Het wordt gezien als de grootste massazelfmoord uit de hedendaagse geschiedenis: de door de charismatische Amerikaanse sekteleider Jim Jones opgedrongen zelfdoding van ruim negenhonderd volgelingen, eind jaren zeventig diep in de jungle van het Zuid-Amerikaanse Guyana. Nu willen Guyanese toeristenorganisaties van Jonestown, zoals de plek werd genoemd, een toeristische attractie maken.
Gesteund door het ministerie van Toerisme van Guyana hoopt de branche hiermee het toerisme een impuls te geven, omdat de markt voor ‘morbide’ attracties groeiende is. Maar in Guyana zijn de meningen verdeeld.
Guyana was juist de laatste jaren een beetje afgekomen van het stigma ‘lugubere plek waar sekteleider Jones samen met zijn volgelingen massaal zelfmoord had gepleegd’. Dankzij olievondsten is het land uitgegroeid tot een van de snelst groeiende economieën van het continent.
Lees ook
In olieland Guyana maken paard en wagen plaats voor Landrovers
Jones, die in zijn zogeheten Peoples Temple evangelische en socialistische elementen verenigde, had behalve witte Amerikanen ook een grote Afro-Amerikaanse aanhang in de jaren zeventig in de Verenigde Staten. Toen het hem daar te heet onder de voeten werd wegens zijn kritiek op de Amerikaanse staat, zijn marxistisch-georiënteerde ideeën en beschuldigingen van drugsgebruik en seksueel misbruik, vluchtte hij naar Guyana, dat grenst aan Suriname, Brazilië en Venezuela.
Utopische commune
Diep in de jungle stichtte hij zijn ‘utopische commune’. Zijn Amerikaanse volgelingen – onder wie gezinnen met kinderen – volgden hem. Maar eenmaal in de van de buitenwereld afgesneden jungle, ontpopte Jones zich tot een dictatoriale leider met paranoïde waanideeën.
Op 18 november 1978 kregen zijn volgelingen te horen dat hun taak om „de hemel op aarde” te vinden was voltooid. Ook zouden ze door de CIA op de hielen worden gezeten, zei Jones. Collectieve zelfmoord was de enige uitweg.
De driehonderd aanwezige kinderen kregen als eerste het dodelijke cyanide vermengd met fruitdrank via een injectiespuit in de mond toegediend, waarna de rest van de mensen volgde. Sekteleden die weigerden werden gewurgd, Jones schoot zich naar alle waarschijnlijkheid zelf door de borst.
Guyanese toeristenorganisaties willen de plek waar dit drama zich heeft afgespeeld nu nieuw leven inblazen. De lokale touroperator Rose Sewcharran stelt in Guyanese media dat de ontwikkeling van het toerisme in Jonestown moet worden gezien binnen een wereldwijde trend. „Er zijn meerdere voorbeelden van toerisme op plaatsen waar vreselijke dingen zijn gebeurd, denk aan Auschwitz.”
‘Griezelig en bizar’
Maar het plan oogst in Guyana ook grote kritiek. In een open brief sprak de Guyanese rechtenprofessor Neville Bissember van een „griezelig en bizar” idee, dat volgens hem bovendien niets met Guyana te maken heeft. „Welk deel van de natuur of cultuur van Guyana wordt hiermee vertegenwoordigd, op deze plek waar de dood en andere mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden tegenover een groep Amerikaanse staatsburgers?”, schreef hij. Tegenstanders wijzen ook op het risico dat de plek een bedevaartsoord kan worden voor hedendaagse Jonesfans.
Welk deel van de natuur of cultuur van Guyana wordt hiermee vertegenwoordigd?
Het is de bedoeling dat het alleen per vliegtuig en boot bereikbare Jonestown opgeknapt gaat worden en dat de woning van Jones gerestaureerd wordt. De door oerwoud overwoekerde resten van de vestigingsplaats moeten ook worden opgeknapt, voor zover dat mogelijk is.
Het Guyanese ministerie van Toerisme zegt zich bewust te zijn van de kritiek, maar steunt de plannen voor deze nieuwe toeristische trekpleister. „Het kan mogelijk zijn om mensen – met de juiste context – bewust te maken van de gruwelijkheden die er hebben plaatsgevonden, juist door ze naar de plek toe te brengen”, zei de Guyanese minister van Toerisme, Oneidge Walrond, tegen persbureau AP. „We hebben gezien hoe een land als Rwanda dat heeft gedaan met een vreselijke tragedie”, een verwijzing naar tours in dat land met betrekking tot de genocide van 1994.
De komende tijd worden de mogelijkheden om van de plek een toeristische attractie te maken onderzocht, volgend jaar moet begonnen worden met de werkzaamheden.
„Juf, ik ben klaar met allebei mijn lessen. Mag ik rekenverrijking doen?” Een jongen in groep 7A van de Mr. J.J.L. van der Brugghenschool in Katwijk kijkt vragend naar zijn leerkracht. De leerlingen zitten aan hun tafels te werken op hun laptops. „Als je alle doelen behaald hebt, mag je rekenverrijking doen”, zegt juf Marina van den Oever. Even later zit de leerling, nadat hij een instructiefilmpje heeft gekeken, met een schaar vierkantjes uit te knippen en op een papieren werkblad te plakken, een opdracht die de opmaat vormt voor wiskunde. „Zo leren ze wat een vakvulling is”, zegt de leerkracht. „Dit is veel leuker dan de gewone sommen”, vindt de leerling.
