist, op zijn gulp.
Lees ook
dit profiel dat NRC in september schreef over de eerste maanden van Dick Schoof
Geen opvattingen
Dick Schoof is 67, de oudste premier van Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog. Hij is ook de eerste partijloze premier sinds Cort van der Linden, die het land leidde van 1913 tot 1918. Van der Linden werd eerst gezien als zwak, maar ging de geschiedenis in als een staatsman, iemand met gezag.
Schoof werd op zijn 31ste ambtenaar op het ministerie van Onderwijs. Hij ging over schoolgebouwen. Collega’s zagen dat hij hogerop wilde, elke keer weer. Ook als dat ten koste ging van anderen. Zijn bijnaam was ‘tricky Dick’.
Tegen het eind van zijn carrière was hij secretaris-generaal bij Justitie en Veiligheid, de hoogste ambtenaar op het machtigste ministerie in Den Haag. En op zijn 67ste wilde hij nog niet met pensioen. Hij kon regelen dat hij nog drie jaar SG kon blijven.
Maar toen werd hij premier.
Dat Dick Schoof soms in de derde persoon over zichzelf praat, als ‘de premier’, vinden mensen die hem als ambtenaar hebben meegemaakt geen verrassing. Dick is ijdel, zeggen ze. En ook: een snelle denker, een regelaar. Technocratisch en pragmatisch. Iemand die dag en nacht werkt, en op wie je kunt rekenen als het moeilijk wordt. Iemand die weet hoe je van anderen informatie loskrijgt: níet door te intimideren of mensen op te jagen, maar door vragen te stellen en goed te luisteren. En die snapt hoe politiek werkt, maar zelf geen opvattingen lijkt te hebben.
Ferdinand Grapperhaus, CDA-minister van Justitie van 2017 tot 2022, zegt dat hij zijn oud-SG heeft laten weten hoe hij denkt over het kabinet met de PVV: hij vindt het „waardeloos”, het zou nooit zíjn keuze zijn om daar premier van te worden. „Maar ik heb ook gezegd: onze vriendschap zal er niet onder lijden.”
Voor Grapperhaus was de Haagse politiek nieuw en Schoof had Grapperhaus als beginnend minister „bij de hand genomen” om hem „wegwijs” te maken. „Ik denk dat ik nog maar een maand aan het werk was toen ik een spoedoverleg had met Mark Rutte, samen met Dick. Er was een probleem geweest dat ik had opgelost en daar kreeg ik complimenten voor van Rutte.”
Sinds hij premier is draagt Schoof, net als Rutte, nieuwe, op maat gemaakte pakken
Rutte deed dat zoals Rutte dat altijd doet: uitbundig, overtuigend. „Ik was ermee in mijn nopjes.” En dat zag Schoof. Na het gesprek in het Torentje zei hij tegen Grapperhaus: „Morgen kan het weer anders zijn, hè. Bedenk goed: in de politiek word je nooit vrienden van elkaar.”
Schoof, zeggen anderen, had zelf ook al meegemaakt hoe boos Rutte kon zijn: net zo uitbundig. En voor veel mensen enorm intimiderend. Maar Schoof was eraan gewend geraakt, in de gangen van het ministerie van Justitie maakte hij er soms grappen over. Na wéér een uitbarsting van Rutte, die hij had ondergaan samen met VVD’er Eric van der Burg die toen staatssecretaris Asiel was, vroeg hij aan Van der Burg: „En? Ben jíj al gebeld door Mark?” Want Rutte zei daarna altijd sorry. Ze waren allebei gebeld.
Grapperhaus was blij geweest met de waarschuwing van Schoof over de complimentjes, het had hem geholpen. „Het was empathische betrokkenheid van Dick.” Al kon Schoof volgens Grapperhaus ook „sluw en geslepen” zijn. „Hij kon heel goed vooruitdenken, wat handig is in de politiek.”
