N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Stikstofdossier Binnen de huidige stikstofregels kan Nederland nooit van het slot, zo staat in een ambtelijke notitie.
Melkveehouderijen zijn sinds enkele jaren genoodzaakt sterk in te zetten op fosfaatreductie om te voldoen aan Europese richtlijnen.
Foto Bart Maat/ANP
Een stapel stikstofberekeningen van ambtenaren bevat een nieuwe dreun voor het kabinet. Er is met de huidige stikstofregels geen enkel scenario denkbaar waarin de verlening van vergunningen, om bijvoorbeeld weer te mogen bouwen of boerderijen uit te breiden, weer op gang kan komen. Nu niet, en in de toekomst niet.
Zelfs als het stikstofpakket van Rutte IV wordt uitgevoerd, waarvoor ruim 24 miljard euro beschikbaar is, en alle doelen om de uitstoot snel terug te dringen worden gehaald, kleurt 96 procent van Nederland rood, zo laten de berekeningen zien.
De stikstofberekeningen zitten in een bijlage die vrijdagmiddag naar de Tweede Kamer is gestuurd. De stukken zijn de afgelopen maanden opgesteld door ambtenaren van het ministerie van Financiën, in samenwerking met het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
De verklaring voor deze domper is de onverbiddelijkheid van de geldende stikstofregels. Om een vergunning af te geven voor nieuwe stikstofuitstoot, mag zich binnen 25 kilometer afstand geen beschermd natuurgebied bevinden dat er slecht aan toe is. Dat wordt gemeten door te kijken of de natuur onder de ‘kritische depositiewaarde’ (KDW) valt, de grenswaarde die bepaalt of een natuurgebied gezond is.
Strookje in zeer slechte staat
Veel natuurgebieden gaan erop vooruit in de komende jaren door kabinetsplannen, maar bijna overal blijft binnen een straal van 25 kilometer wel een strookje natuur in zeer slechte staat te vinden waar de KDW wordt overschreden. En dus kleurt de kaart rood.
Kritiek op deze kritische depositiewaarde is er al langer. Ontevreden boeren hameren er tijdens hun protesten op de depositiewaarde zelfs helemaal te schrappen. Stikstofbemiddelaar Johan Remkes zei eind vorig jaar dat de KDW „niet heilig” is.
Sindsdien onderzoekt het kabinet of er een alternatief is. Maar premier Mark Rutte (VVD) zei ook: een alternatief moet wel „robuust en juridisch houdbaar” zijn.
In ieder denkbaar scenario kleurt de kaart van Nederland rood
Hoewel het ministerie van LNV soortgelijke berekeningen eerder nog afdeed als een ambtelijke exercitie die op geen enkele wijze wordt gebruikt om beleid te ontwikkelen, schrijft minister Kaag nu dat de notities „onder meer ter ondersteuning van de beleidsvoorbereiding van de piekbelastersaanpak van LNV zijn gemaakt.”
Vorige zomer berichtte NRC op basis van vergelijkbare berekeningen dat het stikstofbeleid efficiënter en anders kon worden ingericht. Destijds lagen de ministeries van Landbouw en Financiën met elkaar in de clinch. Financiën wilde dat er heel gericht boeren zouden worden uitgekocht, desnoods onder dwang. Dat gaat sneller en kost minder geld. Het ministerie van Landbouw streefde juist naar een vrijwillige, minder gerichte aanpak die op minder verzet onder boeren stuit.
De nieuwe rekensommen tonen dat er, ongeacht het gekozen beleid, geen enkel scenario denkbaar is waarin weer op grote schaal vergunningen op de oude wijze kunnen worden verleend. Dat is wel wat het kabinet steeds heeft aangekondigd als doel van de stikstofmaatregelen, naast natuurherstel. „Nederland moet van het slot”, zei premier Mark Rutte in november nog, op de dag dat het stikstofplan werd gepresenteerd.
Als de stikstofaanpak van november wordt uitgevoerd, worden tal van natuurgebieden gezonder. Desondanks komt er bijna nergens ruimte voor nieuwe vergunningen, vanwege de plukjes natuur die nog altijd niet gezond zijn.
