Marjoleine de Vos citeerde een paar weken geleden in deze krant een dichtregel van Herman Gorter. ‘Ik wou dat ik eens even u kon zijn’. Een van de smartelijkste regels ooit geschreven. Even ontsnappen aan jezelf en eindelijk weten hoe het is een ander te zijn. Wat voelt die? Wat denkt die? Als je dat weet, begrijp je de wereld beter. Het is een universeel verlangen, dat moet haast wel; van Gorter, De Vos, ik en velen met ons.
Om dat verlangen te stillen worden er onder andere romans geschreven en films gemaakt. De wens wordt op de spits gedreven in de film Being John Malkovich (1999) van Spike Jonze, waarin door een gelukkig onverklaard wonder allerlei personages de mogelijkheid kregen even in de hersens van acteur John Malkovich te kruipen. Misschien is dit hele idee van scenarioschrijver Charlie Kaufman wel een metafoor voor kunst.
Een iets prozaïscher vehikel om even iemand anders te zijn is de biografie. Op mijn pad kwam een nieuwe biografie van de Franse schilder Paul Gauguin, geschreven door de Brits-Noorse biografe Sue Prideaux, die eerder de levens van Edvard Munch, August Strindberg en Friedrich Nietzsche behandelde. In een van de eerste hoofdstukken van Wild Thing vertelt ze een anekdote die me meteen voor Gauguin en voor haar inneemt, juist omdat het een anekdote van niets is. Toen Paul Gauguin zes of zeven jaar oud was en bezig met een knutselwerkje, zei een oude vriendin van de familie: ‘Hij zal een geweldige beeldhouwer worden!’.
Zoiets is waarschijnlijk tegen talloze kinderen in talloze varianten gezegd, door de eeuwen heen. In het geval van Gauguin leek de voorspelling lang niet uit te komen, zoals meestal. Gauguin werd na twaalf ambachten en dertien ongelukken een succesvol handelaar op de beurs van Parijs. Hij trouwde met de Deense Mette Gad en kreeg 5 kinderen. Pas na de beurskrach van 1882 en een mislukt avontuur als verkoper van zeildoek in Kopenhagen ging Gauguin zijn leven wijden aan de kunst.
Arrogantie
Gauguin schreef de anekdote aan het eind van zijn leven, op het eiland Hiva Oa in de Stille Oceaan, op in zijn laatste geschrift, Avant et Aprés. Hij was toen, in 1903, 54 jaar en hij was dit loze compliment nooit vergeten. Hij laat er een grapje opvolgen: ‘Helaas was deze vrouw geen profeet’. Nou ja, grapje… Gauguins arrogantie is net zo legendarisch als zijn talent. Gauguin heeft later wel beelden gemaakt, die nu ook steeds meer gewaardeerd worden, maar is vooral bekend geworden als schilder, een van de kunstenaars die na het impressionisme de kunst vernieuwde met zijn kleurgebruik, zijn symboliek, zijn verkenning van nieuwe werelden. In 2014 werd op een veiling voor Gauguins schilderij Nafea Faa Ipoipo? (‘Wanneer ga je trouwen?’), in 1892 geschilderd op Tahiti, 210 miljoen dollar neergeteld. Alleen werken van Cézanne, Willem de Kooning en Leonardo da Vinci hebben nog meer opgebracht.
Directe aanleiding voor deze levensbeschrijving was het verschijnen van een nieuwe oeuvrecatalogus en het opduiken van Gauguins manuscript van Avant et Aprés, dat nu ook online te raadplegen is op de website van het Courtauld Institute (inclusief Engelse vertaling). Indirecte aanleiding voor Sue Prideaux was dat Gauguins reputatie er de laatste jaren bepaald niet beter op is geworden. De kortste samenvatting: Gauguin is een koloniale pedofiel. Online vond ik op change.org een petitie die om het weghalen van zijn werk uit musea vraagt: „Paul Gauguin, de Franse schilder, was een racistische pedofiel die syfilis gaf aan de inheemse kinderen van Polynesië , inclusief Tahiti. Erger nog, hij verwierf roem met naaktschilderijen van deze kinderen. Het vermogen om het debat aan te gaan over schilderijen van verkrachte inheemse kinderen is een uiting van wit privilege. [….] Het is tijd om te stoppen te vereren en te eisen dat de schilderijen van Gauguin worden verwijderd uit de musea van de wereld.”
De petitie is weliswaar sinds 2020 slechts een paar honderd keer ondertekend, maar toch, een voorbeeldige rebel is Gauguin voor velen niet meer. Daartegenover stelt Prideaux: ‘Het recent opduiken van zoveel nieuw materiaal, gelijktijdig met het huidige debat rond zijn problematische reputatie, maakte dat het belangrijk leek om het leven van Gauguin opnieuw in ogenschouw te nemen: niet om te veroordelen, of vrij te pleiten, maar simpelweg om nieuw licht te laten schijnen op de man en de mythe.’