Schoof had als SG een dienstauto die veel beter was dan die van Grapperhaus. De auto van Grapperhaus was oud en versleten, de motor was een keer uitgevallen in een tunnel. „Ik ben toen een modelautootje gaan kopen en heb die op zijn parkeerplek laten zetten.” Hij deed er een briefje bij: ‘Beste Dick, fijn dat wij vandaag even jouw auto mogen gebruiken in plaats van met gevaar voor eigen leven met dat barrel door te moeten rijden. Ik heb voor jou vervangend vervoer geregeld. Zie hierbij.’
„Ik heb gehoord”, zegt Grapperhaus, „dat hij er heel hard om moest lachen”.
Grapperhaus had Schoof ook weleens geplaagd met zijn enorme beweeglijkheid. „Houterig en snel. Ik zei: Dick, jij beweegt net als in zo’n versneld filmpje uit de jaren twintig, van Comedy Capers.”
‘Zeg maar’
Er zijn oud-collega’s van Schoof die zeggen: hij is altijd zo geweest. Er zijn er ook die denken: hij beweegt veel méér als hij zich niet op zijn gemak voelt. Zeker is, zegt eentje: „In zijn begintijd als ambtenaar kwam hij nog veel nerveuzer over. Na elke zin begon hij te lachen. Ook als er niets grappigs aan was.” Heel af en toe doet Schoof dat nog. Hij heeft veel vaste stopwoordjes. Vooral ‘zeg maar’ zegt hij vaak. Maar ook: ‘natuurlijk’, ‘ik denk’ en ‘laat ik zeggen’. Soms is het alsof hij hardop denkt: „Dat had ik nu natuurlijk weer níét moeten zeggen.”
Van zijn adviseurs heeft Schoof te horen gekregen dat hij niet steeds de woorden moet herhalen die over hem en zijn kabinet worden gezegd, om die daarna te ontkennen: het kabinet is géén kleuterklas, er zitten géén racisten in. En ook dat advies vertelt hij hardop, in debatten. Als hij het weer fout heeft gedaan.
Het was VVD’er Dilan Yesilgöz die met het idee was gekomen om Schoof te vragen als premier. In de tijd dat zij minister van Justitie was, in het kabinet-Rutte IV, was hij haar SG. Zijn kamer was om de hoek, ze leunde op hem.
Aan tafel in de formatie is er opluchting omdat Schoof wél ja zegt. Een hele rij wilde niet. Het valt de anderen meteen op hoe verbijsterd Schoof lijkt te zijn door zijn beslissing. En dat blijft zo. Wilders, Yesilgöz, Omtzigt en Van der Plas verdelen de kabinetsposten, het gaat over namen en ze krijgen hoogoplopende ruzie. Maar Schoof zegt weinig. Hij heeft, denken ze aan tafel, ándere dingen aan zijn hoofd. Hij wordt opeens dag en nacht beveiligd en moet in korte tijd veel leren. De ene na de andere adviseur van Algemene Zaken komt langs om hem bij te praten.
De onderhandelaars en formateur Richard van Zwol kennen elkaar ondertussen door en door, en in hun groepsdynamiek speelt hij geen rol. Daar doet hij, zien de anderen, ook geen moeite voor.
Pushbericht van de NOS
Op vrijdag 14 juni, Schoof is tweeënhalve week kandidaat-premier, is de mislukking van zijn aanstaande kabinet ineens dichtbij. Yesilgöz heeft ’s ochtends vroeg tegen journalisten gezegd dat Marjolein Faber (PVV) als kandidaat-minister van Asiel „niet onomstreden” is. Faber was als Eerste Kamerlid begonnen over omvolking, een racistische complottheorie. Wat Yesilgöz ermee wil bereiken, is onduidelijk: eist ze van Wilders dat hij na Gidi Markuszower ook Faber terugtrekt als ministerskandidaat? Dat zou een vernedering zijn. In Den Haag kan niemand zich voorstellen dat hij dat kan verdragen.
Formateur Van Zwol haalt de partijleiders bij elkaar voor crisisoverleg. In de media gaat het er al de hele ochtend over, maar het ontgaat Schoof. Pas als er een pushbericht komt van de NOS, merkt hij dat er iets speelt. Maar hij heeft geen idee wat.
Het is niet Schoof, maar Van Zwol die het kabinet redt.
