Het nieuwe kabinet beloofde eerder dit jaar meer steun aan middeninkomens, en het lijkt woord te houden. Dit komt vooral door de invoering van een nieuwe belastingschijf. Hierdoor daalt het belastingtarief voor inkomens tot 38.441 euro per jaar naar 35,82 procent. Dat was 36,97 procent. Dit is goed nieuws voor werknemers met een modaal inkomen. Iemand met een brutomaandloon van 3.588 euro gaat er 56 euro netto op vooruit, becijfert ADP.
Het minimumloon stijgt van 13,68 naar 14,06 euro per uur. Minimumloners met een 36-urige werkweek ontvangen hierdoor 41 euro extra per maand. Een 40-urige werkweek levert 58 euro extra op.
Verkapte verhoging
Van het verlaagde belastingtarief profiteren niet alle lage inkomens. Dit komt doordat de algemene heffingskorting kleiner wordt. Die zakt met 294 euro, van 3.362 naar 3.068 euro per jaar. Deze verlaging doet voor mensen met bruto-inkomens tussen 1.000 en 2.000 euro per maand – veel parttimers en minimumloners onder 21 jaar – een deel van het voordeel van het lagere belastingtarief teniet.
Zo daalt het nettoloon van een werknemer met een brutomaandinkomen van 1.000 euro volgende maand met 22 euro, in geval van 1.500 euro bruto is dat 31 euro, en bij 2.000 euro bruto 32 euro. Het is de derde verlaging van de algemene heffingskorting sinds de invoering ervan in 2001. ADP-medewerker Dik van Leeuwerden: „Een daling van de heffingskorting is eigenlijk een verkapte belastingverhoging.”
Lees ook
De rente wordt lager dan goed voor ons is
Voor werknemers en werkgevers die willen vergroenen, is 2025 het laatste jaar om te profiteren van een lage fiscale bijtelling voor elektrische auto’s. Komt zo’n auto in 2025 op weg, dan geldt een bijtelling van 17 procent over de eerste 30.000 euro die de auto waard is. Daarvan valt dan vijf jaar te profiteren. Vanaf 2026 verdwijnt deze korting volledig en geldt een bijtelling van 22 procent.
Gepensioneerden gaan er volgens ADP iets op vooruit. Door het lagere belastingtarief stijgt komend jaar het aanvullend pensioen. Mensen met 1.000 euro aanvullend pensioen per maand ontvangen dan netto 12 euro meer. Bij 1.500 euro aanvullend pensioen gaat het om 18 euro.
Na zeven faillissementen in één sector, in één jaar, in één land rijst de vraag: bestaat er nog wel plastic recycling in Nederland? Wat in januari begon met het omvallen van Umincorp (120 medewerkers), bleek de start van een faillissementsgolf in een sector die juist de toekomst van plastic moest bepalen. Vorige week viel ook Blue Cycle uit Heerenveen om.
De Friese fabriek stuurde vlak voor de feestdagen twintig werknemers naar huis. Het bedrijf verwerkte sinds vorig jaar plastic afval tot pyrolyse-olie. Die olie zou door andere bedrijven vervolgens weer kunnen worden omgezet in nieuw plastic. Een heel ander proces dan het mechanisch versnipperen en omsmelten van oud plastic, wat de grote afvalverwerkingsbedrijven doen.
Lees ook
Milieuvervuiling door plastic? Het wordt nog veel erger, laten cijfers zien
In die zin past het faillissement van Blue Cycle in een trend. Het waren meestal kleinere nichespelers, vaak meer innovatieve recyclers die dit jaar sneuvelden. Daarmee is de plasticrecyclingsector die uit vele tientallen bedrijven bestaat (met reuzen als Renewi en Morssinkhof) niet weg.
Maar ook de grote spelers voelen dat er minder vraag is naar gerecycled plastic. Machines staan uit, omzetten onder druk en de parkeerplaatsen van fabrieksterreinen vol met bigbags gerecycled plastic waar klanten voor ontbreken. De sector kijkt voor een antwoord naar PVV-staatssecretaris Chris Jansen van Infrastructuur en Waterstaat, maar hij is ook zoekende.
Dat is het nadeel van voorloper zijn. Je moet alles zelf uitvinden
„Dat is het nadeel van voorloper zijn”, zegt Eric Witvoet, sinds deze zomer interim-directeur van Blue Cycle. „Je moet alles zelf uitvinden.” De Friese fabriek kampte met tegenvallers: machines waren duurder dan verwacht en deden niet wat ze moesten doen. Investeringen bleven zich ophopen. Het werd de financiers te bont.