Marina van den Oever is niet alleen leerkracht van groep 7A maar ook rekencoördinator van de school. Ze is een dag vrijgesteld van haar lestaak om ervoor te zorgen dat in de hele school op dezelfde manier wordt lesgegeven in rekenen, en dat dit gebeurt volgens de laatste wetenschappelijke en pedagogische inzichten. Een andere leerkracht heeft tijd gekregen om het leesonderwijs te coördineren. En er is ook een collega die het onderwijs voor meer- en hoogbegaafde leerlingen organiseert. Op de dagen dat zij dit werk doen, staan er vervangers voor de klas.
De school kon ruimte creëren voor deze taken dankzij een subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om het onderwijs in de ‘basisvaardigheden’ taal en rekenen te verbeteren. De school kon zo ook extra leerkrachtondersteuners inhuren die in de klas bijspringen, en een remedial teacher voor leerlingen die buiten de klas extra oefening nodig hebben. Bovendien werden alle leerkrachten een jaar lang individueel gecoacht en investeerde de school in het vervangen van gedateerde lesmethodes.
Volgens het ministerie van OCW werpt de subsidieregeling om de basisvaardigheden te verbeteren, waarbij scholen zo’n 1.000 euro per leerling krijgen, vruchten af. Bij de eerste ronde, die in 2022 begon, ging een groep van zo’n 650 scholen ermee aan de slag. Zij moesten de subsidie, die toen nog wat hoger lag, in twee jaar opmaken. Inmiddels is een tweede ronde aan de gang en dit jaar begint de laatste ronde. Ruim 80 procent van de basisscholen die subsidie kregen meldt dat de prestaties van hun leerlingen vooruitgaan, staat in voortgangsrapportages die staatssecretaris Mariëlle Paul (VVD) onlangs naar de Tweede Kamer stuurde.
De Mr. J.J.L. van der Brugghenschool, met ruim 400 leerlingen, kreeg in 2022 500.000 euro subsidie toegekend. NRC keek in oktober 2023 mee waar de school het geld aan besteedde en ging nu terug om te horen of ook deze school de resultaten van leerlingen ziet verbeteren.
Lees ook
De coach vertelt de leraar: je mag best wat minder praten in de klas
Coaches
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, dat scholen jaarlijks ‘weegt’ op basis van het opleidingsniveau van ouders, hun land van herkomst en of ze in de schuldsanering zitten, is de leerlingenpopulatie van de school in Katwijk iets „complexer” dan gemiddeld. Zelfs als je daar rekening mee houdt, scoorden de leerlingen in eerdere jaren ondergemiddeld. De subsidie, die schooldirecteur Walter Wassenaar in het schooljaar 2023-2024 kon inzetten, kwam dus als geroepen.
Zes coaches van onderwijsadviesbureau Bazalt Groep kwamen om de paar weken op bezoek in de klassen om te observeren hoe er werd lesgegeven. Zij vertelden de leerkrachten wat ze al goed deden en wat ze nog beter konden doen. Daarbij baseerden ze zich op wetenschappelijke inzichten en methodes, zoals het ministerie vereiste. „Die coaching heeft als effect gehad dat we wat vernieuwing hebben kunnen brengen in de manier van lesgeven”, vertelt schooldirecteur Wassenaar. Leerkrachten gingen aan de slag met pedagogische concepten als ‘coöperatief leren’, waarbij leerlingen van elkaar leren door in kleine groepjes samen te werken. En in groep 3 werden de reken- en taaldoelen waaraan in de ochtend klassikaal met de leerkracht wordt gewerkt, in de middag verwerkt in spelen. Want voor veel kinderen was de overgang van de kleutergroepen naar groep 3 erg groot.
De schooldirecteur is terughoudend over het succes van de subsidieregeling, hij wil niet al te hard juichen. „We zien hoopvolle signalen”, zegt hij. „Heel voorzichtig gaan de resultaten wat omhoog.” De toetsen die halverwege het schooljaar worden afgenomen om de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen te meten, werden in het schooljaar 2023-2024 over het algemeen redelijk tot goed gemaakt. Ook de zogenoemde ‘Doorstroomtoets’ die leerlingen in groep 8 maakten, ging beter. De leerlingen scoorden het afgelopen jaar bijna zoals de gemiddelde school in Nederland.
Het geld gaf ons de mogelijkheid om tijd vrij te spelen om leerkrachten weer met elkaar in gesprek te laten gaan
De Mr. J.J.L. van der Brugghenschool is aangesloten bij het protestants-christelijke schoolbestuur Prohles, dat twaalf scholen onder zich heeft. Vier daarvan kregen subsidie om de basisvaardigheden te verbeteren. Volgens bestuurder Arjan van de Watering, aanwezig bij het gesprek, is bij alle vier de scholen een soortgelijk effect te zien: de toetsresultaten gingen omhoog.