In zijn eerste persconferentie, eind mei, ziet Nederland een nerveuze, onzekere kandidaat-premier. Zijn ogen gaan heen en weer, hij lijkt een droge mond te hebben, zijn hoofd beweegt veel. Dat je zo duidelijk kunt zien hoe iemand zich voelt, dat is ongekend in Den Haag. Maar misschien roept juist dat wel sympathie op: wie zou níét zenuwachtig zijn als-ie ineens premier wordt, na de door en door ervaren Mark Rutte?
Uit onderzoek door EenVandaag blijkt dat het vertrouwen in Schoof die eerste maand hoger ligt dan toen Rutte begon in 2010: in Schoof heeft bijna 60 procent van de ondervraagden vertrouwen, bij Rutte lag dat net boven de 50 procent.
Toch hoorde je in die tijd al van oud-collega’s in de ambtelijke top: waarom wil Schoof dit? Na zo’n lange, indrukwekkende carrière nog het risico lopen om als premier te mislukken? Of om de politieke geschiedenis in te gaan als ‘PVV-premier’? Met dit kabinet, na zo’n lange, moeizame formatie, kón het niet goed gaan.
„Hij wordt voortdurend overschaduwd door Wilders”, zegt begin december een oud-collega. „In het buitenland hoor je alleen maar praten over ‘het kabinet-Wilders’. Is het voor hem dan zo belangrijk dat zijn foto tussen die andere premiers komt te hangen op het ministerie van Algemene Zaken?”
Schoof loopt elke dag langs de portrettengalerij met álle vijftien naoorlogse premiers. Ze hangen naast de ingang van zijn werkkamer.
Aan het eind van het jaar is bij EenVandaag het vertrouwen in Schoof gedaald tot onder de 50 procent. Op zijn ministerie houden ze bij hoe er over Schoof wordt geschreven en gepraat en in december weten ze daar: zijn wittebroodsweken zijn voorbij.
Pesterige tweet
In een gesprek voor dit verhaal, eind november, zegt Dick Schoof dat hij al in het begin dacht dat het premierschap „heftig” zou worden. „In de zin van: veel media-aandacht, moeilijke beslissingen.” De kabinetsformatie had lang geduurd. „Het was tussen de vier partijen géén liefde op het eerste gezicht geweest, dus dan weet je: daar moet je in investeren.” Dat heeft hij gedaan, vindt hij.
„Maar dat de vraag over het voortbestaan van het kabinet zo vaak gesteld zou worden”, zegt hij ook, „dat had ik niet verwacht. En die onrust wil je natuurlijk niet hebben.”
In de zomer was het crisis over de begroting. In het najaar eerst over de asielnoodwet en daarna over het vertrek van Nora Achahbar. Er was toen ook al een ándere staatssecretaris van NSC opgestapt, Folkert Idsinga. Naar eigen zeggen omdat hij geen vertrouwen voelde, vooral niet van de PVV. Net als Achahbar later was Idsinga begonnen over de „omgangsvormen”, na een pesterige tweet van Wilders over hem.
Of het misschien ook door hemzelf komt, dat het voortbestaan van het kabinet zo vaak ter discussie wordt gesteld? Schoof fronst zijn voorhoofd en zegt: „Nou, ik denk niet dat ik veel had kunnen doen om dit te voorkomen.”
U leidt dit kabinet, u wordt erop aangekeken.
„Ja, ik ben de leider van de troepen. Natuurlijk word ík erop aangekeken.”
Welk beeld denkt u dat mensen nu van u hebben?
„Dat vind ik moeilijk te beantwoorden. Ik ben er ook niet zo mee bezig. Dat is nét het grote plezier van partijloos zijn, de dagelijkse polls zijn voor mij niet belangrijk.”
U vindt het niet belangrijk om gewaardeerd te worden als premier?
„Als premier wil je worden gezien als degene die rust en orde brengt in het kabinet.”
En dat is er niet, rust en orde.
„Maar heel lang wél. Tot er twee staatssecretarissen opstapten. Ik heb met hen allebei gesprekken gevoerd, om hen erbij te houden. Maar dat wilden ze niet.”