Bijna overal blijft in een straal van 25 kilometer wel een strookje natuur in zeer slechte staat te vinden
Als gedachte-experiment hebben de ambtenaren nog een stap verder gezet. Zelfs in een scenario waarbij de volledige veehouderij uit Nederland verdwijnt, of in elk geval niets meer uitstoot, blijft meer dan 90 procent van de kaart rood. Dat komt met name door de stikstof die vanuit het buitenland en vanuit zee aanwaait – waarop Nederland geen invloed heeft.
Om toch vergunningen te kunnen verlenen, greep de overheid sinds de stikstofcrisis vaak terug op een reddingsboei: stikstofruimte van stoppende boeren en bedrijven opkopen, om die ruimte elders in te zetten. Afgaand op de ambtelijke notitie blijft dit voorlopig de enige manier waarop vergunningen geregeld kunnen worden.
Maar ook deze aanpak heeft zijn beperkingen. Zo is het kabinet strenger voor overheidsprojecten: als zo’n project het herstel van de natuur in gevaar brengt, mag het niet. Voor die projecten komt alleen in West- en Noord-Nederland enige ruimte vrij, schrijven de ambtenaren.
Breder stikstofpakket
De berekeningen van vrijdag maken deel uit van een groter stikstofpakket, waarmee het kabinet zich nog specifieker op drieduizend piekbelasters wil richten. Eerst vrijwillig, maar vanaf volgend jaar kan dwang volgen.
Daarnaast maakte het kabinet duidelijk met hoeveel stikstof de verkeerssector (-25 procent) en de industrie (-38 procent) hun uitstoot moeten terugdringen. Het kabinet bereidt verder een wetsvoorstel voor om de stikstofdoelen te vervroegen van 2035 naar 2030.
Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voelt geen behoefte om te reageren op de berekeningen van het ministerie van Financiën, zegt een woordvoerder van LNV. Er is „ambtelijk wel contact” geweest over de berekeningen, zegt hij, „maar geen nauw contact”. Het ministerie van Financiën was vrijdagvond niet bereikbaar voor commentaar.
‘Het is toch een beetje gek, dat mensen gaan lopen”, zegt Bright uit Liberia die meedoet aan de Vierdaagse van Nijmegen. „Ik bedoel, waarom zou je gaan lopen? Als je vlucht, loop je honderden kilometers.” Ja, waarom lopen deze week 45.000 mensen vrijwillig door Gelderland – een uitputtingsslag van vijftig kilometer per dag? Het gevoel van de Vierdaagse (NPO 1) probeert hier antwoord op te geven.
Bright uit Liberia maakt deel uit van de internationale groep van Mo. Die vond de Vierdaagse nogal wit dus probeert hij de wandeltocht wat inclusiever te maken. Mo ziet deelname aan het nationale evenement als middel om opgenomen te worden in de Nederlandse gemeenschap. Als je de Vierdaagse hebt volbracht, moet je een Nederlands paspoort krijgen, grapt Bright.
Veel geportretteerde deelnemers hebben een donkere tijd achter de rug en zien de wandeltocht als een overgangsritueel naar betere tijden. Wat dat betreft lijkt het tv-programma op de kruisweg in The Passion. Elly is honderd kilo afgevallen en heeft een nieuwe knie. Jasmin en Thomas lopen mee uit eerbetoon aan hun overleden vader. Alleen de roodharige Hanna heeft niets meegemaakt. Ze is gekomen om een van de zesduizend soldaten aan de haak te slaan. Als ze een uniform ziet langskomen, smacht ze: „Neem me mee… neem me mee …”
De liefde schudde weer zijn lelijke kop in B&B Vol Liefde (RTL 4). De eerste breuk van het seizoen is een feit. Kasteelheer Illya wordt steeds grimmiger naarmate hij meer gebreken ontdekt aan de Brabantse Kim. Ze deelt niet zijn liefde voor tuinieren en koken. Hij wordt ook chagrijnig van haar „kinderhumor”. Zo schopt ze hem tegen zijn kont als hij gebukt een plantje plantte. Ja, dat is ook irritant. Illya: „Tuinieren vind ik jammer, die humor vindt ik jammer; dat zijn allemaal puntjes.”
Ook bij de 75-jarige weduwe Magda en de Amsterdamse Fons begint het verschil in tempo en temperament op te spelen. Fons verschijnt laat aan het ontbijt, ongewassen en in kamerjas. Zo loopt Magda’s vaste dagschema in het honderd! Hij praat eindeloos over het bereiden van paddestoelen terwijl Magda wil dat hij haar belangstellende vragen stelt. Ook allemaal puntjes, vindt ze.