Toch vindt Wassenaar het te vroeg om vergaande conclusies te trekken over het succes van de subsidieregeling. „De stelling dat als je er geld tegenaan gooit, dat de resultaten dan een jaar later omhoog gaan, daar durf ik niet in mee te gaan.” Wat hij als belangrijkste effect van de subsidie ziet, is dat er meer rust en samenwerking is gekomen in het lerarenteam. „Het geld gaf ons de mogelijkheid om tijd vrij te spelen om leerkrachten weer met elkaar in gesprek te laten gaan. Je wilt dat ze ook bij elkaar in de klas kijken, om van elkaar te leren.” Het afgelopen jaar is geen enkele leerkracht weggegaan en het ziekteverzuim ligt laag.
Gedragsproblematiek
Volgens Wassenaar was het geld uit het Masterplan basisvaardigheden meer dan een leuk ‘extraatje’. „We zien op school steeds meer kinderen met gedragsproblematiek. We doen ons best die binnenboord te houden en ze niet door te sturen naar het gespecialiseerd onderwijs, maar dat betekent wel dat er veel aandacht in het team naar deze groep gaat.” Door de subsidie van het ministerie kon de school ook tijd investeren in de basisvaardigheden. „Als we dat geld niet hadden gehad, was er geen leerkracht geweest die energie overheeft om naast al het lesgeven en vergaderen ook nog eens met de leescoördinator in gesprek te gaan over het leesonderwijs.”
Juf Marina van den Oever van groep 7A wordt dit jaar opnieuw gecoacht door de Bazalt Groep, maar nu bij haar taak als rekencoördinator. Haar doel is het rekenonderwijs zo in te richten dat elk kind op zijn eigen niveau kan meedoen. „Het is heel erg belangrijk dat de leerkracht tijd heeft voor kinderen die rekenen moeilijk vinden, maar ook voor kinderen die meer aankunnen”, zegt ze, „want we zien dat de sterke rekenaars hier op school in de loop van de jaren wat achteruit zijn gegaan.” Ze heeft van haar coach geleerd dat er verschillende soorten sterke rekenaars zijn. „Je hebt kinderen die snel werken en voldoende hebben aan wat extra uitdaging in de sommen, maar er zijn ook creatieve rekenaars die behoefte hebben aan moeilijke denkopdrachten, anders gaan ze onderpresteren. Die krijgen extra instructie in een apart klasje.”
Het afgelopen jaar is geen enkele leerkracht weggegaan en het ziekteverzuim ligt laag
De school heeft ook een aantal nieuwe rekenmethodes aangeschaft waarvan wetenschappelijk vaststaat dat ze werken. De Wereld in Getallen is de vaste rekenmethode op school. Daarnaast staan sinds kort bij elke klas op de gang kisten van Met sprongen vooruit. Daar zitten spelletjes en ander materiaal in om leerlingen spelenderwijs een beter begrip van de lesstof te laten krijgen, en ook meer plezier in rekenen. De rekencoördinator heeft ervoor gezorgd dat alle leerkrachten een cursus kregen hoe ze dit materiaal kunnen gebruiken.
De subsidie voor de basisvaardigheden moest in twee jaar opgemaakt worden. Die periode is inmiddels achter de rug. „Dit is het nadeel van zo’n tijdelijke subsidie”, zegt Wassenaar. „We hebben nu gevoeld hoe het óók kan. Dat beviel zo goed dat we daar dit schooljaar gewoon mee zijn doorgegaan.” Het leidde tot een tekort van twee ton op de schoolbegroting. Dat gat kan hij nu nog dichten met subsidiegeld dat de school kreeg om corona-achterstanden in te halen. Dat lag nog op de plank. „Maar dat geld is straks ook op”, zegt Wassenaar. „Het is fijn dat we niet meteen hoeven te stoppen met wat we in gang hebben gezet, maar volgend jaar heb ik geen geld meer om leerkrachten te laten coachen of vrij te stellen voor het coördineren van het reken- en taalonderwijs.”
Met een schietstok in zijn linkerhand en een buks in zijn rechter-, loopt Albert Hofstra met grote passen door het natte gras vlak bij een industrieterrein op West-Terschelling. Met elke stap zinken zijn laarzen een beetje weg in de bodem. Plotseling staat hij stil. Hofstra plant de schietstok (een statief voor de buks) in de grond, tuurt aandachtig door een warmtekijker en fluistert dan: „Ja hoor, daar zit er een.”
Met het blote oog is niet te zien waar Hofstra naar kijkt. Het enige licht is het schijnsel van de Brandaris, de vuurtoren, dat het pad telkens een fractie verlicht. Maar Hofstra heeft genoeg aan de warmtebeelden. Hij stelt de buks een paar keer bij en schiet vervolgens door de spijlen van een hek. „Raak. Dat was een grote rat, dat hoor je aan de plof.”