Er was niets dat u zelf anders of beter had kunnen doen?
„Die vraag snap ik. Ik ben van nature best zelfkritisch. Maar het heeft ook te maken met de politieke verhoudingen in de Tweede Kamer. En de hele ruwe zee waarin we terechtgekomen zijn, en daar hoor ík niet bij. Ik ben de kapitein van het schip… Elke vergelijking is levensgevaarlijk, maar goed. Eens kijken hoe ver we komen voordat het misgaat.”
U bent de kapitein, het kabinet is uw schip.
„En de ruwe zee is alles eromheen. Ik probeer om daar doorheen te manoeuvreren, met het kabinet en alles wat ons voor ogen staat. En ik heb het gevoel dat het idee nu is: jij had de storm moeten zien aankomen. Dan denk ik: ja, maar dat is ingewikkeld. Ik kan de storm niet voorkomen, ik kan alleen maar proberen om erdoorheen te komen.”
Vindt u zichzelf een goeie kapitein?
„Daar kan ik geen goed antwoord op geven. Want als ik ja zeg, doe ik aan zelfoverschatting en ben ik ijdel. En als ik nee zeg, moet ik van het schip af. Ik vind niet dat ik een slechte kapitein ben. Mijn bemanning heeft ook nog op geen enkel moment tegen mij gezegd dat ik van het schip af moet.”
U heeft wel twee bemanningsleden overboord laten vallen.
„Ja, er zijn er twee… Zie je wel dat vergelijkingen gevaarlijk zijn?” Schoof lacht. „Laten we zeggen dat er twee afgemeerd zijn. Dat klinkt veel sympathieker.”
Het kabinet is tot nu toe, vindt Schoof, „netjes” door de moeilijkheden heen gekomen. „Zelf vond ik het meest interessant, omdat ik er zelf een actieve rol in heb gespeeld: de asielnoodwet van tafel krijgen.”
In oktober dreigt Geert Wilders dat de PVV uit het kabinet stapt als de asielnoodwet er niet komt. Maar NSC, in die tijd onder leiding van Nicolien van Vroonhoven, wil de noodwet niet. Schoof zet hen samen bij hem aan tafel in het Catshuis. Ze onderhandelen dagenlang en komen eruit.
Hoe Schoof een crisis aanpakt, zeggen mensen die er al een paar keer bij hebben gezeten: hij beschrijft het probleem, legt nog eens uit wat er bij wie gevoelig ligt, en laat het dan over aan de rest. Hij maakt, zeggen ze, de oplossing mogelijk. Hij komt er niet zelf mee. Zo deed hij dat ook als topambtenaar, zeggen oud-collega’s. Hij kon problemen heel precies analyseren, maar die ook wel afschuiven op anderen als dat hém beter uitkwam. Niet op een nare manier, wel handig.
Schoof is niet iemand die snel boos wordt. Hij ziet er wel meteen geïrriteerd uit als hij vragen krijgt die raken aan zijn positie: heeft hij de controle wel, heeft hij gezag? Dat hij wordt gezien als de marionet van Wilders, noemt Schoof zelf „een schadelijk beeld”. „Als het heel hardnekkig is, roept het de vraag op: wie is nou de premier van het land? Dat is niet goed, ook niet voor het kabinet.”
En niet goed voor hem?
„Nee, maar goed. Laat ik mezelf er maar buiten houden.” Hij lacht weer.
Het belangrijkste, zegt Schoof, is dat ze „in het buitenland” weten dat híj de premier is. „En ik denk niet dat veel mensen in Nederland denken dat Wilders de premier is, hoor.”
Een borreltje op Dick
Schoof komt uit een gezin van zeven kinderen. Katholiek. „Dickie en Paultje waren de jongsten”, zegt zijn broer Peter Schoof in het radioprogramma Dijkstra & Evenblij Ter Plekke, op een zondagavond in oktober. Peter Schoof, troubadour in Almelo en oud-presentator van lokale tv-programma’s, vertelt ook hoe het in de familie-app had gestaan: Dick had „in overleg met zijn vrouw en kinderen” beslist dat hij het zou doen, premier worden. Peter had die avond „een borreltje op Dick” gedronken en een ándere broer had gezegd: „Als dit kabinet een iets andere kleur had gehad, zou ik er misschien wel twéé borreltjes op hebben gedronken.”
