‘Ik was op alles voorbereid, maar niet op een terugkeer naar de jaren dertig’, zegt NRC-boegbeeld Folkert Jensma bij zijn pensionering

Folkert Jensma is ongeveer alles geweest wat een journalist kan zijn bij NRC – verslaggever, redacteur, correspondent, chef, hoofdredacteur, commentator, columnist – en nu is hij, op zijn zevenenzestigste, met pensioen gegaan. Wilde hij niet, moest toch. Zevenenzestig is zevenenzestig bij de krant. Iedereen gaat uit dienst. Maar freelancen mag wel, dus blijft hij rechtszaken verslaan voor de rubriek De Zitting en houdt hij zijn column De Rechtsstaat. Sinds januari dit jaar is Folkert Jensma, een in Leiden opgeleide jurist, ook eredoctor aan de Universiteit van Amsterdam.

Een verzoek van Patricia Veldhuis, dit interview. Zij is sinds februari hoofdredacteur van NRC. „Vraagje”, appte ze me. „Wil jij een afscheidsinterview met Folkert maken?” Zeg dan maar eens nee. Het mocht wat haar betreft over journalistiek en de rechtsstaat gaan, „maar wel persoonlijk, als dat lukt”.

Dus zit ik met hem op een vrijdagmiddag in november in LAB071, een restaurant op het Bio Science Park van de Leidse universiteit. Hij bestelt gepocheerde eieren, ik neem een bonenburger en we delen een portie friet. Persoonlijk? Met Folkert Jensma? Hij was net een jaar hoofdredacteur toen hij me aannam, in oktober 1997. In de jaren daarna spraken we elkaar zelden meer. Het zal aan mij gelegen hebben, maar ik liep niet zomaar bij hem binnen, niet zolang hij hoofdredacteur was. Het intiemste moment dat ik me herinner was tijdens het avondeten op een NRC-fietsweekend, het traditionele bedrijfsuitje. Ik vroeg hem of het waar was dat hij vroeger aan klassiek ballet had gedaan. Een man van bijna twee meter, altijd in pak, afstandelijk – een danser? „Zeker”, zei hij. „Toen ik studeerde, elke vrijdagavond.” Waarop de rest van de tafel vroeg of hij wat kon voordoen. En daar ging hij. Aanloop, sprong, de benen gestrekt, de armen wijd en toen zachtjes terug op de grond.

Mijn plan is om het met hem over een pijnlijke geschiedenis in zijn loopbaan hebben, zonder twijfel de pijnlijkste die hij heeft beleefd: zijn hoofdredactionele commentaar op de dag dat Pim Fortuyn vermoord werd, 6 mei 2002. Maar we krijgen het eerst over Minerva, de Leidse studentenvereniging waar hij géén lid van was. Hij had „een broertje dood” aan het corps, aan de jongens en meisjes die wilden weten wie je ouders waren en iedereen buitensloten die niet aan hun normen voor maatschappelijk succes voldeed. Hij was lid, later voorzitter, van Catena, het „anti-corps” waar de „anarchisten” zaten, „de hasjrokers, de actievoerders, de krakers, de liefhebbers van Ierse folkmuziek, de mensen met andere seksuele identiteiten”.

En dat was jij ook allemaal?

„Nee. Daarbinnen was ik behoorlijk burgerlijk. Mijn haar was langer dan nu, maar niet echt lang. Wat ik wel had: kont tegen de krib, niet meedoen met de grote groep, alles ter discussie stellen.”

Ze hadden hem nodig, zegt hij, om de orde te bewaken. Met name de anarchisten hadden nogal eens de neiging om de kas te plunderen en de huisregels aan hun laars te lappen. Hij zag het als zijn taak om „kaders te scheppen” voor het „reilen en zeilen” van de vereniging en te voorkomen dat de boel „uit de klauw gierde”. Het takenpakket van een hoofdredacteur, ja. „Op het gevaar af dat ik arrogant klink, maar op de middelbare school zagen mensen dat al in mij. Ik was de nette jongen die in staat was om met de rector te praten als er weer eens opstand was uitgebroken.”

In 1980, na zijn kandidaats, ging hij bij Mare werken, het Leids Universitair Weekblad. Hij wilde journalist worden, want „in de journalistiek ben je vrij om te denken wat je wilt en je eigen agenda te bepalen”. En hij had het geld nodig, want zijn ouders hadden „tegenslag gehad” en konden zijn studie niet meer betalen.

Wat voor tegenslag?

„Ja, wat voor tegenslag. Mijn vader was zijn baan kwijtgeraakt. Hij was er niet heel open over, maar er lag een conflict aan ten grondslag binnen het bedrijf waar hij werkte. Hem was gevraagd om op te hoepelen.”