Hofstra heeft deze decemberavond een missie: ratten bestrijden. Decennialang genoot Terschelling als enige gemeente in Nederland een ratvrij bestaan, maar daar kwam deze zomer verandering in – al vermoedt de jager dat de knaagdieren al langer op het eiland verblijven. Inmiddels kampt Terschelling met een plaag. In een poging het eiland weer ratvrij te maken – of ten minste om de populatie te beheersen – heeft de gemeente Hofstra ingeschakeld.
Het begon een paar maanden geleden met de vondst van twee dode ratten, vertelt wethouder Bert Wassink in zijn werkkamer in het gemeentehuis. „We hebben de eilanders toen meteen gevraagd melding te maken als ze iets zouden zien. Een ecoloog ging op de meldingen af en deed ook zelf onderzoek met camera’s en vallen.” Hoewel sommige bewoners een egel of woelmuis voor een rat bleken te hebben aangezien, concludeerde de ecoloog dat het niet langer viel te ontkennen: de rat heeft het eiland bereikt, vermoedelijk via veerboot of (vee)transport.
Lees ook
Een zomer vol rattenophef, ‘de mens zelf is de grootste aanstichter’
Knip
Begin november sprak de gemeenteraad over de kwestie. Er werd 30.000 euro vrijgemaakt voor de bestrijding van de rat, voor volgend jaar nog eens ruim 50.000 euro. „Normaal houden ze de hand op de knip, maar hier hoefde ik niet eens om te vragen”, zegt Wassink.
Hoe die bestrijding eruit moest zien, was niet meteen duidelijk, zegt de wethouder. „De rat is nieuw, we hebben natuurlijk geen expertise op dit gebied.” Er werd een collega van de gemeente Ameland betrokken, waar de knaagdieren drie jaar geleden een plaag vormden. Uiteindelijk kwamen Hofstra en Jos Kruis – zijn collega van wie Hofstra het vak drie jaar geleden leerde – in beeld.
Door de afwezigheid van grondpredatoren – vossen en marters komen op het eiland niet voor – heeft de rat geen natuurlijke vijanden
Het is de bedoeling dat het duo de rattenkolonie op korte termijn flink inperkt. Dat doen ze met een gedempte persluchtbuks, geladen met loodvrije pellets van 5.5 milimeter. Om de ratten ‘humaan’ te doden, schieten de jagers het beest tussen de ogen of in het hart-longgebied, zodat de rat zo min mogelijk lijdt. Ze kunnen accuraat schieten tot dertig meter. Hofstra heeft tijdens een eerste bezoek 50 ratten afgeschoten op twee locaties. Na een tweede sessie stond de teller op 96. Daarmee denken de jagers het grootste deel van de populatie te hebben uitgeroeid.
Ook voor de lange termijn heeft de gemeente een plan. Kruis gaat zes eilanders opleiden tot rattenjagers, zodat ze in het vervolg snel kunnen ingrijpen bij meldingen. „Ik hoop, misschien tegen beter weten in, dat we de rat weer van het eiland krijgen”, zegt Wassink.
Grondbroeders
Als een van de eersten ontdekte boswachter Wanda Bakker afgelopen zomer een rat op het eiland. Tijdens een nachtsurveillance met een collega spotte ze eentje in de buurt van recreatiewoningen in West aan Zee. „Dat kan toch niet, dachten wij”, zegt Bakker. Maar gezien de omvang en kale staart kon het niet anders.
De aanwezigheid van het knaagdier is vervelend voor de eilanders, die vrezen voor overlast bij recreatiewoningen en op boerderijen, waar de dieren schade aan elektriciteit en gewassen kunnen veroorzaken. Ook kunnen ratten de besmettelijke ziekte van Weil overbrengen op mensen, met klachten als hoge koorts tot gevolg.
Maar de eilanders maken zich het meest zorgen over de natuur. Door de geïsoleerde ligging van Terschelling, dat voor een groot deel uit Natura 2000-gebied bestaat, heeft het eiland een uniek ecosysteem. Grondpredatoren – vossen en marters – komen op het eiland niet voor. De rat heeft derhalve geen natuurlijke vijanden en kan alles leegroven.
Daarmee vormt de rat vooral een gevaar voor de vogels, vertelt Bakker terwijl ze over het zanderige paadje langs het Waterplak loopt. De hei van de duinvallei net voorbij West aan Zee heeft herfstkleuren aangenomen, waar Bakker met haar legergroene pak van Staatsbosbeheer af en toe in lijkt te verdwijnen. „Zie je die donkere plekken in de bomen daar verderop?”, vraagt ze terwijl ze haar verrekijker doorgeeft. „Dat zijn de nesten van aalscholvers. Ze zijn er nu niet, anders zou je ze wel ruiken, maar in het voorjaar komen ze hier in groten getale broeden.”
De aalscholvers broeden ook op de bodem, net als de grote lepelaarskolonie die Terschelling ieder jaar aandoet. Door de aanvankelijke afwezigheid van grondpredatoren achten de vogels het veilig om hun eieren op de grond te leggen. Maar ratten kunnen ze dus makkelijk roven. „En als die eieren worden opgevreten, keren de vogels misschien niet terug”, zegt Bakker.