Hun vader was bij de gemeente Hengelo plaatsvervangend directeur van de Sociale Dienst, hun moeder zorgde voor de kinderen. Dick Schoof zat op Lyceum de Grundel, waar later ook Pieter Omtzigt naartoe ging. Vanaf midden jaren zeventig studeerde hij planologie in Nijmegen. De universiteit daar stond in die tijd bekend als een marxistisch bolwerk. Als je daar de neiging had om op de PvdA te stemmen, de partij waar Schoof lid van werd en tot 2021 lid van bleef, werd je gezien als rechts.
In de tijd dat Schoof ambtenaar werd, was zo’n beetje élke ambtenaar met ambitie lid van een politieke partij. En wie je nu ook spreekt over Schoof in die tijd: iedereen wist dat hij van de PvdA was. Maar of hij ook dácht als een sociaaldemocraat? Dat was niemand opgevallen. Hij leek geen mening te hebben. „Dick had inwisselbare opvattingen”, zegt een oud-collega. „Met wie hij omging, die kleur nam hij aan.”
„Dick was iemand van toys for boys. Auto’s, vliegtuigen, hij vond het allemaal geweldig”
Als hij al een PvdA’er was, dachten andere ambtenaren, dan in elk geval een rechtse. Hij had het graag over law and order, veiligheid leek hij het allerbelangrijkst te vinden. Al zochten collega’s er wel meteen iets achter toen Schoof in 2010 aandacht wilde voor zijn ideeën over de nationale politie. Hij was in die tijd directeur-generaal openbare orde en veiligheid op het ministerie van Binnenlandse Zaken, en er was een kabinetsformatie aan de gang. In Den Haag ging rond dat hij er al op rekende dat hij minister kon worden in een kabinet met Job Cohen van de PvdA. Misschien wel van Justitie. Maar de PvdA kwam niet in de regering, er kwam een kabinet dat gedoogd werd door de PVV, Rutte I. Dick Schoof werd aan het eind van dat jaar directeur-generaal politie op het ministerie van Justitie, hij mocht daar gaan regelen dat er een nationale politie kwam.
Een andere mislukte ambitie van Schoof: hij had secretaris-generaal op het ministerie van Defensie willen worden. Mensen die in die tijd met hem samenwerkten, snapten wel waarom hij dat graag wilde. „Dick”, zegt een oud-collega, „was iemand van toys for boys. Auto’s, vliegtuigen, hij vond het allemaal geweldig.”
In zijn werkkamer op het ministerie van Algemene Zaken staan model-helikopters. Ze zijn uit de tijd dat hij als topambtenaar over de politie ging en de politie nieuwe helikopters kreeg.
Hongerstaking
In het voorjaar van 2002 zijn de verkiezingen waarbij de LPF, na de moord op Pim Fortuyn, vanuit het niets met 26 zetels in de Tweede Kamer komt. En daarna in de regering, met het CDA en de VVD. LPF’er Hilbrand Nawijn wordt minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Dick Schoof is directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst IND. In Nijverdal is dat voorjaar de Koerdische vluchteling Shapol Barawi, uit Noord-Irak, in hongerstaking gegaan omdat hij geen verblijfsvergunning krijgt. Hij zegt dat hij is gedeserteerd uit het leger van Saddam Hussein en gevaar loopt.
Barawi stopt eerst met eten en na bijna veertig dagen ook met drinken. Vrijwilligers die hem verzorgen zien hoe snel hij achteruitgaat. Barawi is vastberaden. Als iemand zijn lippen nat maakt, spuugt hij de druppels uit. Het is óf een verblijfsvergunning, of hij gaat dood. Op een ochtend moeten de vrijwilligers buiten blijven. Dick Schoof is binnen. Hij praat lang op de man in, en als hij naar buiten gaat, heeft Barawi zijn hongerstaking opgegeven. Schoof heeft hem beloofd dat er opnieuw naar zijn zaak wordt gekeken.