Opstartproblemen
Het proces van Blue Cycle heet chemische recycling, een tak van sport die in de kinderschoenen staat maar als veelbelovend wordt gezien. Het is bijvoorbeeld nuttig voor het maken van gerecyclede voedselverpakkingen. Veel plastic afval mag niet worden omgesmolten naar nieuw plastic voor voedselverpakkingen, vanwege mogelijke vervuiling. Maar als plastic helemaal wordt teruggebracht naar olie, kan dat wel.
De opstartproblemen die komen kijken bij het bouwen van nieuwe fabrieken, veroorzaakten (mede) andere faillissementen, zoals bij het Eindhovense Ioniqa in oktober. Maar de sector wordt nog het meest geplaagd door het gebrek aan vraag naar gerecycled plastic.
Lees ook
Ook (dubieus) gerecycled plastic komt nu uit Azië
De plasticmarkt is bij uitstek een wereldmarkt. Met name in Azië verrezen de afgelopen jaren megafabrieken waar nieuw plastic wordt gemaakt van aardolie. Op containerschepen komen deze plastics de haven van Rotterdam en Antwerpen binnen. Vervolgens ontstaat een oneerlijke concurrentiestrijd met gerecycled plastic van Europese bodem, waar de prijzen voor energie en arbeid veel hoger liggen, en de milieu-eisen strenger zijn. Producenten van voedselverpakkingen, shampooflessen en andere plastics stapten vanwege het prijsverschil afgelopen jaren weer over op vervuilende nieuwe plastics.
Maar met zeven faillissementen is de hele sector niet weg, verre van. „Plastic is een heel heterogene markt”, zegt Harold de Graaf, algemeen directeur van de Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie (NRK). „Het plastic uit de bril op mijn neus is heel anders dan van een fles Driehoek-zeep. Bij ons zijn zo’n dertig recyclers lid, bijna geen van hen kun je met elkaar vergelijken.”
Het ene bedrijf recyclet folies, het andere harde plastics. Het ene recyclet plastic in de auto-industrie, het ander werkt met huisafval. Veel bedrijven blijven overeind door winst uit andere activiteiten, zoals vuilnis ophalen, andere worden weer beschermd door een groot moederbedrijf. Maar duidelijk is: de recyclers van wie het eindproduct duurder is dan fossiel plastic, verkopen minder.
Ook wij zijn nog aan het kijken hoe we hier op de juiste manier mee om kunnen gaan
De plasticsector vindt dat de overheid moet bijsturen en kijkt daarvoor naar PVV-staatssecretaris Chris Jansen. In een commissiedebat vlak voor Kerst somde hij aan Kamerleden op waar zijn ministerie (IenW) aan werkt. Zoals de inkoopkracht van de overheid gebruiken voor het aankopen van meer circulaire producten, en het makkelijker maken om financiering te krijgen voor recyclers. „Het is veel: ‘dit doen we al, dat doen we al’”, wierp Kamerlid Geert Gabriëls (PvdA-GroenLinks) namens de commissie tegen. „We hebben honderden e-mails gehad, meer dan ooit bezorgde recyclers gesproken. Wat ‘we’ doen is niet genoeg. Na zo veel noodkreten kunnen we van links tot rechts zeggen dat er meer nodig is.”
Jansen is het „eens” met Gabriëls, zei hij, maar „ook wij zijn nog aan het kijken hoe we hier op de juiste manier mee om kunnen gaan”.
Motie van Koekkoek
Interessant is dat een meerderheid in de Tweede Kamer een motie van Marieke Koekkoek (Volt) steunde, waarmee ze opriep een overbruggingsfinanciering in te stellen om plasticrecyclingbedrijven te ondersteunen. Hoe zal de staatssecretaris in het nieuwe jaar met die motie omgaan? Er was door zijn kabinet geen geld vrijgemaakt om plasticrecyclers te ondersteunen.