Lees ook
Ratten gaan de strijd aan met de illegale handel in flora en fauna
Scholeksters
Zo ver lijkt het nog niet. Tot nu toe is de rat vooral aan de westkant van het eiland gezien, in de buurt van het eerdergenoemde industrieterrein, niet in de natuurgebieden van Staatsbosbeheer. „De rat is gericht op de mens, in diens nabijheid vindt het dier voedsel en vuilnis”, zegt Bakker.
Wel hebben de knaagdieren al hun weg gevonden naar de polder, waar weidevogels als kluten, wulpen en scholeksters op de grond broeden. Bakker: „Wij willen de vogels beschermen, zodat ze terugkomen om te broeden en ze daarna weer veilig kunnen uitvliegen.”
Het broedseizoen, dat halverwege maart begint, moet uitwijzen of de vogels hun nesten nog veilig op de grond kunnen bouwen. Met nesttellingen houden de boswachters dat in de gaten. En intussen blijven ze leren over de rat, met hulp van ervaren collega-boswachters van Vlieland. „Die kunnen bijvoorbeeld aan de schade aan eieren zien of ze gepredeerd zijn door een rat”, zegt Bakker.
Lerenderwijs moeten de boswachters ook ontdekken of de rat nog meer ontwricht. „Eet een rat bijvoorbeeld ook kleine konijntjes?”, vraagt Bakker. „Dat zou het ecosysteem verstoren, omdat konijnen belangrijke duinbeheerders zijn. Hun keutels werken als mest voor duinviooltjes, tapuiten gebruiken konijnenholen om te broeden, en met hun grazen voorkomen ze dat de duinen dichtgroeien”, zegt Bakker.
We willen de vogels beschermen, zodat ze terugkomen om te broeden en ze daarna veilig kunnen uitvliegen
Voor dat laatste worden ook andere dieren ingezet, zegt Bakker, terwijl ze naar een groep paarden wijst op een duin, waarachter de Noordzee bruist. „Dit zijn paarden van particulieren, maar we hebben ook eigen geiten, exmoorpony’s en galloways (grote runderen) grazen in de gebieden van Staatsbosbeheer. Zo blijft het duin open en blijven bijzondere soorten behouden.”
Buks
Na twee rondjes rondom en over het industrieterrein rijdt Hofstra naar een boerderij. Het geloei is buiten al goed te horen. Op de hooizolder heeft de jager twee weken eerder op één avond 27 ratten geschoten, maar deze avond laten de knaagdieren zich maar spaarzaam zien.
Met de warmtekijker speurt Hofstra de zolder en de daaronder gelegen koeienstal af. Na een halfuur ontdekt hij iets in de hoek. Het blijkt een vogeltje. „Dat zullen we toch maar niet doen”, zegt Hofstra. Vlak daarna draait hij de buks naar beneden, waar hij een rat ziet lopen in de stal. Raak. Een van de koeien staat op, loopt naar het dode beest en blijft minutenlang roerloos naar het lijkje kijken.
Aan het eind van de avond verzamelen Hofstra en Kruis, die buiten een ronde deed, de buit. Met een grijpstok leggen ze de dode beesten keurig op een rij. „Het zijn kleintjes”, zegt Hofstra terwijl hij de ratten recht legt. „Gisteren hadden we een grote rat, die zeker drie jaar oud was.”
Ze tellen de ratten, kijken hun magazijnen na op kogels en spoelen dan hun laarzen af. Zestien dode ratten in totaal. Een geslaagde avond, maar wel het laagste aantal tot nu toe. Meestal hebben ze zo’n drie sessies op één plek nodig om de populatie aanzienlijk te verminderen, zegt Hofstra. „Je vindt ze nooit allemaal, maar na drie bezoeken hebben we meestal zo’n 90 procent van de ratten weggeschoten. Dat scheelt een hoop overlast.”
Lees ook
Ratten schieten in de manege: loeren door een nachtkijker en dan pats-boem
Het zoontje van Eraima Domitilia is bang voor oorlog. Op zijn kamer bewaart hij een hamer en een zaag, dan kan hij zich verdedigen. Eraima Domitilia zelf zegt: „Oorlog boeit me niet, ik kan er toch niets aan doen.” Ze woont in Schiebroek-Zuid. Peter de Ruiter, in de Archipelbuurt in Den Haag, denkt dat we „een paar dingen toch echt anders moeten doen” als we willen overleven. Hij is jaren geleden al opgehouden met vlees eten. In Amersfoort-Vathorst heeft Edwin van den Brom eigenlijk maar één wens voor het nieuwe jaar: dat mensen vaker thuis zullen zijn. Hij is pakketbezorger. En Miranda Hoekman in Kwadendamme? Zij wil in 2025 graag gezond blijven. En genoeg geld verdienen voor haar volgende droomreis naar Costa Rica.
We zullen een paar dingen toch echt anders moeten doen als we willen overleven
Negentien keer in dertig jaar deed NRC buurtonderzoek door interviews te houden met willekeurige bewoners. In 2025 volgen we vier buurten intensiever. Samen zijn die buurten – drie stadswijken en een Zeeuws dorp – min of meer representatief voor Nederland. We vragen er mensen hoe het met ze gaat, waar ze zich zorgen over maken, hoe ze naar de wereld kijken en naar hun eigen leven. We doen daar regelmatig verslag van en per keer kiezen we een thema.