Een Fries was zijn vader, een tuinderszoon uit het noorden van Friesland die in Wageningen ging studeren en veredelaar werd. „Ik kan mijn jeugd indelen in de gewassen waar mijn vader mee bezig was. Vijf jaar komkommers en tomaten, tien jaar zonnebloemen en toen suikerbieten. Die suikerbieten zijn hem geloof ik fataal geworden.” Een gesloten man, ja. Harde kop, gedisciplineerd, beetje streng ook. Zijn moeder: de vrolijke, warme en sociaal begaafde dochter van een spoorwegbeambte die haar op haar achttiende liet testen – „misschien was informatrice iets voor haar” – en haar naar de universiteit liet gaan toen ze intelligenter bleek dan hij dacht. Ze studeerde rechten, werkte als jurist en advocaat, en gaf haar baan op – „moest haar baan opgeven” – toen ze trouwde. „Ze wilde een gezin en was dolverliefd op mijn vader. Ze waren allebei dolverliefd.”

En dat bleef zo?

„Tot op de dag van mijn vaders dood, ja, in 1992. Ze hielden van elkaar en van ons, mijn broer en mij. Ik ben op dat vlak werkelijk waar helemaal níets te kort gekomen.”

Zijn moeder is drie jaar geleden gestorven, op haar zesennegentigste, en in haar nalatenschap vond hij een kist met brieven uit hun verlovingstijd. „Daarbovenop lag een stuk papier waarop ze ‘graag bij mijn overlijden vernietigen’ had geschreven. En daaronder in het handschrift van mijn vader: ‘of niet natuurlijk’. Die is goed, hè. Vind je dat niet grappig?”

Je hebt die brieven dus niet weggegooid.

„Nee. Ik heb er al het nodige in zitten lezen. Ze zijn zo schattig, zo aandoenlijk, zo mooi. Hoe ze naar elkaar verlangen en zich verheugden op hun wekelijkse ontmoetingen op het station in Utrecht. En dan de tijd waarin ze volwassen werden, hoe moeilijk het was om woonruimte te vinden, een inkomen te krijgen. Het is zo’n prachtig beeld van de jaren vijftig.”

Ga je erover schrijven?

„Ik loop daar natuurlijk wel over na te denken. Die kist staat in mijn werkkamer en ik kijk er voortdurend in. Maar mijn broer vindt dat we de wens van mijn moeder moeten respecteren. Dat ik die brieven lees vindt hij goed, maar erover schrijven – ik denk het niet. En ik vind wat mijn broer vindt heel belangrijk.”

Ook bewaard: de kerstoverwegingen van zijn vader. De ouders van Folkert Jensma waren doopsgezind en zijn vader – „een intellectueel, een filosoof, een amateur-theoloog ook die zich verdiepte in het Nieuwe Testament en de figuur van Jezus Christus” – schreef ieder jaar in de doopsgezinde traditie van „denken op het scherp van de snede” en „echt je mening onder woorden brengen” een beschouwing over de politiek van dat moment. „Klimaat, honger, wereldvrede, dat waren zijn thema’s. Hij begon er in oktober aan en natuurlijk, de verwijzingen naar de actualiteit zijn achterhaald. Maar zijn overwegingen zijn nog altijd heel goed.”

Daar zit je nu ook in te kijken?

„Sterker, sinds zijn dood lezen mijn broer en ik ieder jaar met kerst een van zijn overwegingen voor aan onze kinderen. En we zijn begonnen onze eigen beschouwingen daaraan toe te voegen. We kiezen een verhaal van papa en dan: ben jij dit jaar aan de beurt of ik? Dit jaar ben ik.”

Waar ga je het over hebben?

„Ik denk eh, eerlijk gezegd, nou ja, wat in onze beide gezinnen speelt, in heel veel gezinnen denk ik wel, dat is de opkomst van het rechts-radicalisme. Ik denk dat de twintigers en dertigers in onze omgeving daar wel wat over willen horen, en ook wat opa over rechts-radicalisme te zeggen had. Hij was nog van de generatie die fascisme en nazisme heeft meegemaakt, die weet hoe het monster is doodgetrapt. We hebben in dit deel van de wereld zeventig, tachtig jaar vrede gehad, democratie, rechtsstaat. We dachten dat het vanzelfsprekend was. We weten nu dat het niet zo is.”

Begon het voor jou in Nederland met Pim Fortuyn?

„Fortuyn drukte voor mij op alle rode knoppen tegelijk en wat voor mij de deur dichtdeed was het interview in de Volkskrant, in februari 2002. Daarin wenste hij afscheid te nemen van artikel 1 van de Grondwet: gelijke behandeling en verbod op discriminatie. Een politicus die dat zegt en het brengt als een serieus standpunt, ik had het niet voor mogelijk gehouden. Het is voor mij nog steeds de waterscheiding. Toen is het begonnen, ja.”

Was het niet naïef om te denken dat de wereld zou blijven als die was?

„Ja, nou ja, ik ben een kind van de liberale revolutie, de opkomst van de beurzen, de welvaart, technologie, internet. Een van de grootste evenementen in mijn journalistieke loopbaan was de val van de Muur in 1989, waarna er een fascinerende en optimistische tijd aanbrak. Het model van de westerse democratische rechtsstaat had gewonnen. Vrede en vrijheid voor de hele mensheid, daar gingen we naartoe. En ja, misschien was dat naïef, maar ik was niet de enige die zo dacht. Ik was op alles voorbereid, behalve op een terugkeer naar de jaren dertig.”