Tot nu toe zocht het kabinet het vooral in verplichtingen. Onder Rutte IV verscheen een concept-wetsvoorstel dat plasticverwerkers (zoals bedrijven die verpakkingen maken) verplichtte per 2027 nieuw plastic bij te mengen met gerecycled plastic. De staatssecretaris zegt deze lijn voort te zetten, maar er is kritiek op dit huidige voorstel. Als (duurder, of bewerkelijker) gerecycled plastic verplicht is voor Nederlandse plasticverwerkers, halen de Unilevers van deze wereld hun verpakkingen voortaan uit het buitenland, vreest men.
Een Europese bijmengverplichting zou voor een gelijker speelveld kunnen zorgen, en die is ook op komst. Per 2030 gelden vergelijkbare regels op Europees niveau. Maar de vraag is dan weer: als het op dit tempo doorgaat, hoeveel recyclers staan dan nog overeind in 2030?
Van de zeven bedrijven die dit jaar sneuvelden, krijgt er vooralsnog één een doorstart. Namelijk het Eindhovense Ioniqa, dat wel afscheid moest nemen van de helft van het personeel en een fabriek. Blue Cycle uit Heerenveen hoopt ook nog op een doorstart. Curator Harry Poort heeft een lijstje van zeven tot acht gegadigden. Hij is optimistisch. „Ik ga ervan uit dat als we met z’n allen een omslag willen maken naar groener, dit soort producten uiteindelijk nodig is. Olie is eindig, dat weten we. Alleen: per wanneer, dat weten we nog niet.”
Hun handen zijn al wat ruwer geworden, de nagels schoonmaken is soms onbegonnen werk. Ze zijn gehard door dagen buiten werken en hebben vele kilometers afgelegd op hun terrein van dertien hectare. De vier Jonge Voedselbosboeren zijn aan het veranderen, ze worden boeren.
Vooral het planten van 14.000 bomen in de afgelopen wintermaanden op het veld van Voedselbos De Laar (gemeente Elst, net onder Arnhem) heeft daaraan bijgedragen. Met hulp van in totaal driehonderd vrijwilligers gingen de elzen, wilgen en andere bomen stuk voor stuk de grond in. Zwaar werk, in weer en wind, en op de klei die zich vastzuigt aan laarzen en spades.
„Heel veel fysiek bezig zijn was een eerste krachtmeting. Ik denk dat we die wel goed hebben doorstaan”, zegt Simon Verboom. En ieder plantgat, iedere geplante boom is uniek, vertelt hij. Samen bomen planten is net zo verbindend als met elkaar een biertje doen in de kroeg, stelt Sacha Brons.
De geplante bomen maken van het wilde grasland langzamerhand een bosbiotoop. Deze ‘pioniers’ moeten ook de vruchtdragende soorten – zoals walnoot, appel en kakifruit – bescherming gaan bieden tegen de wind. Zo krijgt het voedselbos van de Jonge Voedselbosboeren Simon Verboom (30), Katja Zweerus (27), Sacha Brons (23) en Wytze Walstra (23) vorm.
Een enkele keer gaat dat vormgeven van het land heel snel. Een natuurvriendelijke oever werd in een week met groot materieel aangelegd. Voor Katja Zweerus was het een hoogtepunt om met de graafmachine zelf een stukje te mogen graven. Niet eenvoudig, weet ze nu.
Lees ook
De twintigers die een voedselbos beginnen om anderen te inspireren: ‘We creëren hier een paradijs’
Golf van welwillendheid
Het was anderhalf jaar geleden nog een wild idee om als vier twintigers zelf een voedselbos te beginnen. En dan geen hobbybosje met een paar bomen en struiken, maar een landbouwproject met tienduizenden bomen waar ze op termijn alle vier een deel van hun inkomen uit zouden verkrijgen.
Dat was het plan. En het werd in hoog tempo werkelijkheid.
Om te zeggen dat ze een succesvolle periode achter de boeg hebben, zou een understatement zijn. De Voedselbosboeren hebben onder meer een winnend voorstel ingediend voor het stuk grond van dertien hectare bij Arnhem Zuid, de financiering geregeld en vergunningen gekregen om bomen te planten en andere aanpassingen in het landschap te doen.
De Voedselbosboeren leggen op de helft van het terrein drie voedselbossen aan. Het gastronomisch bos gaat producten opleveren voor restaurants en speciaalzaken, het ‘rationele’ bos wordt gericht op grootschalige productie van noten en fruit en in het zelfoogstbos kunnen buurtbewoners met een abonnement zelf komen plukken. De overige 6,5 hectare wordt bestemd als akkerland, te beheren door een andere partij.