Nu het januari is: wat verwachten ze van het nieuwe jaar? Waar zijn ze bang voor? Waar hopen ze op?
Schiebroek-ZuidRotterdam
De beste vriendin van Eraima Domitilia (32) lag nachten wakker toen Rutte had gezegd dat er oorlog dreigde. „Ik niet”, zegt Eraima. „Oorlog boeit me niet, ik kan er toch niets aan doen.” Ze draagt een wit T-shirt met Minnie Mouse erop, met op haar hoofd een donkerroze strikje. Haar zoon Eallison (10) zit in zwart trainingspak naast haar. Hij at vanmiddag eerst zijn eigen eten op, nam toen nog een broodje kaas van de schoollunch en moest daarna overgeven. De conciërge belde, Eraima haalde hem op uit school. Hij is alweer opgeknapt.
Als bewoners in Schiebroek-Zuid met elkaar praten over de armoede en overlast in de buurt, is Eraima steeds degene die zegt dat het er óók prachtig is. Van haar buurvrouw hoort ze wel eens dat er wordt gedeald op straat, „maar ik zie het niet”. Als er iets in het nieuws komt, is dat altijd aan „de andere kant van de buurt”, niet hier. Ze laat haar zoon sinds kort alleen naar school lopen. De winkeliers op de Teldersweg zagen hem opgroeien, daar kan hij altijd terecht.
Voor haar deur staat een prunus op een immens grasveld. In de zomer zit ze het liefst daar, op de galerij. Dan zet ze met vriendinnen zwembadjes op het gras en bakt ze „friet, frikandellen en van die hamburgertjes” voor de kinderen.
Eraima’s vader woont op Curaçao, haar moeder overleed toen ze achttien was. In de vier jaar erna woonde ze bij een tante in Maassluis, bij vrienden, bij haar toenmalige vriend. „Ik feestte mijn verdriet weg.” Ze werd zwanger en had geen huis. „Toen dacht ik: zo heeft mijn moeder me niet opgevoed. Ik besloot alleen nog maar vooruit te kijken, naar de leuke dingen.” Via instanties belandde ze in deze sociale huurflat, twee hoog met twee slaapkamers. Ze werkte haar schulden weg, begon een opleiding, ging bejaarden verzorgen. Nooit wil ze hier weg.
Ze werd ook pleegmoeder van een meisje dat haar hulp nodig had. Dat meisje kreeg een zoontje, Sharvy, maar ze kon niet voor hem zorgen. Nu woont Sharvy (1) bij Eraima. Eallison noemt hem zijn broertje. De moeder van Sharvy (18) noemt hij zijn grote zus. En Lisa (31), beveiliger op een mbo en al tien jaar Eraima’s vriendin? „Mammie.”
Wat verwachten moeder en zoon van 2025? „Dat ik ga puberen”, zegt Eallison. „Ik zweet al.” Een nieuwe Minecraft-film. Op basketbal misschien. Een hoger leesniveau. „We moeten van de juf ‘AVI uit’ zijn aan het eind van groep zes. Maar ik weet niet of dat lukt.”
‘Niet nog een pleegkind in huis’, zegt Eallison. ‘Nééé’, lacht zijn moeder
„Hij is streng voor zichzelf”, zegt Eraima. Zij gaat haar rijbewijs halen, school en werk weer opstarten. Alles lag stil toen baby Sharvy kwam, anders was ze over twee maanden afgestudeerd als verzorgende. Misschien blijft ze met ouderen werken. Of ze wordt kraamhulp. Ze gaat in het nieuwe jaar ook beter haar grenzen bewaken, zegt ze. „Ik zeg op alles altijd ja.”
„Niet nog een pleegkind in huis”, zegt Eallison. „Nééé”, lacht zijn moeder.
„Ik ben bang voor oorlog” zegt Eallison. Hij begint er zelf ineens over. „Ik heb een hamer en een zaag op mijn kamer. Als de vijand komt kan ik ze onthoofden en mijn deur dichttimmeren.”
„Waar ben je bang voor?”, vraagt Eraima.
Eallison: „Dat er slechte mensen komen. Of dat u echt honger heeft en mij opeet, zo…” Hij kruipt op haar schoot en hapt naar haar arm.
Ze gieren het uit.
Lees ook
In dit stukje Rotterdam staat op elke kindertekening een dronken man
Schiebroek-Zuid in Rotterdam.
Foto’s: Hedayatullah Amid
ArchipelbuurtDen Haag
Louis Couperus (1863-1923) woonde in de Archipelbuurt en in de Archipelbuurt weten mensen nog wie hij was: de schrijver van ooit beroemde romans als Eline Vere en De stille kracht. Niet álle mensen natuurlijk, niet de expats. Wel véél mensen. Als jongen wandelde Couperus ’s avonds graag met zijn beste vriend van de Surinamestraat naar de Scheveningse Bosjes. Het verhaal gaat dat hij in de Atjehstraat, toen nieuwbouw, weleens wat dronk bij jeneverschenkerij De Tapperij, anno 1886. Nu is De Tapperij een Frans restaurant dat avond aan avond vol zit met buurtbewoners.
