Van dichtbij is alles belangrijk, van een afstand niets

Marjoleine de Vos

Ons nogal dikke vriendinnetje keek verbaasd bij het horen van ons gezeur over heupen en kilo’s en calorieën, terwijl we intussen na de wekelijkse zwempartij kaascroissants wegwerkten. „Ik dacht dat meisjes zoals jullie elke dag tevreden voor de spiegel stonden”, zei ze een beetje onthutst. Wij haastten ons haar te verzekeren dat het niet zo was, oh nee, ook wij hadden onze frustraties, ze moest niet denken dat slank zijn al je problemen oploste! Of we het troostrijk bedoelden weet ik niet. Waarschijnlijk niet.

Nu, een leven later, denk ik vaak: ze had gelijk. Meisjes zoals wij, ménsen zoals wij, zouden elke dag tevreden zo niet in de spiegel dan toch om ons heen moeten kijken.

Het is een beetje een braaf gevoel, maar hoe zou je het níet hebben?

Op de televisie zie je de wanhoop van mensen in ingestorte Turkse steden. Een Syriër die zijn zus hoort roepen onder het puin maar er is geen hulpverlening, er zijn geen machines om het puin weg te ruimen. Je denkt je zowel de zus te zijn – hoort ze de stem van haar broer? geeft die haar hoop, kracht? – als de broer die niets kan dan bezwerend de wacht houden, niet loslaten.

Zelfs onze regering lijkt reuze mee te vallen als je Erdogan ziet

„Ik woon in het aardbevingsgebied”, zeg ik wel eens tegen mensen om de locatie te verduidelijken van het onbekende Groningse dorp. Hier is nog nooit een huis ingestort. Zelfs onze regering, die niet uitblinkt in doeltreffende daadkracht om het maar eens voorzichtig te zeggen, lijkt reuze mee te vallen als je Erdogan ziet die deze ramp aangrijpt om de overheid te prijzen: „We zullen nieuwe huizen bouwen, net zoals we dat in 1999 hebben gedaan!” Ja, nieuwe huizen die weer niet berekend zullen zijn op aardbevingen.

Bij de buren, die onlangs acuut hun boerderij moesten verlaten omdat het niet meer veilig was er te wonen, is een noodwoning neergezet en wordt elke dag gewerkt aan versterking van de gevaarlijk wankele gedeelten van hun huis. Zij zijn geen moment dakloos geweest. Ze zijn natuurlijk ook niet met z’n miljoenen, maar toch.

FOTO Kees van de Veen

Ik kijk naar de indrukwekkende serie van Thomas Erdbrink over Afghanistan. De dappere meisjes die bang en wel toch naar een geheime school gaan, in de hoop dat het tij op een gegeven moment zal keren en ze wél weer een leven voor zich hebben in plaats van levenslange gevangenschap onder de Taliban. In de eerste aflevering zei een jonge man die er niet in was geslaagd op tijd het land te verlaten, dat het allesbepalende verschil tussen hem en Erdbrink was dat hij in Afghanistan was geboren en Erdbrink in Europa. Dat toeval. „Het lot gedraagt zich als een idioot”, schreef Euripides al.

Hebben wij dan dus niets te klagen? Die heupen, die calorieën, die aardbevingen, die kanker – doen ze er allemaal niet toe? Dat zou ook weer een rare conclusie zijn. Dan kleineer je alles in je eigen leven omdat het zoveel erger kan. Het is geen antwoord om het leven hier alle betekenis te ontzeggen en alleen maar ‘dankbaar, dankbaar’ te gaan zitten mompelen. Je kleineert de mensen daar trouwens ook door ze alléén maar als ellendig en hulpeloos te zien.

Jemig, is dit een préék of zo? Nee, het is een poging na te denken over hoe je in het leven zou kunnen staan. Heeft iets te maken met perspectief en evenwicht. Alles wat we doen en denken doet ertoe, maar niet steeds in dezelfde mate. Van dichtbij is alles belangrijk, van een afstand niets. Er is geen ideale afstand.