Hoeveel kunstenaars kan een huwelijk verdragen?

Het nieuwe boek Parade van Rachel Cusk begint met de zin: ‘Op een bepaald punt in zijn carrière begon de kunstenaar G, misschien omdat het de enige manier was die hij kon bedenken om zijn tijd en zijn plaats in de geschiedenis te duiden, ondersteboven te schilderen.’ Een Cuskiaanse opening: de kern van het verhaal wordt erin gevat, je valt middenin een betekenisvolle ervaring van het personage. De tekst voelt al snel vertrouwd, met een typerende stijl die we van haar Contouren-trilogie kennen. Cusk voert personages op die zichzelf al kletsend binnenstebuiten keren, daar rustig de tijd voor nemen en zo een behapbare weldaad aan ideeën tentoonspreiden.

De verteller verdwijnt intussen naar de achtergrond: het gaat om de gesprekken, de opgevoerde anekdotes en hoe de ontvangst van die woorden voornamelijk indirect iets zegt over de luisterende verteller. Op die manier brak Cusk eerder met conventionele regels van de roman: je identificeren met een hoofdpersonage is moeilijk als je die nauwelijks terugvindt in de tekst. Met Parade, onlangs bekroond met de prestigieuze Britse Goldsmiths Prize voor experimentele literatuur, gaat ze nog een stap verder.

Parade bestaat uit vier losse verhalen (de stuntman, duiker, vroedvrouw, spion) die elk over een kunstenaar gaan, man of vrouw, filmmaker of schilder, telkens eenduidig ‘G’ genoemd. We lezen korte, schetsmatige biografieën van kunstenaars, die paradoxaal genoeg geanonimiseerd zijn.

De prijs van ervaring

Het boek opent met een echtpaar, de klassieke (lees: ouderwetse) mannelijke kunstenaar G en zijn vrouw, die op afstand van de stad zijn gaan wonen. Zijn vroege werk werd kritisch ontvangen en hij rebelleert vervolgens door op zijn kop te schilderen, maar hij wordt door diezelfde wereld dan weer geprezen. Met dit omkeringsidee wil hij de werkelijkheid bevrijden van haar beperkingen: wanneer iets refereert aan de werkelijkheid, volg je bepaalde wetten die in die wereld gelden. Wanneer je een portret omkeert, gaat die referentie grotendeels verloren, omdat je iets nieuws waarneemt. De betrokkenheid van de toeschouwer, zo redeneert G, lijkt daarmee te verdwijnen en daarmee de kritische blik die beoordeelt of een beeld geloofwaardig en herkenbaar is.

Als de vrouw van G een schilderij uit deze omgekeerde serie ziet waarin hij haar naakt heeft afgebeeld, is het alsof ze een klap krijgt: ‘het was haar toestand, de toestand van haar sekse’. G geeft haar (en haar sekse) dan wel een stem, maar is tegelijkertijd ongenadig hard in zijn opvatting ‘dat vrouwen geen kunstenaar konden zijn’, waarvan de echtgenote vermoedt dat hij bedoelt ‘dat vrouwen geen kunstenaar konden zijn als mannen al kunstenaar wilden zijn’.

Ze ziet het kunstenaarschap als een bijzondere staat van menszijn (manisch, toegewijd, gefocust), die binnen een gezin alleen kan bestaan als deze afwijkende rol door één van de ouders geclaimd wordt terwijl de ander zorg draagt voor het huishouden, de kinderen. Voor de moeder zou dat niet dezelfde keuze zijn als voor de vader: ‘Moeder zijn betekent oorverdovend en onophoudelijk leven in het moment. De kunstenaar die ook moeder is moet uit het moment stappen om toegang te krijgen tot een heel ander soort moment, en telkens als ze dat doet betaalt ze daarvoor een prijs, de prijs van ervaring.’ Er wordt gesteld dat mannelijke kunstenaars gelegitimeerd en daarmee moeiteloos hun leven aan de kant zetten voor hun kunst, terwijl vrouwen de omschakeling van moeder naar kunstenaar telkens weer moeten ervaren als niet vanzelfsprekende keuze (als een pijnlijk breken, een strijd).