Vier minuten lopen verderop, in de Sumatrastraat, zit een Albert Heijn en daar kun je wel twee of drie keer per week bij de ingang geld of boodschappen doneren voor het goede doel. Er zijn maar weinig mensen in de Archipelbuurt die níet iets over hebben voor Haagse kinderen uit andere buurten die het „minder goed hebben”, voor Oekraïense vluchtelingen die „verlegen zitten” om shampoo en tampons, voor klanten van de Voedselbank die „heel blij zijn” met een pot chocoladepasta of een pak koffie. Peter de Ruiter (64) doet een paar keer per jaar mee met inzamelen – „mag ik je een boodschappenlijstje meegeven?” – en bij een kopje thee in zijn bovenhuis om de hoek vertelt hij hoeveel voldoening het geeft om iets te doen voor mensen die je niet kent, maar van wie je weet dat ze het nodig hebben. Hij lacht als hij zegt dat hij er verder geen aandacht voor wil. „Karakter tonen als niemand kijkt, dat is mijn streven.” Het helpt hem een klein beetje tegen het gevoel van machteloosheid in een wereld vol ellende.
Hij is socioloog en heeft sinds vijftien jaar een kleine uitgeverij. Hij schrijft boeken over onderwerpen als kinderarbeid, persvrijheid en, op dit moment, zonne-energie. Hij maakt ook podcasts en zijn opdrachtgevers zijn de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid.
Wat verwacht hij van 2025? „Owww”, zegt hij. En dan nog een keer: „Owww.” Er zullen ook wel goede dingen gebeuren, denkt hij. „Maar ik zie het somber in.” Oorlog en oorlogsdreiging. Politici die voor eigen gewin mensen tegen elkaar opzetten. Trump. Poetin. Het klimaat. „De klimaatagenda voor Europa is gedowngraded uit angst voor de kiezer. Dat is toch treurig? Als we willen overleven, moeten we echt een paar dingen anders doen. En we moeten er elkaar op durven aanspreken.”
Zelf is hij al jaren geleden opgehouden met vlees eten. Autorijden doet hij nog hooguit twee keer per jaar, als het echt niet anders kan. En dat elkaar aanspreken? „Dat is dus heel lastig.” Hij heeft weleens tegen een vriend in Friesland gezegd dat er ook tréínen naar Den Haag rijden. Met de auto naar hem toe komen was niet per se nodig. „Het was een geintje met een seintje. Je wilt je vrienden toch niet bruuskeren.”
En dan maakt hij een tournure die in elk onderzoek naar de stemming in het land wordt waargenomen: voor zichzelf ziet hij het nieuwe jaar „best zonnig” in. Zijn werk gaat goed. Hij kan het zich permitteren om de dingen te doen die hij interessant vindt, waar hij achter staat. En wonen zoals hij woont, in deze buurt, wat een geluk. Zo mooi, zo rustig, zo groen. ’s Zomers stapt hij zo op de fiets naar zee.
Archipelbuurt in Den Haag.
Foto’s: Bart Maat
KwadendammeBorsele
„Moet je proeven.” Miranda Hoekman (53) steekt haar hand uit met daarin een plastic bakje vol gesneden ‘vliegananas’ uit Costa Rica. „Zacht hè? Dat komt ook omdat de ananassen nog geen 48 uur geleden zijn geoogst.” Miranda Hoekman en haar partner aten ze voor het eerst toen ze met vakantie in Costa Rica waren. Ze dachten: die moeten wij ook hebben. „En dat regelen we dan gewoon.”
Ze staat achter de balie van de fruitkraam – ‘Fruitsalon’ – naast haar huis in Kwadendamme, een van oudsher katholiek dorpje in de Zak van Zuid-Beveland. Sappige mandarijnen, sinaasappels, vliegananassen dus, kisten vol appels en peren uit de streek. „Dit is het grootste fruitteeltgebied van Nederland. Niet de Betuwe bij Tiel, zoals veel mensen nog steeds denken.”
Haar partner woonde in Kwadendamme toen ze elkaar leerden kennen via een chatbox, in 2008. Hij was manager bij een overslagbedrijf voor fruit, zelf woonde ze de buurt van Gouda. Op een grijze novemberdag reisde ze naar Zeeland om hem te ontmoeten. Met de trein naar Goes en toen op de fiets in de wind, door het groene landschap met bloemdijken en boomgaarden. Op 22-2-2022 zijn ze getrouwd. Ze wonen in een hoekhuis met twee katten, vijftien kippen, en verder nog zebravinken, kanaries, zilverbekjes, dwergpapegaaien en twee loopeenden.