De vrijwilligers geloven niet dat er iets zal veranderen. „Schoof heeft Shapol een worst voorgehouden”, zegt een van hen nu tegen NRC. „Dat dachten we allemaal.” Hoe het met de zaak van Barawi is afgelopen, weet ze niet. Hij had Nijverdal verlaten en zou zijn teruggegaan naar Irak.
In juli 2014 wordt in Oekraïne vlucht MH17 van Malaysia Airlines uit de lucht geschoten, Schoof is dan Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, NCTV. Hij werkt wekenlang, soms dag en nacht, samen met Rutte en de andere ministers. „Altijd dienstbaar”, zegt iemand die erbij was. Daarna houdt Schoof net als Rutte contact met nabestaanden van de slachtoffers. Ook later, als hij allang geen NCTV meer is. Bij de herdenking van de aanslag, afgelopen zomer, valt het anderen op dat Schoof veel weet van de nabestaanden. Hij kent hun namen, hij kent hun verhaal.
Dick Schoof was een ambtenaar die altijd al veel werkte, ook in zijn tijd op het ministerie van Onderwijs. In de jaren negentig adopteerden zijn vrouw en hij een meisje uit China, daarna nog een. Hij had het, zeggen collega’s uit die tijd, veel over hen.
Ze zagen dat Schoof na zijn scheiding nog veel harder ging werken. Hij bleef jarenlang alleen en vond dat vervelend, daar was hij open over. Met collega’s had hij het er ook over op welk type hij viel: lang, slank, blond. En zo is Loes Meurs, zijn vriendin. Die hij steeds weer noemt als het gaat over zijn beslissing om premier te worden, met háár en zijn dochters had hij „intensief” gesproken, en die hij meenam op zijn bezoek aan de Franse president Emmanuel Macron en zijn vrouw. En ook op Prinsjesdag. Ze loopt hard, net als hijzelf. Bij de Zevenheuvelenloop, half november in Nijmegen, deed ze ook mee. Ze staan samen op de foto, rennend.
Dat Dick Schoof een hardloper is, mag iedereen weten. Het is het eerste wat hij als premier over zichzelf vertelt in de Tweede Kamer, en ook heel vaak daarna. Zelf zegt hij dat hij graag fit wil blijven, en een voorbeeld wil zijn voor anderen. Wat „misschien meespeelt”, zegt hij in het bladRunner’s World net voordat hij premier wordt: zijn ouders zijn allebei jong overleden. Dat gaf hem een „drive om gezond te blijven”.
In Den Haag wordt de aandacht die hij er graag voor wil, gezien als bewijs van hoe belangrijk hij het vindt om een gezonde, krachtige indruk te maken. Net als Rutte draagt Schoof, vanaf de tijd dat hij premier is, nieuwe, op maat gemaakte pakken. Hij houdt nooit meer ongeschminkt een persconferentie. In zijn allereerste, zonder schmink, waren zijn diepe, rode wallen opgevallen.
In Libelle, begin december, zegt Schoof dat hij als premier „vaker” naar de kapper gaat dan als topambtenaar. „Ik wil er nu natuurlijk wel een beetje verzorgd bij lopen.” Hij zit alleen niet meer tussen andere klanten, wegens zijn veiligheid. De kapper knipt hem vóór openingstijd.
In een gesprek met NRC, eind november op zijn ministerie, zegt Schoof dat hij „blijkbaar een hoofd” heeft dat „veel herkend wordt”. Het is een hoofd waar „cartoonisten goed mee overweg kunnen”. Hij wil graag dat die cartoons door zijn medewerkers bewaard worden. „Daar heb ik”, zegt hij, „al een paar keer om gevraagd.” Ze worden bewaard.
Rennen in Central Park
Om kwart over zes ’s ochtends, op donderdag 26 september, stapt Schoof uit bij Columbus Circle in New York. Het is nog donker, het regent een beetje. Schoof, korte broek, groen T-shirt, gaat samen met zijn woordvoerder en een beveiliger rennen door Central Park: elf kilometer. Schoof heeft uitgezocht hoe ze gaan lopen, de route staat op zijn telefoon, hij heeft ook een sporthorloge. Hij noemt het „zó gaaf” om in Central Park te rennen. „En straks gaan we het licht zien worden.”
