Column | Omtzigt keert terug

Als Pieter Omtzigt binnenkort inderdaad terugkeert in de Nederlandse politiek – wat staat ons dan te wachten? Ik verheug me nu al op het eerste geheime overleg dat zal plaatsvinden tussen zijn getrouwen uit de top van NSC.

Omtzigt steekt bij binnenkomst een beetje schuw zijn hoofd om de hoek van de deur, waarna hij onmiddellijk bedolven wordt onder enthousiaste kreetjes en kusjes van een aantal vrouwelijke prominenten. „Eindelijk terug!” „We hebben je vreselijk gemist!”

Omtzigt lacht enigszins bedeesd, maar toch ook wel gevleid, en zet enkele uitpuilende aktetassen naast zijn stoel aan het hoofd van de vergadertafel. „Mijn huiswerk”, zucht hij. „Als je nu maar goed uitgerust bent”, roept iemand. „Ik heb mijn best gedaan”, reageert hij, „maar ik kan niet zeggen dat de politiek míj erg met rust heeft gelaten.” En hij laat er met een hem typerende hoge draai van zijn stem – die het midden houdt tussen een snik en een uitroep – krachtig op volgen: „Gódallemachtig!”

Er valt een korte stilte, maar dan begint iemand de welkomsttaart aan te snijden en lijkt het toch nog even gezellig te worden totdat een jonge vrouw roept: „Zullen we maar meteen over Nora beginnen?” Zij doelt ongetwijfeld op partijgenoot Nora Achahbar, de staatssecretaris, die vanwege ‘polariserende omgangsvormen’ in de coalitie een goed heenkomen had gezocht naar een Wildersvrije omgeving. „En laten we ook Folkert niet vergeten”, waarschuwt een mannelijk partijlid, daarmee verwijzend naar een andere staatssecretaris van NSC, Folkert Idsinga, die eerder aftrad na een pesterig bericht van Wilders op X.

Omtzigt doet nu iets wat hij nooit helemaal kan laten, ook al is hij er zowel in als buiten zijn partij, bijna berucht om geworden. Hij aarzelt. „Ik weet niet…”, kucht hij, „of we dat nu allemaal tegelijk overhoop moeten halen. Liever zou ik het hebben over de eerste stappen die we nu kunnen zetten in de richting van dat constitutioneel hof in het kader van de broodnodige bestuurlijke vernieuwing waarvan…”

Er klinken nu vermanende uitroepen. „Komaan, Pieter, dat hof kan nog wel even wachten!” „Je denkt toch niet dat Wilders veel haast heeft met dat hof van jou?” Iemand roept schertsend: „Eerst alle Marokkanen het hof uit!” Er volgt een algemeen, bevrijdend gelach, waaraan zelfs Omtzigt, zij het ietwat schoorvoetend, deelneemt. „Alle gekheid aan de kant”, zegt hij ten slotte, „laten we nu onze aandacht vooral richten op de rechtstatelijke invalshoek ervan, als wij tenminste…”

„Pieter!”, roept een vrouw. „Waarom hebben we Folkert en Nora laten barsten? Moeten er nog meer Kamerleden aftreden dan Hertzberger en Zeedijk? Dáár gaat het om! Waarom laten we ons intimideren door die PVV-proleten? Waar ligt onze ondergrens?” „Die wordt óók bewaakt door de PVV, daar bewaken ze ál onze grenzen”, roept een man.

Niemand kan er meer om lachen, de stemming is omgeslagen. „De partij gaat hieraan kapot”, roept iemand. „Liever kapot dan doorgaan met dat crapuul”, vindt een vrouw. Dan richten de blikken zich weer op Omtzigt. Die zit nu door enkele documenten uit een van zijn aktetassen te bladeren. „Ik wil deze discussie nog even opschorten”, zegt hij zacht, „eerst moet ik nog wijzen op enkele aspecten betreffende dat constitutioneel hof die…”