De vier gingen gedegen te werk, met uitgebreide plannen en begrotingen, en spreadsheets om ieders taken bij te houden. Ze moesten zich verdiepen in landbouwregels, organisatievormen, verdienmodellen en plantensoorten.
Ze surfden het afgelopen jaar op een golf van welwillendheid. Steun kwam van ervaren voedselbosbouwers, grondfondsen en fondsenverstrekkers, vrijwilligers en bestuurders. Een zaalverhuurder rekende een lager tarief, een kweker hoefde geen geld voor een lading bamboestokken. Weerstand van betekenis hebben ze eigenlijk niet ontmoet. En ze kregen buitengewoon veel aandacht in de media.
Als het nu zou eindigen, zou het al een succes zijn, zegt Sacha Brons in een gesprek aan het einde van het jaar. De vier zijn bijeen in het huis van de moeder van een van hen, voor een dagje „laptopwerk”.
Gevraagd naar tegenvallers noemen ze een net geplaatst hek dat vijftig centimeter verderop moet staan en de diepe rijsporen die grote machines op het land hebben veroorzaakt. Het kan vijf jaar duren voordat de bodem daar hersteld is, denken ze. Van een andere orde is dat voor het akkerland nog geen pachter is gevonden. Dat betekent minder inkomsten.
Lees ook
Het voedselbos is tevens een ontmoetingsbos. ‘Deelnemers komen oogsten, en werken vrijwillig mee’
Vergrijzing in de landbouw
Hun leeftijd speelde bij de positieve ontvangst een belangrijke rol. Wytze Walstra: „Ik merk dat mensen daar blij van worden.” Simon Verboom: „Het is absoluut een bewuste keuze geweest om ons te profileren als jonge agrariërs.” Hij wordt er, als oudste, door de andere drie mee geplaagd dat hij deze maand dertig is geworden.
Wytze Walstra haalt er statistieken en grafieken bij om te laten zien dat een „enorme vergrijzing in de landbouw” gaande is. Het aantal boeren neemt de laatste decennia sterk af en veel oudere boeren hebben geen opvolger. „Het moet van onze generatie komen om met dit soort initiatieven aan de slag te gaan. Het grote voordeel van jong zijn is dat je nog veel minder vastzit. En wij hebben ook het voordeel dat we geen agrarische achtergrond hebben. Dus we hadden geen vooroordelen of gevestigde ideeën vanuit de gangbare landbouw.”
Alles wat we nu doen, is alleen maar een basis voor de volgende stap
Er is ook een groot obstakel voor die verjonging, zegt hij. Veel jongeren willen zich niet binden. Zeker hoogopgeleide jongeren kunnen van alles doen en krijgen daardoor keuzestress, meent hij. Voor de vier voelt het juist goed dat ze zich hebben verbonden aan een project dat tientallen jaren gaat duren, zelfs langer dan hun eigen leven. Sommige bomen die ze gaan planten, worden pas over jaren productief en kunnen eeuwen oud worden.
Dat ze het commitment aan elkaar zijn aangegaan, is ook niet tegengevallen. Sacha Brons: „We hoorden aan het begin van ons avontuur in augustus 2023: statistisch gezien is over een jaar een van jullie eruit gestapt. Dat is niet gebeurd. En het voelt ook niet alsof dat gaat gebeuren.”
Lees ook
Wat je met een voedselbos verdient, is nog een open vraag
Torenvalk en steenuil
Er is nog een reden waarom ze zo veel steun hebben gekregen, denkt Wyztze Walstra. „Ik merk dat als je niet alleen maar bezig bent met het creëren van economische waarde voor eigen gewin en vooral focust op het creëren van maatschappelijke waarde, mensen het leuk vinden om daarbij aan te sluiten. Want iedereen weet heus wel dat er iets moet gebeuren.”
En dat ‘iets’ kan zich over allerlei domeinen uitstrekken. Ze stapelen doelen, zegt hij. „Voedselproductie, klimaatadaptatie en –mitigatie, verbetering van de waterkwaliteit, sociale waarde”, somt hij op.
En misschien is er nog wel meer. Ze hebben er wel eens over gedacht om „alle stromen van waarde” die het toekomstige voedselbos in en uit gaan in kaart te brengen. Dan denken ze aan de betaalde en onbetaalde arbeid die erin wordt gestoken, maar ook de lunches die door vrijwilligers worden gemaakt, en zelfs de wandelaars die langskomen en van het bos in aanleg genieten. Katja Zweerus noemt de torenvalk en de steenuil die er nu al zitten en de soorten die ze in de toekomst zullen leren herkennen. „Het is veel meer dan alleen economisch verkeer”, zegt Sacha Brons.