Schoof en zijn mensen doen er één uur, één minuut en 32 seconden over.
De dag ervoor had koningin Máxima hem voorgesteld aan Bill Gates. Máxima was in een zaaltje van de VN toegesproken omdat ze zich al vijftien jaar inzet voor mensen met weinig geld die een lening nodig hebben.
Aan het begin van de bijeenkomst staat Schoof een tijdje om zich heen te kijken, hij zegt weinig, af en toe schudt hij een hand. Hij lijkt onder de indruk van de mensen die hij om zich heen ziet. „Hi, how are you?”, vraagt Bill Gates aan Schoof. Het is een kort gesprekje, Schoof lacht veel. Na de bijeenkomst loopt de president van de Wereldbank, Ajay Banga, naar koning Willem-Alexander om hem een hand te geven. Schoof, die ernaast staat, lijkt hij niet te zien.
Als je in het buitenland bent, had Schoof te horen gekregen van Mark Rutte, zul je merken dat al die regeringsleiders het gevoel hebben: wij zijn familie. Je bent dan als premier druk met Europa, de wereld. De binnenlandse beslommeringen, was Ruttes boodschap, doen er dan even veel minder toe.
Rutte nam dat zelf héél serieus. Hij vond dat hij in het buitenland niet moest reageren op iets wat op dat moment in Nederland speelde. Vooral om het risico te vermijden dat hij van een afstand zo’n kwestie verkeerd zou inschatten en die dus misschien te klein of te groot zou maken.
Op weg naar de VN bemoeide Schoof zich wél met Chris Jansen. In New York zegt hij tegen NRC dat hij tevreden is over de manier waarop hij dat al in het regeringsvliegtuig had opgelost. „Kort en bondig. Ik was helemaal niet boos hoor, maar wel duidelijk.”
Collega’s zagen dat hij hogerop wilde, ook als dat ten koste ging van anderen. Zijn bijnaam was ‘tricky Dick’
Hij had, zegt hij ook, moeten terugdenken aan Hilbrand Nawijn van de LPF, die had als minister gezegd dat hij voorstander was van de doodstraf. „Hilbrand zei toen ook: dit is mijn persoonlijke opvatting.” Er was een debat over gevoerd in de Tweede Kamer. „Het heeft toen, zeg maar, te lang geduurd”, zegt Schoof. „Dat wilde ik nu voorkomen. Ook omdat ik denk: het is zo obvious. Dus oké, foutje. Chris had dit niet moeten doen.”
Het is „ondenkbaar”, zegt hij, dat die ‘minder-Marokkanen’-uitspraak kabinetsbeleid zou zijn. „Wilders is ervoor veroordeeld. Dus dit kan je gewoon niet doen als bewindspersoon van het kabinet-Schoof. Klaar.”
In een kamertje in het VN-gebouw heeft hij even tijd, net voor zijn gesprek met de president van Suriname, Chan Santokhi. In Den Haag, in de Tweede Kamer, had hij de week ervoor de Algemene Politieke Beschouwingen. Dat debat was uit de hand gelopen, Schoof had geen controle en net voor een schorsing had hij tegen zichzelf gezegd: „Tjongejongejongejonge, wérkelijk niet te geloven dit.” De microfoon stond nog aan, iedereen kon horen hoe moedeloos hij was.
In New York begint hij over de polarisatie in de VS, het is een paar weken voor de presidentsverkiezingen. „Ik zou niet willen dat Nederland zo wordt. De Republikeinen en de Democraten staan elkaar naar… die verstaan elkaar niet meer.” Zo erg is het volgens hem in Nederland niet. „Bij ons verstaan de meeste partijen elkaar nog wel. Op een paar randgroeperingen na.”
Schoof maakt zich wel zorgen, zegt hij, over de verschillen in Nederland: tussen de mensen die het economisch en maatschappelijk voor elkaar hebben, en de mensen die dat helemaal niet hebben. „Mag ik het heel netjes formuleren? Dat valt voor een deel samen met bepaalde bevolkingsgroepen en dat geeft spanningen.”