De kandidaten, vrijwel allemaal vijftigplussers, runnen in hun eentje een B&B in het buitenland. Ze hebben hun eigen leven en sterke ideeën over hoe dat geleefd moet worden. Dat vraagt van de verse liefdeskandidaten een enorme buigzaamheid. Ze moeten volledig opgaan in het leven van de ander en ook nog goed kunnen raden wat diens verlangens zijn.
Humor en levenslust
Nog meer liefdes-tv waar je vrolijk en warm van wordt. Het Amerikaanse realityprogramma Jay and Pamela (TLC) volgt twee geliefden die graag willen trouwen en op zichzelf willen wonen. Het probleem: ze hebben osteogenesis imperfecta type 3, ook bekend als de brozebottenziekte. Ze zijn één meter lang en zitten in rolstoelen. Iedere week breken ze iets.
Hun zeldzame aandoening maakt het leven moeilijker maar ze slaan zich er met humor en levenslust doorheen. In de eerste aflevering checken ze de bruiloftszaal waar ze vooral geïnteresseerd zijn in de wc. Is die wel toegankelijk genoeg? Ontroerend is de scène waarin Pamela jurken gaat passen. Say Yes tot the Dress maar dan met een bruid van één meter.
Het grote probleem is niet hun aandoening. Sinds Pamela bij Jays ouders inwoont heeft ze haar eigen ouders niet meer gezien. Die keuren het huwelijk af. Pamela heeft haar hele leven zichzelf als „een last” gezien. Ze heeft het gevoel dat haar ouders haar op de stoep van Jays ouders hebben gedumpt. Nu ze gaat trouwen is familie juist zo belangrijk.
Zullen de ouders van Pamela toch op de bruiloft verschijnen? Moet de Amsterdamse Fons ook vertrekken? Vindt de roodharige Hanna de soldaat van haar dromen? Blijf kijken.
Zijn het hypermoderne monniken met fluorescerende kappen? Leden van een geheim genootschap? Of toch, bij nader inzien, kistjes met boeken in plastic zakken, hermetisch afgesloten van de buitenlucht?
In de oudste bibliotheek van Hongarije, die van de aartsabdij in Pannonhalma, is een grote reddingsactie aan de gang. Zeker 100.000 boeken in de ruim duizend jaar oude bibliotheek worden bedreigd door een broodkeverplaag.
De broodkever (Stegobium paniceum) is familie van de houtwormkever en eet in weerwil van zijn naam méér dan alleen baguette of halfje volkoren. De larven van de soort zijn verzot op alle droge, harde, zetmeelrijke producten – en laten nu net de banden van veel van de Hongaarse boeken behandeld zijn met een soort zetmeellijm.
De Pannonhalma-abdij werd in 996 gesticht, vier jaar vóór het koninkrijk Hongarije werd gesticht. De kloosterbibliotheek is onder meer beroemd vanwege de aanwezigheid van een dertiende-eeuwse bijbel en allerlei vijftiende-eeuwse boeken, die dateren van voor de boekdrukkunst.
De schade die de broodkevers hebben aangericht.
Foto’s CSABA KRIZSAN/EPA
De monniken kwamen de broodkevers op het spoor toen ze bij het schoonmaken van de bibliotheek opeens dikke lagen stof op sommige planken aantroffen. Bovendien bleken de ruggen van veel boeken vol kleine gaatjes te zitten: uitvliegsporen van de volwassen kevers. De larven komen in de boeken uit het ei en eten zich dan een weg door het papier heen tot ze verpoppen.
Eenmaal volwassen knagen de kevers zich een weg naar buiten en leggen eitjes in de ruggen van nabije boeken, waarna de hele cyclus zich herhaalt. Hoe hoger de luchttemperatuur, des te vaker de kevers zich binnen een jaar voortplanten.
De alleroudste boeken in het klooster zijn vooralsnog niet geïnfecteerd. Om verdere verspreiding te voorkomen, zijn de boeken die wél ten prooi zijn gevallen aan kevervraat nu in kratjes geplaatst met daarover luchtdichte plastic zakken. Zes weken zullen ze in die zuurstofloze omgeving blijven staan. Daarna is er naar verwachting geen kever meer in leven. Toch nemen de monniken het zekere voor het onzekere: elk boek krijgt vervolgens nog een beurt met de stofzuiger. Blijkt bij inspectie dat er knaagschade is opgetreden dan vindt restauratie plaats. Een behoorlijk monnikenwerk, kortom.