Boven aan de doelen van de voedselbosbeweging staat wel het streven de veronderstelde tegenstelling tussen natuur en landbouw te overbruggen. Walstra: „Het gangbare idee is dat als je natuurwaarden gaat introduceren in landbouw, je altijd minder efficiënt bezig bent. Dat het een zero-sum game is. Maar het voedselbos doet niet onder voor natuurgebied, omdat het dezelfde natuurwaarde weet te halen. En tegelijkertijd doet het niet onder voor de landbouw, omdat het ook heel veel voedsel produceert.”
Die tegenstelling zien ze ook terug in het nieuwe beleid voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dat houdt in dat agrariërs een vergoeding krijgen voor gederfde inkomsten omdat ze iets met natuur doen. „En dus is het zo dat ons voedselbos straks niet binnen dit beleid valt, want dat is een productieve investering. Maar de randen om ons voedselbos, waar we de niet-productieve elzen en wilgen planten, vallen er wel onder.”
Demonstratiebedrijf
Ze zien hun project als een demonstratiebedrijf, ze willen de voedselbosbeweging verder helpen. Sacha Brons: „De kern van de logica van het hele systeem is meebewegen met de natuur. En als je dat op zo’n manier weet in te richten dat je er ook genoeg inkomsten uit kunt halen, dan kan dat ook heel veel boeren aanspreken, denk ik.”
Is dat ook een kwestie van overtuiging, geloof wellicht? Het voedselbos, zeker als het gaat om de productie van voedsel en daarmee samenhangend het verdienmodel, moet zich grotendeels nog bewijzen. Er zijn te weinig oudere voedselbossen om beweringen over opbrengsten in kilo’s en euro’s met keiharde cijfers te onderbouwen. En de ervaringen met de paar recent opgezette grote, commerciëlere voedselbossen zijn niet alleen gunstig. Er zijn ook verhalen over flinke ‘inboet’ van bomen die doodgaan en daardoor tegenvallende opbrengst.
Je hebt geleerd dat grootschaligheid gelijkstaat aan veel productie en efficiëntie. En dat zijn we aan het omkeren
Iedere investering vereist een zekere vorm van geloof, werpt Sacha Brons tegen. Of het nu in een melkrobot is of in een voedselbos. Toch lijkt de stap naar een voedselbos groter. „Maar dat heeft niks te maken met de ongeloofwaardigheid van het model, maar veel meer met de kracht en de alomvattendheid van het denken waar we in zitten, dat heel erg gericht is op grootschaligheid en mechanisatie en industrialisatie. Je hebt geleerd dat grootschaligheid gelijkstaat aan veel productie en efficiëntie. En dat zijn we aan het omkeren. Dus dat geeft een soort error in je hoofd.”
Ze hebben, onder andere in contacten met boeren uit de omgeving, gemerkt hoe anders zij dingen aanpakken, bijvoorbeeld door het werken met vrijwilligers en het handmatig planten van zulke grote aantallen bomen. Die buren keken wel een beetje sceptisch naar de nieuwkomers. Maar van vijandigheid was geen sprake, zeggen de vier. En de jonge boeren zagen ook dat de „gangbare boeren” met veel passie werken. „Je zit met alles erin”, in zo’n agrarisch bedrijf, merken ze.
Aan het einde van het jaar is er één consumeerbaar product van het land gekomen: thee met bladeren van de dauwbraam. Maar er is nog lang geen voedselbos, er is zelfs nog geen enkele vruchtdragende soort geplant. Sacha Brons: „Dat komt volgend jaar, maar die moeten dan wel aanslaan. Een jaar daarna meer, en dan moet het groeien. Dus het is de komende jaren niet af. Alles wat we nu doen, is alleen maar een basis voor de volgende stap.”
Lees ook
Vijfgangenmenu uit het voedselbos: van eikeltjesmeeltartelette tot stroopwafel met hazelnoot en kakifruit
„Als je écht innovatie wilt creëren en écht je economie wilt aanjagen, dan gaat dat via start-ups. Er is geen ander instrument. Maar in Nederland they just don’t fucking get it.” De boodschap van prins Constantijn van Oranje, boegbeeld van start-up-organisatie Techleap, is glashelder: Nederland laat kansen liggen als het gaat om innovatie.