Hoe hij het in minder ‘nette woorden’ zou zeggen? „Ja… Je ziet natuurlijk dat mensen zich afzetten tegen bepaalde groepen in de samenleving. En ik denk dat dat wederzijds is, hè. Ik zou mezelf geweld aandoen als ik zou zeggen dat de integratie van Marokkaanse Nederlanders en Turkse Nederlanders een succes is.”
Is de integratie mislukt?
„Dat is dan weer het andere uiterste. Maar terugkijkend, het had natuurlijk echt anders gemoeten. Ik vind dat de segregatielijnen wel steeds scherper worden. Iedereen zit in zijn eigen kring.”
Hoe komt dat?
„Misschien is er over en weer te weinig begrip. Of zijn de lontjes te kort. En misschien is er het gevoel dat mensen zich verdrongen voelen. En dat weer ándere mensen zich niet geaccepteerd voelen. Dat ligt dicht tegen elkaar aan.”
Begrijpt u dat gevoel van mensen die zich verdrongen voelen, die zeggen: ik herken mijn eigen buurt niet meer?
„Ja… Ik denk, laat ik zeggen… Ja. Maar er hoort een ánder ja bij. Ik heb ook heel veel begrip voor Turkse en Marokkaanse Nederlanders die zich weggezet voelen. Die vinden dat ze niet volwaardig onderdeel zijn van onze samenleving. Daarom zei ik: het zit aan twee kanten. En de tragiek is dat het voor een heel belangrijk deel langs sociaal-economische lijnen loopt. Dat zie je ook terug in de discussie over de gevangenissen, die vol zouden zitten met zwarte mensen.” Hij zucht en zegt weer „ja…”. En dan: „ Dat is één manier van ernaar kijken. Maar je kunt ook zeggen dat de gevangenissen voor 80 procent vol zitten, altijd al, met mensen uit sociaal zwakkere milieus.”
In de Algemene Politieke Beschouwingen van de week ervoor had Geert Wilders twee keer gezegd dat de gevangenissen „vol zitten met niet-westerse allochtonen en moslims”. Hij vond dat hij „die feiten” moest „benoemen”.
Schoof had het vanuit het kabinetsvak aangehoord, zegt hij in New York. „Je neemt het tot je. Ik vind dat ook mijn rol in die zaal. Whatever iemand zegt… om daar zonder mimiek naar te luisteren. En ik snap dat mensen die in gevangenissen lopen denken: ja, als ik kijk naar kleur en wat iemands achtergrond ooit geweest is, jeetje, ik zie een oververtegenwoordiging van… Tegelijk weet ik dat er een ándere verklaring onder ligt, als je naar sociaal-economische achtergrond kijkt.”
Op het ministerie van Algemene Zaken moeten ze in de zomer erg wennen aan Schoof. Na veertien jaar Mark Rutte. Die had ’s ochtends altijd álle kranten gelezen, ook buitenlandse. Schoof heeft het ochtendoverleg met zijn ambtenaren nodig om te worden bijgepraat. Wat ook anders is: Rutte vertrouwde op zijn lange ervaring in de politiek, en op zijn intuïtie. En ook op zijn raadadviseurs, de ambtenaren die weten wat er speelt in Nederland en de wereld. Ze zijn experts in landbouw, geopolitiek, justitie, wat dan ook. Schoof leunt op een klein groepje vertrouwelingen, zijn naaste medewerkers. Samen met hen kijkt hij persconferenties terug van zichzelf, en ook van Rutte. Om ervan te leren.
Het was Rutte die hem in mei had gebeld om hem te zeggen dat hij het écht moest doen, premier worden. In zijn werkkamer, eind november, zegt Schoof tegen NRC dat hij niet wil vertellen wat Rutte allemaal had gezegd. Alleen dit: „Hij zei: joh, het is ontzéttend leuk.”
En, is het ontzettend leuk?
„Ik weet niet welke indruk ik op jullie maak…” Hij lacht en slaat met zijn hand op tafel. „Echt, ik vind het een fascinerende baan.”