Syfilis
Sue Prideaux begint haar biografie met de geslachtsziekte. In 2000 werden op Hiva Oa in een waterput vlak bij het al lang afgebroken huis van Gauguin vier rotte tanden gevonden. DNA-onderzoek wees uit dat de tanden van Gauguin zijn. Sporen van cadmium, kwik en arsenicum, een eeuw geleden de standaardbehandeling voor syfilis, werden echter niet aangetroffen. Geen syfilis dus, waarschijnlijk. Merkwaardig is dat Gauguins DNA niet onderzocht lijkt op afkomst, om een andere mythe te bevestigen of onderuit te halen. Gauguin bracht de eerste jaren van zijn leven door in Peru, waar een van zijn grootmoeders vandaan kwam. De kunstenaar zei vaak dat hij een ‘wilde uit Peru’ was, en dat er ‘Inca-bloed’ door zijn aderen stroomde. Dit gegeven was belangrijk voor zijn zelfbeeld: hij was zelf een nobele wilde, die genoeg had van de corrupte Europese beschaving en op zoek was naar een puur en onbezoedeld Eden. In Peru had hij dat overigens niet gekend, althans niet in de hedendaagse opvatting van zo’n paradijs. Zijn familie behoorde tot de Spaanse elite en Gauguin had als klein kind de beschikking over diverse tot slaaf gemaakten.
Gauguin verklaart in een brief de blik van het meisje; ze is bang voor het donker en bang voor geesten. Kunnen we een andere angst kiezen? Is Tehamana bang voor hem?
Gauguin zocht zijn primitieve betere wereld eerst in Bretagne en vervolgens op Tahiti. Beide keren kwam hij bedrogen uit. Op Tahiti vond hij in 1891 geen ongerept gebied maar een treurige kolonie, waarin de huizen niet eens van lokale materialen mochten worden gebouwd: steen en ijzer waren beter dan bamboe en pandanbladeren. Alle culturele uitingen die vernietigd konden worden waren al vernietigd. Vrouwen moesten van Britse missionarissen kuise ‘Mother Hubbard’-jurken dragen. ‘Een diepe melancholie overviel me. Ik had een lange reis gemaakt om precies dat tegen te komen waarvoor ik was gevlucht’, schreef Gauguin in Avant et Aprés.
Volgens Prideaux hield Gauguin zich tijdens vooral zijn tweede verblijf op Tahiti en daarna op Hiva Oa bezig met het bestrijden van de Franse koloniale overheid en Franse elite, door wie de schilder werd uitgekotst.
Gauguins schilderijen werden ook in Europa niet gewaardeerd. Het afbeelden van de christelijke heilige familie als inwoners van Tahiti ging de meeste Fransen veel te ver. Volgens de katholieke kerk was het, tot in 1951, blasfemie.
Gauguins grootste antikoloniale wapenfeit buiten het doek betrof volgens Prideaux zijn agitatie tegen de Franse scholen op Hiva Oa. Alle kinderen van het eiland moesten naar kostscholen in de hoofdstad Atuona, waar ze Frans moesten spreken. Prideaux beschrijft zulke scholen als een van de meest effectieve koloniale wapens om binnen één generatie identiteit, religie, en taal van een volk te vernietigen. Gauguin ontdekte dat alleen kinderen van ouders die dichter dan 4 kilometer bij school woonden, verplicht waren ze te bezoeken. Waarop een ware uittocht van gezinnen uit Atuona volgde. De meisjesschool verloor een derde van haar leerlingen.
Een van de gevolgen van deze overwinning is wel heel wrang: een meisje dat van school is gehaald, wordt in ruil voor een naaimachine en 31 meter stof de nieuwe vrouw van Gauguin in zijn nieuwe huis in Atuona. Vaeoho Marie-Rose was waarschijnlijk 14 jaar. Al snel was ze zwanger.
Ja, een paar witregels, om aan te geven dat ik even niet meer weet wat ik moet zeggen. Prideaux gaat droog door: ‘Het huis beviel hem goed. Vaeoho Marie-Rose waarschijnlijk ook, hoewel we weinig van haar weten.’
Modellen
Het is op dit punt dat ik niet meer verder wil in dit verhaal. Ik weet dat dit een biografie is van Paul Gauguin, ik weet dat hij de beroemde schilder is, niet zij, en toch, ik wou dat ik eens even u kon zijn, zoals Gorter schreef, dat wil ik nu vooral van Vaeoho Marie-Rose en zijn andere geliefden. Je kunt aan de geschiedenis steeds andere vragen stellen en nu is de vraag: wie waren zij? Voor de modellen van beroemde schilders is de laatste jaren gelukkig meer oog dan vroeger. Toen wisten we vaak niet eens hun naam. Onlangs verscheen een boek over de wederwaardigheden van Geesje & Anna Kwak, twee modellen van de schilder Breitner in Amsterdam, ook omstreeks 1900. Sinds een paar jaar geleden wordt eindelijk de naam van de zwarte vrouw op Manets Olympia benoemd, Laure.