Ze is, zegt ze, geen „vrouw van grootse plannen of voornemens”. Het leven komt zoals het komt. Eerder runde ze een tabakszaak, was ze receptionist in een gevangenis en conciërge op een school. In haar fruitkraam verkoopt ze ook thee en snuisterijen – beeldjes van honden en schapen, sieraden – en in de coronatijd begon ze met bloemen. De velden werden gemaaid, ze kon tweehonderd regenbooglelies op de kop tikken, mensen kwamen van heinde en verre. Daarna ging ze appeltaarten bakken. Het begon met één taart voor een dorpsgenoot, het eindige in tientallen taarten per week. Vanwege haar gezondheid – schildklierafwijking, twee keer een burn-out, een hersenkneuzing door een val – stopte ze daar weer mee. Nu verkoopt ze Zeeuwse bakmixen. „Leg maar neer’’, zegt ze tegen een dorpsgenoot die een pakketje komt brengen voor verzending. Dat doet ze er sinds een maand of twee ook bij. Twintig cent per pakketje, tien pakketjes per dag. „Het gaat erom dat mensen ook iets anders kopen.” Ze is aan het sparen voor haar volgende droomreis naar Costa Rica.
Wat verwacht ze nog meer van 2025? „Gezond blijven”, zegt ze. „In ieder geval niet ongezonder worden. Ik laat de moed nooit zakken, maar af en toe is het best wel pittig.’’ En ze hoopt op een vriendelijkere wereld. Een wereld zonder aanslagen als op de kerstmarkt in Maagdenburg.
Kwadendamme in Borsele.
Foto’s: Wouter Van Vooren
Vathorst-De LaakAmersfoort
„Dit is mijn tweede”, zegt Edwin van den Brom (56) terwijl hij in een nieuwbouwstraat in Vathorst-De Laak liefkozend de zijspiegel van z’n Renault-bus aait. Je leert van je eerste. Dus nu heeft-ie er één met schuifdeuren aan beide kanten, en een automaat. Handiger, als je zoveel kleine stukjes rijdt. „Remmen, gas geven, remmen, gas geven.”
Edwin van den Brom is een pakketbezorger zonder haast. Hij zit niet bij de grote bezorgjongens die hun chauffeurs betalen per straat of postcodegebied. Van den Brom heeft sinds zes jaar zijn eigen – gelijknamige – bedrijf en krijgt betaald per pakket. Hij brengt vooral pakketjes aan de deur waar mensen „een lach van krijgen op hun gezicht”. Bloemen voor een kersvers bruidspaar, knuffeltje bij geboorte, doosje wijn met Vaderdag, heliumballon voor een jarig kind. Opgeblazen in de doos. Dat zijn flinke pakketten met veel lucht die andere bezorgdiensten liever niet meenemen.
Van de vier wijken in Amersfoort die Van den Brom met zijn bus doorkruist, zes dagen in de week, 150 kilometer per dag, is hij de helft van zijn tijd te vinden in Vathorst. Hij woont er zelf, sinds zijn scheiding in 2014, en hier bezorgt hij de meeste pakketten. In de andere wijken, met meer vergrijzing, zijn het eerder de empty nesters die hij van een nieuw meubel voorziet omdat de kinderen het huis uit zijn. Maar in Vathorst, met veel jonge gezinnen, is in elke straat altijd wel wat te vieren. Een oneindige reeks aan ‘life events’, „dat gaat het hele jaar door”.
En hij ziet de pakketten elk jaar groter worden. „Hier, kijk maar eens”, zegt Van den Brom die z’n schuifdeur opent. Gouden dozen, rode linten, exemplaren met ‘breekbaar’ erop – „altijd drank”. En deze week is het extra druk met kerstkransen en -pakketten. Het luxe segment. „Hier, bosje bloemen van 32 euro 50. Nou, daar heb je bij de bloemist echt wel een grotere bos voor hoor.” Maar de mensen hebben weinig tijd, zegt hij. „Die kiezen liever voor gemak.”
Met sommige bewoners heeft Van den Brom een band opgebouwd. Dan neemt hij de tijd voor een praatje en voelt hij „een klik”. Geregeld staat hij een hele week met telkens nieuwe bloemen en kaarten bij bewoners aan de deur. En het is niet altíjd alleen maar vrolijkheid, want ook Vathorst is niet immuun voor ziekte en dood. Van den Brom bracht eens het ene jaar felicitatiebloemen aan een blije vrouw – „de kanker is weg!” – en het volgende jaar stond-ie er weer met bloemen en deed haar dochter open.
Sommige bewoners in Vathorst kent de pakketbezorger inmiddels misschien wel beter dan de afzender van die pakketjes zelf. Maar dan moeten die bewoners wel thúís zijn! Want hoe vaak staat hij wel niet voor een dichte deur. Al die tweeverdieners met koophuis en gezin, die werken zich een slag in de rondte om de eindjes aan elkaar te knopen. Om acht uur brengen ze de kinderen naar school en daarna staan ze massaal in de file richting de – nog altijd enige – afrit naar de snelweg. En zeker op een dag als vandaag, dinsdag, waarop de meeste parkeerplaatsen leeg zijn en je in de straten bijna alleen maar bezorgbusjes ziet rijden, van DHL tot PostNL, Albert en de apotheek, staat Van den Brom de hele dag kaartjes te schrijven waar bewoners hun pakketje kunnen vinden. „Dinsdag kaartjesdag.”
Dus als Van den Brom één verwachting – „hoop, vooral” – voor het komend jaar mag noemen, dan is het dat bewoners vaker thuis zullen zijn.