Schade aan de kaften.
Een boekrestaurateur laat de schade zien die de broodkevers hebben aangericht.
Onthoofden. Ophangen. Wurgen. Levend verbranden. Verdrinken. Levend begraven. In de zestiende eeuw waren er nogal wat manieren om de doodstraf uit te voeren, en vrijwel altijd gebeurde het met publiek erbij. Iedereen was welkom.
De hedendaagse Nederlander heeft er waarschijnlijk wel een beeld bij, dankzij speelfilms, stripverhalen en tv-series die in het verleden spelen. Vaak wordt zo’n publieke executie daarin geënsceneerd als een levendige kermisattractie waar het publiek enthousiast op reageert.
Historicus Isabel Casteels bestudeerde voor haar promotieonderzoek zoveel mogelijk zestiende-eeuwse kronieken waarin publieke executies beschreven worden door mensen die erbij waren. Zij komt tot de conclusie dat die executies in principe heel waardig en redelijk ingetogen konden verlopen.
Rond 1500 waren er, hoe vreemd dat misschien ook klinkt, bepaalde spelregels voor executies en het bijwonen daarvan, waar de meeste mensen zich netjes aan hielden. De terdoodveroordeelden zelf meestal ook, gek genoeg. Maar zodra, vanaf 1521, een afwijkende religieuze overtuiging (‘ketterij’) ook een reden wordt om mensen de doodstraf te geven, verandert dat. Dan houden veel veroordeelden en ook een deel van het publiek zich niet meer aan de ongeschreven regels van het ritueel, waardoor zo’n publieke executie opeens niet meer werkte zoals hij bedoeld was.
„Kronieken zijn fantastische bronnen”, zegt Casteels. „De kroniekschrijvers schreven voor een deel over hun eigen leven, het dagelijks leven, maar tegelijk hadden ze ook belangstelling voor de grote politieke gebeurtenissen in de wereld, en ook – vooral ook – voor de gebeurtenissen in hun stad.” Hun dagboekachtige teksten waren meestal niet bedoeld voor publicatie, al circuleerde zo’n manuscript wel binnen de stedelijke gemeenschap. Het werd doorgegeven of zelfs gekopieerd. Veel van dit levendige materiaal is de afgelopen jaren getranscribeerd met behulp van software die de letters in handschriften kan herkennen, en online gezet. Dat is een heel mooie database geworden: Chronicling Novelty. Iedereen kan daarop kijken.
Je zou denken: de doodstraf is de ergste straf die je kunt krijgen. Toch kon het altijd nog erger
Casteels bestudeerde meer dan dertig kronieken, uit steden die nu in Nederland of België liggen, met daarin maar liefst vierduizend ooggetuigeverslagen van executies met publiek erbij.
Je zou denken: de doodstraf is de ergste straf die je kunt krijgen. Toch kon het altijd nog erger. Bijvoorbeeld: eerst martelen, de ledematen breken. Of: iemand eerst braden en daarna pas verbranden. Een voorbeeld van hoe het altijd nóg erger en gruwelijker kon, deed zich voor in Amsterdam in 1535, na de opstand van de wederdopers, die gewelddadig was geweest en door veel Amsterdammers als zeer schokkend was ervaren. Toen elf van de opstandelingen werden geëxecuteerd, ging men als volgt te werk: „Men leide haer [hen] op een banck, ende men sneed haer [hun] levendigh haert uijt en die boel [beul] woerppet [wierp] haer hart levendich int aensicht tot hem luyden seggende freet du [vreet jij maar op] dijn [jouw] verradelyke herte!”
Casteels: „Publieke executies waren een vast onderdeel van het strafsysteem, waar niemand heel erg aan twijfelde. Er zat ook een gedachte achter.” Een van de ongeschreven regels was: de veroordeelde toont berouw. „Als een misdadiger op een goede manier stierf, met berouw over zijn misdaad, kon dat betekenen dat de weg naar het vagevuur voor hem misschien nog openstond.”
De lijken van geëxecuteerde wederdopers worden opgehangen op het galgenveld Volewijck in Amsterdam (1535).