Prideaux heeft ongetwijfeld haar best gedaan, maar over de vrouwen van Gauguin in Frans-Polynesië is niet veel informatie te vinden. Over zijn echtgenote Mette Gad, met wie hij altijd getrouwd is gebleven, weten we veel meer. Het meest weten we nog over Tehamana, ook wel gespeld als Teha’amana en door Gauguin Tehura genoemd, of ‘levend goud’. Gauguin trouwde met haar volgens lokaal gebruik in 1891, daarbij verzwijgend dat hij in Europa al getrouwd was.
Volgens sommigen is deze Tehura een samensmelting van diverse meisjes, een creatie van Gauguin. Prideaux volgt de Zweedse antropoloog Bengt Danielsson, die omstreeks 1947 een aantal mensen sprak die Tehamana hadden gekend. Volgens hem leefde ze van ongeveer 1878 tot 1918, toen ze bezweek aan de Spaanse Griep. Ze kwam niet uit Tahiti, maar uit Raratonga, een van de Cookeilanden.
Heel veel verder komen we niet. ‘Wat Tehamana werkelijk dacht van Gauguin en hoe ze de relatie heeft ervaren zullen we nooit weten’, schrijft Prideaux. Kunnen we het niet toch proberen? Moeten we het niet proberen? De onrechtvaardigheid van het archief, van wat bewaard wordt en wat niet, van wat we weten en van wat we kunnen weten, schrijnt en blijft schrijnen, hoe goed en genuanceerd Prideaux Gauguins leven ook beschrijft – beter dan zijn werk, dat nogal bloedeloos wordt neergezet. Jeroen Krabbé doet dat veel enthousiaster in zijn televisieserie (nog steeds te zien op NPO).
‘Archiefstilte’
Misschien kan het concept ‘critical fabulation’ uitkomst bieden, een door de Amerikaanse historica Saidiya Hartman ontwikkelde methode om de ‘archiefstilte’ over zwarte Amerikanen te overkomen. Om bij de waarheid in de buurt te komen, moet je soms fictie gebruiken, of kunst. In ieder geval kun je meer proberen dan te zeggen: we zullen het nooit weten. De Britse schrijfster Devika Ponnambalam probeerde het vorig jaar door een roman, I Am Not Your Eve, te schrijven over Tehamana, die werd genomineerd voor de Walter Scott Prize for Historical Fiction. Ook Gauguins Europese dochter Aline, ongeveer even oud als Tehamana, komt in I Am Not Your Eve aan het woord.
En dan hebben we natuurlijk nog het werk van Gauguin zelf. Kunnen we door zijn blik heen kijken? Kunnen we iets anders zien dan wat hij wil laten zien? Een van de beroemdste schilderijen van (waarschijnlijk) Tehamana is Manaò tupapaú (‘De geest van de doden kijkt toe’) uit 1892. Op dit op jute geschilderde werk ligt een naakt meisje op haar buik op een bed, in een pose tegenovergesteld aan die van de naakte vrouw op Manets Olympia, een schilderij waarvan Gauguin een foto mee naar Tahiti had genomen. Gauguin verklaart in een brief de blik van het meisje; ze is bang voor het donker en bang voor geesten. Kunnen we een andere angst kiezen? Is Tehamana bang voor hem?
In zijn beschrijving van het schilderij voor zijn dochter Aline beweert Gauguin dat het meisje niet bang is zoals Susanna voor de ouderlingen, een verhaal uit het Oude Testament dat al eeuwen onderwerp van schilderijen is. Niet voor hem dus. Mmm. De verbeelding van Susanna is nu onderwerp van een tentoonstelling in Museum Gouda, met werk van Rembrandt tot Hitchcock (Psycho!). Manaò tupapaú sluit daar bij aan, met Gauguin toch als ouderling.
Maar misschien is Tehamana wel helemaal niet bang. Ze knippert met haar ogen, duwt zich met haar handen van het bed en loopt weg, niet eens een zij misschien, een mens, gewoon een mens in de nacht die…
Maar nee, ze blijft van Paul Gauguin. Ze kan nog niet ontsnappen. Ik ook niet.
ik wou
dat ik eens even u kon zijn,
maar ’t kan niet, ik blijf van mijn
Lees ook
Expositie over Gauguin laat koloniale blik in de kunst zien