N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Kroonprinses Aan het eind van haar kennismakingsbezoek aan het Caribisch deel van het koninkrijk vertelde Amalia over de gevolgen van de bedreigingen aan haar adres.
Prinses Amalia heeft het „nog steeds erg moeilijk” met het feit dat ze door bedreigingen zwaar beveiligd moet worden en een normaal studentenleven mist. Dat zei ze na afloop van een kennismakingsbezoek aan het Caribisch deel van het koninkrijk in gesprek met de pers.
„Ik had de gedachte dat wat een student doet, ik dat ook zou doen. De realiteit was helaas alles behalve dat”, zei ze. Op de vraag wat ze het meeste mist, antwoordde ze: „Het door de straten lopen, naar een winkel kunnen gaan.” Ze zei te hopen dat de situatie snel wordt opgelost.
De reis van de afgelopen twee weken met koning Willem-Alexander en koningin Máxima gaf haar een beetje vrijheid terug. „Ik heb een prachtige tijd gehad”, zei ze.
De kroonprinses wordt al enige tijd zwaar beveiligd. In september meldde De Telegraaf dat opsporingsinstanties vermoedde dat de ‘Mocro-maffia’ plannen beraamd om Amalia of premier Rutte te ontvoeren. Over hoe de twee worden beveiligd worden geen mededelingen gedaan.
Enorme consequenties
Afgelopen oktober werd bekend dat Amalia niet op kamers was gaan wonen in Amsterdam vanwege de bedreigingen. Haar ouders vertelden in een persgesprek toen dat het „enorme consequenties” had voor het leven van hun dochter. Koningin Máxima zei: „Het is geen studentenleven voor haar zoals andere studenten dat hebben. Ik ben heel trots hoe ze dit volhoudt.” Dat herhaalde koning Willem-Alexander nu.
Amalia begon vorige zomer aan een studie Politics, Psychology, Law and Economics in Amsterdam. Op de vraag nu of ze overwoog om wellicht in het buitenland haar studie voort te zetten, antwoordde ze gedecideerd dat ze aan de Universiteit van Amsterdam studeert.
Alle media liegen, zeggen ze. Naast de rechtbank in Amsterdam staat een groepje mannen en vrouwen die de jonge man willen steunen die wordt voorgeleid aan de rechter-commissaris. Hij zou Israëlische voetbalsupporters hebben belaagd, die eind vorige week in Nederland waren voor de wedstrijd Ajax tegen Maccabi Tel Aviv. Ze willen niet over de onrust met journalisten praten. Ze geloven niet in eerlijke berichtgeving van de Nederlandse media.
Journalisten schilderen Marokkaanse Nederlanders immers in navolging van burgemeester Femke Halsema en nationale politici af als antisemitische relschoppers. Terwijl ze het wangedrag en uitlokking van de bezoekende Israëliërs bagatelliseren, vinden ze. De mannen en vrouwen voor de rechtbank halen hun informatie onder meer van sociale media.
Even verderop in Amsterdam-West is dat een overheersend gevoel onder Marokkaanse Nederlanders. Velen willen niet praten met NRC. Soms doen ze net alsof ze de vragensteller niet zien staan. Jij bent lucht voor me, is de boodschap. „De berichtgeving wás ook erg eenzijdig”, zegt Malak Ghailan, een 19-jarige politicologiestudent uit Amsterdam Nieuw-West. „Pas na drie dagen zag je dat de media oog kregen voor de ándere kant.”
Alles draait om Gaza
Said (53), die een groothandel in textielim- en export drijft, is juist openhartig, zo lang hij zijn achternaam niet hoeft te noemen. Hij drinkt koffie op het Sierplein en verwoordt ondertussen soepel het gevoel van veel Marokkaanse Nederlanders: alle gebeurtenissen van de afgelopen week beginnen en eindigen in Gaza. Israël vecht daar een gruwelijke oorlog uit, zegt hij. Palestijnen, ook kinderen en vrouwen, lijden honger en worden gedood. Wij Marokkanen trekken die ons misschien nóg meer aan dan andere Nederlanders, zegt hij. En dan komen Israëlische mannen die mogelijk in Gaza gevochten hebben, hierheen om naar een potje voetbal te kijken. „Voel je hem? Dan weet je wat je binnenhaalt.”
De harde kern van de Maccabi-supporters misdroeg zich. Een Palestijnse vlag werd verbrand, ze riepen „Fuck de Arabieren” en andere grievende leuzen en mishandelden een taxichauffeur. Dan is het niet gek, zegt Said, „dat onze mensen het gevecht aan gingen. Sterker nog, ik vond het jammer dat ik niet in de stad was.” Hij kreeg het wel mee, zegt hij. De Marokkaanse gemeenschap is hecht. Hij verstrengelt zijn vingers in elkaar. „We appen en bellen. Iedereen komt.”