In de andere verhalen wordt eveneens onderzocht hoe kunst zich verhoudt tot de werkelijkheid en een kunstenaar tot een samenleving. We krijgen het verhaal van andere G’s, die de vorm aannemen van een succesvolle vrouwelijke schilder die haar rol als moeder en kunstenaar probeert te verenigen, een filmmaker wier moeder net overleden is en een museumdirecteur die een tentoonstelling (van G) voor de dag moet sluiten, als er voor haar ogen een bezoeker van de bovenste verdieping zijn dood tegemoet springt.

Willekeurig gekozen

Parade is een spel. Wat een stuntman, een duiker, een vroedvrouw en een spion met elkaar te maken hebben? Zij verwijzen naar rollen die we aannemen en hoe die onze omgang met de buitenwereld beïnvloeden. Hoe die G’s met elkaar samenhangen, dat is een zoektocht zonder pasklare antwoorden die je als lezer moet ondernemen. Soms zijn er overlappende elementen te vinden, zoals een tentoonstelling of een parade die in meerdere verhalen opduikt, maar de grootste gemene deler is de benaming G, een benaming gestript van alle individualiteit en bovendien multi-inzetbaar. Cusk stelde onlangs, tijdens een interview op literatuurfestival ILFU, dat ze de letter willekeurig gekozen heeft: schuilend achter één en dezelfde letter zie je als lezer eerder het kunstenaarschap dan de persoon erachter, zoals een artiestennaam. Er wordt inmiddels druk gespeculeerd over de bestaande kunstenaars op wie deze personages zijn gebaseerd (zoals wellicht Georg Baselitz die bekend is om zijn omgekeerde schilderijen – zie ook de beginletter van zijn voornaam).

Vaak zijn de opgevoerde ideeën in deze roman zo abstract, dat je voelt dat ze ergens een waarheid raken, maar dat het knap lastig is om ze echt te doorgronden. Wat het ook ingewikkeld maakt, is dat ze lang niet altijd eenduidig zijn: waar de vrouw te weinig ruimte krijgt (de kwetsbaarheid van het op straat bejegend worden of als tweederangs gezien te worden, als kunstenaar, als moeder) laat ze even vaak na om ruimte in te nemen, want: ‘[…] wat haar verleidde was zijn afkeuring. In zijn afkeuring herkende ze het bewijs van zijn gezag.’ Cusk vraagt met dit boek veel van haar lezer, door scherven te geven in plaats van verhaal met een vaste structuur en helder gedefinieerde, identificeerbare personages. Het is aan de lezer om de stukjes verhaal aan elkaar te denken, om abstracte theorie begrijpelijkerwijs op de praktijk te laten passen. Daar moet je zin in hebben. Soms voelt het rijk en doordacht, soms is het simpelweg irritant.

Voor sukkel aangezien

In het laatste verhaal, waar de moeder van de filmmaker komt te overlijden, verandert de vertelstem opvallend genoeg van ‘ik’ naar ‘we’. Het is alsof de versplintering van het verhaal door deze ingrijpende gebeurtenis compleet is: de gebroken stukken van dezelfde persoon lijken te spreken. Betekenisvol is dan ook de allerlaatste scène, waarin vanuit een hotelkamer wordt neergekeken op wat er van de parade op straat is overgebleven: een laag glasscherven. Rachel Cusk levert een gebroken roman af, die een parade van personages en kunstenaarschappen omvat. Misschien kan je uit de grote complexiteit zelfs afleiden dat het vinden van de antwoorden op de vragen die ze opwerpt niet eens per se de bedoeling is. Het effect is een geïntensiveerde leeservaring die inspanning vraagt, maar ook de indruk geeft dat er bij herlezing nog vernuft ligt te wachten.

Ondertussen toont Cusk de scherpte van haar taal in fraaie zinnen als: ‘Ik geef toe dat ik ook niet graag voor sukkel word aangezien, maar wanneer de illusie de realiteit probeert te verdringen, roept dat bij mij een associatie met de dood op’. En: ‘[…] sommige begrafenisgasten huilden wel van schrik, alsof ze de dood hadden betrapt op stelen van het leven.’ Zoals de Contouren-trilogie in geen enkele boekenkast zou mogen ontbreken en Een levenswerk in elk standaard kraampakket zou moeten zitten, is Parade een interessante toevoeging aan een oeuvre dat de lezer uitnodigt om uit vaste vormen te breken en het spel met Cusk mee te spelen: duiden te midden van de chaos die het leven is.


Lees ook

‘Ik ben mijn gevoel voor humor kwijtgeraakt’

‘Ik ben mijn gevoel voor humor kwijtgeraakt’