Beeld Rijksmuseum
Is het niet merkwaardig dat de terdoodveroordeelden zelf zich meestal aan de rol hielden die hen was toebedacht? „Hij of zij geloofde er zelf ook in. Dat was het referentiekader voor iedereen in die periode: wat je deed in je leven, maar ook hoe je stierf, had veel invloed op wat er daarna met je gebeurde, met je ziel. Daarover beslisten de mensen niet. Dat was aan God.”
Van de veroordeelde werd ook verwacht dat hij het allemaal waardig onderging, dat hij niet begon te schreeuwen. „Dat hij zich niet liet meeslepen door emoties of angst of pijn. Dat hij er rustig onder bleef, het accepteerde, zich niet verzette.” Als hij dat wel deed keurde het publiek dat af. Toonde het slachtoffer berouw, dan kreeg hij soms een minder zware behandeling. Bijvoorbeeld: hij hoefde niet de brandstapel op, maar werd gewurgd en daarna gewoon ‘in heilige grond’ begraven (op een kerkhof bijvoorbeeld). Was er geen berouw getoond, dan werd het lichaam meestal achtergelaten buiten de stad, op het ‘galgenveld’. Het werd daar opgehangen, of het hoofd werd op een paal gespietst en de rest van het lichaam tentoongesteld op een rad.
Bijzondere interactie
Het idee was ook: als de veroordeelde berouw toont, leeft het publiek met hem (of haar) mee. „Men moest compassie hebben met het lijden van die persoon. Niet daar grapjes over gaan maken. Het was een heel serieuze zaak. En voor die persoon een heel belangrijke gebeurtenis.”
Soms leidde dit tot een bijzondere interactie tussen veroordeelde en publiek. In Gent vroeg een veroordeelde aan het publiek „dat zij zouden willen over zijn aerme ziele over haar knien [geknield] eenen Paternoster [Onzevader] ende Ave Maria [Weesgegroetje] lesen, dat welcke tvlock met compassien beweecht zijnde alzoo gedaen hebben [heeft]”.
Uiteraard moest ook de beul zich ook aan de regels houden. „Als de beul zijn werk niet goed deed, onhandig te werk ging, te veel pijn veroorzaakte, werd daar fel op gereageerd. Dan kon het publiek soms de beul aanvallen. Er worden zelfs gevallen beschreven waarin de beul om die reden gelyncht werd.” Was het publiek zo machtig? „Er was niet zoveel bewaking bij aanwezig. Politie was er niet in die tijd hè. Er waren maar weinig manieren van handhaving.”
Voor een deel van het publiek zal het misschien ook sensatie geweest zijn? Nou nee, dat ziet Casteels niet terug in de kronieken. Nu behoorden vrijwel alle kroniekschrijvers tot de stedelijke middenklasse of zelfs tot het stedelijke bestuur, dus ze vormden zeker geen dwarsdoorsnede van de samenleving. „Maar juist omdat ze zo geïnteresseerd waren in de stedelijke overheid, het stedelijk bestuur en het bewaken van de orde, is er in hun beschrijvingen ook veel aandacht voor het publiek. Ze registreren voortdurend hoe het publiek reageert.”
Later in die eeuw, toen er steeds meer mensen vanwege ketterij ter dood veroordeeld werden, werkte het ‘script’ van de (ideale) publieke executie niet meer. De mensen die vanwege hun religieuze overtuigingen geëxecuteerd werden, ontkenden bijvoorbeeld het bestaan van het vagevuur, of ze vonden dat je als mens überhaupt geen invloed kon hebben op je zieleheil. Wat ze dus deden was: geen berouw tonen en hun afwijkende geloof verkondigen vanaf het schavot. „Het publiek was katholiek en keek daar in eerste instantie met veel verbazing naar, en vol onbegrip. Ze konden niet begrijpen dat mensen zo willens en wetens hun eigen zieleheil op het spel zetten, door zich zo te gedragen. De kroniekschrijvers vinden het vaak belachelijk. Wat die mensen geloofden klonk hen absurd in de oren.”
Sympathiseren met ketters
Later in die periode waren er steeds vaker mensen in het publiek die sympathiseerden met de veroordeelde ‘ketters’. „Vanaf 1550 zie je dat er ook vanuit het publiek acties komen. Dat ook toeschouwers zich gaan gedragen op manieren die dat hele script doorbreken. Dat begint met het zingen van psalmen op nieuwe ‘protestantse’ melodieën. Er waren ook meer gewelddadige vormen van interventie: dat de beul en de bewakers die erbij aanwezig werden aangevallen, of dat er pogingen werden gedaan de veroordeelde te bevrijden, wat een aantal keren ook lukte.”