Het probleem? Het is moeilijk voor start-ups om geld op te halen in Nederland. Althans, na een tijdje. Beginnende start-upondernemers halen vaak hun eerste centen op bij ‘friends, fools and family’, die uit persoonlijke betrokkenheid of enthousiasme de eerste investeringen doen. En ook als het bedrijf winstgevend is geworden, zijn er genoeg welwillende geldschieters beschikbaar. Maar daartussenin gaat het in Nederland mis.
‘Valley of death’
In die fase, die bekendstaat als de ‘valley of death’, is er veel geld nodig voor onderzoek en ontwikkeling. Maar het ontbreekt de start-ups dan veelal nog aan (stevige) omzet en succes is allesbehalve gegarandeerd. Investeren is dan een risico. En van risico’s zijn Nederlandse investeerders minder gecharmeerd dan beleggers aan de andere kant van de oceaan, zo lijkt het.
De Verenigde Staten tellen– vergeleken met Nederland – een overvloed aan durfinvesteerders. Dit zijn partijen voor wie het een businessmodel is om óók te wedden op waarschijnlijke mislukkingen, omdat de enkeling die slaagt vaak heel veel oplevert. Uit cijfers van start-up-dataplatform Dealroom blijkt dat in 2024 in de Verenigde Staten voor 190,9 miljard dollar (182 miljard euro) aan durfkapitaalinvesteringen zijn gedaan. In Nederland was dat 3,6 miljard dollar (3,45 miljard euro). Per hoofd van de bevolking werd er in de Verenigde Staten omgerekend 546 euro als durfkapitaal belegd in Nederland was dat 193 euro.
In Nederland is de concurrentie tussen start-ups om financiering te krijgen dan ook groot, beaamt Djoni de Vos, die samen met zeven anderen het in Nederland opererende Keen Venture Partners-fonds van 270 miljoen euro beheert. „We zien jaarlijks duizend start-ups en investeren er in misschien vijf.”
Naar de VS of niet?
Omdat investeerders zoals De Vos meer in de VS zitten, zoeken veel Nederlandse start-ups daar naar financiering. En dit betekent in de regel dat ze moeten verhuizen. Mario Draghi, de voormalige president van de Europese Centrale Bank, waarschuwde hiervoor in zijn recente rapport over de Europese concurrentiekracht. Het probleem is namelijk niet uniek voor Nederland, maar doet zich in heel Europa voor. Tussen 2008 en 2021 verhuisden 40 van de 147 Europese ‘unicorns’, start-ups die een miljard dollar waard zijn, naar het buitenland, meestal naar de Verenigde Staten.
Als ik met de politiek aan tafel zit en praat over dit onderwerp, zit er nooit een ondernemer bij
Maar niet iedereen vertrekt helemaal. Thijs Verreck, oprichter van AI-start-up Prototyper & Wavyr: „Nadat ik kapitaal had opgehaald bij een Amerikaans fonds, volgden al snel Zoom-gesprekken waarin ze me aanraadden om naar Amerika te verhuizen”, vertelt hij. „Ze benadrukten steeds de voordelen: makkelijker toegang tot financiering, meer technisch talent en een grotere afzetmarkt.” Verreck koos uiteindelijk voor een compromis: het bedrijf verhuisde juridisch naar de VS, terwijl hij zelf in Nederland bleef wonen. „Persoonlijk werkt dit voor mij, maar economisch profiteert vooral Amerika hiervan.”
Maar ook als het bedrijf (juridisch) wel in Nederland blijft, gaat er veel waarde verloren als de investeringen vooral uit het buitenland komen. Jelle Prins, medeoprichter van het biotechbedrijf Cradle, dat onlangs 72 miljoen dollar ophaalde (grotendeels afkomstig uit de VS): „Omdat de investeerders niet uit Nederland komen, vloeit veel van de waarde naar het buitenland. Zonde, want dat geld had hier nieuwe start-ups kunnen ondersteunen.”
Moet de Nederlandse staat het financieringsgat dichten? En zo ja, hoe dan? Hierover zijn de meningen verdeeld. Toch zijn er drie oplossingsrichtingen die geregeld worden geopperd.