Op maandag 6 mei 2002 schreef je dat ‘we ons hier de xenofoben en de racisten van het lijf wensen te houden’. Je vond het een ‘grote schande’ dat zestig jaar na de Bevrijding een ‘politicus in ons midden’ daaraan moet worden herinnerd.

„Ik had het op zondag geschreven, na de Dodenherdenking, en het stond maandagmiddag in de krant. Even na zessen werd ik gebeld door een collega met de mededeling dat Fortuyn was doodgeschoten. Ik wist onmiddellijk: dit gaat ongelooflijk veel gedoe opleveren.” Hij laat een langgerekt ‘oh’ horen, geëmotioneerd. Die licht ironische lach van hem bij ongeveer alles wat hij zegt is even helemaal verdwenen. „Dat commentaar stond absoluut op het verkeerde moment met de verkeerde boodschap in de krant, de nachtmerrie van iedere journalist. Dit was de eerste politieke moord sinds 1672, gebroeders De Witt, en ik had dit geschreven. De hel brak los. Echt, de hel brak los.”

Jij had hem vermoord.

„De kogel kwam van links, dat was de spin die radicaal-rechts eraan gaf. Iedereen die kritiek op Fortuyn had geleverd was schuldig en NRC werd daar het symbool van. Ik werd daar het symbool van. Het frame was ook dat ik wist dat hij zou worden doodgeschoten en dat ik het had aangemoedigd. Daar zit ik voor altijd in gevangen.”

Heeft het je veranderd?

„Nee. Nee. Het was een harde confrontatie met het rechts-radicale populisme, waarvan ik toen nog dacht, of hoopte, dat het iets tijdelijks zou zijn. Maar ik ben geen céntimeter van mijn plek gekomen, echt niet. Echt níet.”

En dan bedoel je?

„Dat ik nog steeds pal voor de inhoud van dat commentaar sta. Je komt niet aan de rechtsstaat, niet aan de democratie. Ik heb dat sindsdien misschien wel vijfhonderd keer geschreven, in al mijn commentaren waarin ik kritiek leverde op politici die de rechtsstaat aan hun laars lappen.”

Daar kun je inmiddels een dagtaak van maken.

„Raar moment om met pensioen te gaan, ja.” Hij kan weer lachen. „Er is een vakterm voor waar we nu inzitten: Rule of Law Backsliding. Rechtsstaatrecessie. Het aantal democratieën loopt terug en de behoefte aan onafhankelijke rechters en professionele journalisten neemt af. We hebben net dat WRR-rapport gehad over de media: de functie van professionele journalistiek verdwijnt naar de achtergrond. Daarvoor in de plaats krijgen we op sociale media een ongehinderde uitwisseling van bagger voorgeschoteld, afgewisseld met interessante en ook wel juiste informatie. Maar niemand die nog weet waar de informatie vandaan komt of met welke motieven die wordt verspreid. Om geld te verdienen? Ophef te veroorzaken? Angst te zaaien? Het is wat het algoritme denkt wat jou het beste uitkomt. Ooit hadden we een voorpagina, nu hebben we een algoritme. Wij zijn allang niet meer degenen die prioriteiten aangeven en onzin wegfilteren.”

Wat is daar erg aan?

„Het leidt tot ongeïnformeerde burgers die niet meer in staat zijn om te snappen wat er om hen heen gebeurt. Je maakt weer horigen van ze die geloven wat er toevallig op hun schermpje voorbij toetert. En dat allemaal in dienst van de grote technologiebedrijven in de Verenigde Staten dan wel China. Dat kan zo niet langer. Daar moet wat aan gebeuren. Die macht moet worden ingeperkt. Ik weet niet waar dit anders naartoe gaat.”

Voorlopig heeft Trump gewonnen.

„Ja.”

Onafhankelijke journalisten moeten voor hun leven gaan vrezen? Of in ieder geval voor hun baan?

„Mijn koffertje staat al bij de voordeur voor als ze me komen halen.”

Serieus?

„Bij wijze van spreken. Ik geloof niet dat die prachtige parlementaire democratie waarin we leven een van God gegeven recht is. Het is eerder een historische afwijking en het zou me niet verbazen als ze me keer komen halen omdat ik de verkeerde dingen heb geschreven en daarmee het gezag heb geïrriteerd. Ik denk mijn hele leven al dat het een keer gaat gebeuren. Nou zijn we klaar met je!”

Wat zit er in dat koffertje?

„Wat kleren en een paar boeken. De boeken die ik op dat moment aan het lezen ben. Nu zou het de autobiografie van Boris Johnson zijn. Ik heb wat met Boris, hij was in dezelfde tijd correspondent in Brussel als ik, begin jaren negentig. Ik heb hem aan het werk gezien. Fascinerende figuur, een populist avant la lettre. Hij schreef dingen op waarvan we allemaal wisten dat ze niet waar waren, dat hij fantaseerde. Hij had een enorme aantrekkingskracht.”