Casteels: „Wat je verwachtte van een executie was dat de stedelijke overheid dat in goede banen kon leiden. Als dat voortdurend verstoord werd, verloor die overheid zijn geloofwaardigheid.” Het verzet van de kant van het publiek kon het begin zijn van een opstand tegen de lokale autoriteiten. Bovendien, de protestanten maakten van de terdoodveroordeelden martelaren. „Dan werkt het averechts, dan wordt het propaganda voor de tegenpartij. Uiteindelijk leidde dit alles ertoe dat men die ketter-executies gewoon niet meer ging uitvoeren. Men dacht: het is niet meer efficiënt, het werkt niet, de ketterij wordt hier niet minder door. Dat was rond 1564.”
Maar dan is er, in 1566, opeens de Beeldenstorm en verandert alles: in de jaren daarna zijn er juist ongelofelijk veel publieke executies. De Beeldenstorm werd door velen als uiterst angstaanjagend ervaren. Er ontstond een gevoel van crisis en chaos. De religieuze beelden waren niet alleen ontheiligd, om aan te tonen dat ze geen wonderbaarlijke krachten hadden, maar ook onthoofd, verbrand en opgehangen. „De beelden werden als het ware geëxecuteerd. Voor sommigen was dat een manier om wraak te nemen. Die hadden hun broeders en zusters geëxecuteerd zien worden in de jaren daaraan voorafgaand.”
Casteels: „In principe werden executies niet streng bewaakt. Door al deze religieuze onrust was dat steeds vaker wel nodig. Dus werd de schutterij ingezet. Maar dat waren burgermilities, die daar niet altijd heel geschikt voor waren. Bovendien, de mannen van de schutterij en de ordeverstoorders kenden elkaar vaak. Moesten ze die mensen nu gaan oppakken? Ze wilden de orde handhaven, maar begrepen ook wel dat als je die mensen aanviel, dat je dan misschien alleen maar meer chaos kreeg.”
Soldaten van de adel
Daarom werd er soms een beroep gedaan op de adel. Die beschikte over eigen soldaten. „Dat was iets intimiderender. Of ze gingen het marktplein afsluiten, zodat er niet zo veel publiek meer bij kon komen. Of de executies werden heel vroeg in de ochtend uitgevoerd. Dan waren er minder mensen die ernaartoe kwamen. Ook werden veroordeelde ketters soms gemuilkorfd. Ze kregen een tongschroef door hun tong of hun mond werd dichtgenaaid, zodat ze niet meer konden spreken of zingen en iedere vorm van interactie tussen de veroordeelde en het publiek geblokkeerd werd.”
Daarmee ontzeg je die persoon dus ook de mogelijkheid tot berouw? „Ja, en dan schiet je dus volledig je doel voorbij. Want het publiek ging nog steeds uit van dat idee van: berouw, compassie, goed christen zijn. Dat was eigenlijk de bedoeling van die hele gebeurtenis. Dus als je zo iemand dan de mogelijkheid tot spreken ontnam, ja, wat was je dan nog aan het doen? Dat is iets wat die kroniekschrijvers zich vaak ook gaan afvragen.”
Niet lang daarna neemt het aantal executies sterk af, omdat het simpelweg niet meer werkte op deze manier. Casteels vertelt dat er eind september ook nog, van haar hand, een boek over dit onderwerp verschijnt dat, anders dan haar proefschrift, geschreven is voor een breed publiek: De kronieken van de dood (uitgeverij Lannoo).
Hoe was het om jarenlang bezig te zijn met zo’n intens gruwelijk onderwerp? „Ik moest mezelf er wel een paar keer aan herinneren: oké, het is lang geleden, maar dit gaat wel over mensen. Ik heb geprobeerd om daar met het juiste respect naar te kijken. Maar ik heb ook gemerkt dat het in gesprekken met kennissen en zo snel iets lolligs kreeg. Zo van: o ja, ze waren toen heel wreed, mensen vonden dat toen leuk om te zien, ze vonden dat zelfs normaal, maar wij vinden dit niet meer normaal. Terwijl: er zat ook wel degelijk een gedachte achter.”