Overheidspotjes
Het kabinet tuigde enkele jaren geleden verschillende potjes op waar start-ups een beroep op mogen doen. Zo werden in 2020 onder Rutte III het Nationaal Groeifonds (dat alweer wordt uitgefaseerd) en Invest-NL in het leven geroepen. Onlangs stelde D66-Kamerlid Joost Sneller voor om jaarlijks 30 miljoen euro beschikbaar te stellen voor start-ups in sectoren als de medische- en klimaattechnologie. Sneller benadrukte in een gesprek met NRC dit voorstel te doen vanwege de zorg dat Nederlandse start-ups trager groeien dan hun Amerikaanse tegenhangers.
Het is zo tijdrovend dat je je afvraagt of de start-ups die een beroep doen op bureaucratische regelingen wel de juiste zijn
Niet iedereen is even enthousiast hierover. Techondernemer Robert Gaal, van videogamestart-up Vesper, omschrijft de politieke potjes als „goedbedoeld, maar niet afgestemd op de werkelijke behoeften van start-ups”. Volgens Gaal kan de bureaucratie die gepaard gaat met dergelijke regelingen ondernemers juist ontmoedigen. De Vos deelt deze kritiek en wijst naar de eisen voor de subsidieregeling van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO): „Een aanvraag van vijftig pagina’s, een commissie van zes personen, en een presentatie. Daaraan voldoen is zo tijdrovend dat je je afvraagt of de start-ups die een beroep doen op zulke bureaucratische regelingen wel de juiste zijn. Vaak zijn dit juist de start-ups die geen financiering van investeerders krijgen. En daar is meestal een goede reden voor.”
Van Oranje stelt dat het probleem deels zit in het gebrek aan communicatie tussen de politiek en ondernemers. „Als ik met politici aan tafel zit en praat over dit onderwerp, zit er nooit een ondernemer bij. Terwijl, als de mensen die aan de knoppen zitten in Den Haag werkelijk geïnteresseerd zijn in innovatie, ze juist ondernemers moeten uitnodigen. Nu ontbreekt dat perspectief.”
Pensioenfondsen
Een andere oplossing wordt veelal gezocht in de pensioensector. Van Oranje vindt dat pensioenfondsen een groter deel van het fondsvermogen in durfkapitaal moeten steken: „Start-ups krijgen dan meer financiering en het rendement vloeit terug naar de pensioenkassen.” Volgens Van Oranje investeren pensioenfondsen in Nederland slechts ongeveer 0,01 procent van hun vermogen in Nederlands durfkapitaal. Hij pleit ervoor om vaker het voorbeeld van Zweden of VS te volgen, waar dit percentage respectievelijk rond de 0,19 en 1 procent ligt. „Als onze pensioenfondsen ook 1 procent van hun vermogen in durfkapitaal zouden investeren, kan Nederland uitgroeien tot een start-up-wereldspeler.” In juni dit jaar bedroeg het totale belegde pensioenvermogen in Nederland ruim 1.600 miljard euro. Een investering van 1 procent in durfkapitaal zou dan neerkomen op meer dan 16 miljard euro. Het daadwerkelijke bedrag lag in 2023 rond de 150 miljoen euro.
Dennis Vink, professor financiering aan de Nyenrode Universiteit, is het niet met Van Oranje eens. „Natuurlijk zou dit de BV Nederland ten goede komen. En ik ben uiteraard ook voor de BV Nederland. Maar pensioenfondsen zouden zich hier niet op moeten richten. Als pensioendeelnemer wil ik niet dat mijn geld nog risicovoller wordt belegd.”
Belastinggeld
En dan zijn er nog de belastingen. Van Oranje: „Er is voortdurend onduidelijkheid over belastingregels.” De inconsistentie van het belastingbeleid schrikt volgens hem beleggers af. Daarnaast vormt de hoogte van de belasting een probleem, aldus Vink. „Investeerders betalen hier relatief veel belasting, en dat geld kunnen ze niet gebruiken om in start-ups te investeren.”
Toch zit een belastingverlaging voor investeerders er volgens de hoogleraar niet in. „Die boot is al gemist”, zegt hij. „In Nederland zijn we te gehecht aan het sociale stelsel en kostbare infrastructuur en dat kost nu eenmaal een hoop belasting.” Dat hoeft niet per se slecht te zijn. Vink: „Het is juist de reden waarom zoveel werknemers Nederland nog steeds als een prettig land ervaren.”