Anti-zionisme
Dat is geen antisemitisme. Het is anti-zionisme, zegt Said. En precies dat klinkt overal in Amsterdam-West. We hebben niets tegen Joden, zeggen Manar (18) en Esma (17). Ik heb twee Joodse vriendinnen, zegt Esma. „Serieus, ik heb daar geen moeite mee.” De Maccabi-aanhangers zijn anders. „Je kunt niet doen alsof die schoon en fris binnenkomen. Ze weten wat er gaande is in Palestina. En keuren dat goed.” Geweld tegen hen, is geweld tegen zionisten. Niet tegen Joden.
De goedmoedige Abdelaziz Wattasiyun, in zijn winkel vol kleurige, lange Marokkaanse jurken, gaat niet zover dat hij jongens op scooters die Israëliërs opjagen en aanvallen verdedigt. Hij legt uit dat „de grote mond” van de Maccabi-supporters de boosheid in de Marokkaanse gemeenschap deed oplaaien. De mensen hier zijn meer dan een jaar „verdrietig”, zegt hij. „7 oktober was slecht, maar de straf is véél te groot.” Zijn vrouw kan niet kijken naar beelden van de lijdende bevolking in Gaza en wil er niet over praten. Zelf kijkt hij ook zo min mogelijk, want dan voelt hij zich ziek worden. Hij praat er wel over met zijn dochter. „Die is heel boos.”
Het is vreselijk om je constant te moeten verantwoorden voor de daden van anderen
Dat Marokkaanse Nederlanders nu antisemitisme wordt verweten doet Said niets. Hij woont vanaf zijn zevende in Nederland en hij is dat gewend, zegt hij. Bang is hij niet. Manar en Esma ook niet. „Als iemand mijn hoofddoek aftrekt, dan sla ik erop”, zegt Esma strijdlustig. Manar knikt lachend. Lina (16) die langsloopt op het Sierplein met de fiets aan de hand is ook niet bang, zegt ze. Maar haar moeder wel. Die heeft tegen haar en haar jongere broertjes gezegd dat ze nu even ’s avonds niet naar buiten mogen gaan.
Taxichauffeurs
De vader van Lina is taxichauffeur. Hij was niet aan het werk op de avond dat een chauffeur werd aangevallen, zegt ze. Maar sindsdien heeft hij er wel mee te maken. Klanten vragen aan hem waar hij vandaan komt en stappen niet in als ze horen dat hij uit Marokko komt. En dat is precies Lina’s punt: de hele Marokkaans-Nederlandse gemeenschap wordt aangekeken als een kleine groep ontoelaatbaar gedrag vertoont. En daarbij komt, knikt ze, dat het geweld van de jongens op scooters op donderdagavond tegen Israëliërs niet is goed te keuren maar wel begrijpelijk is.
Op haar school, het Comenius Lyceum in Amsterdam-West, hebben ze over alles wat er is gebeurd gesproken bij maatschappijleer. Lina vindt dat goed van de docent, want veel van haar vrienden zijn boos. „Dan is het goed dat ze hun hart kunnen luchten.”
‘Acceptatieprobleem’
Premier Dick Schoof wees maandagavond na de ministerraad expliciet naar de afkomst van een deel van de mogelijke daders. Hij sprak over „een specifieke groep jongeren met een migratieachtergrond” waarmee Nederland „een integratieprobleem” zou hebben. Student Malak Ghailan vindt dat polariserend. „Nederland heeft geen integratieprobleem, maar een acceptatieprobleem”, reageert ze. „Door dit soort uitspraken voel ik me steeds minder geaccepteerd in Nederland. Ik hoor dat ook van andere moslims. Politici zetten zo groepen in de samenleving tegen elkaar op.”
Volgens Ghailan waren er al klachten van Amsterdammers nog vóór de wedstrijd van donderdag, mensen die zich niet veilig voelden door de aanwezigheid van supporters van Maccabi Tel Aviv. „Ik was toevallig donderdagavond in het centrum voor een evenement dat rond 22.00 uur eindigde. De sfeer was toen al gespannen”, zegt ze. „Ik moest met de tram naar huis, maar mijn vader haalde me halverwege op omdat ik me niet veilig voelde.” Ze benadrukt dat het frustrerend is steeds verantwoordelijk gehouden te worden voor incidenten waarmee ze niets mee te maken heeft. „Het is vreselijk om je constant te moeten verantwoorden voor de daden van anderen.”
Rahma Bavelaar (44), voorzitter van de stichting Meld Islamofobie, stelt dat moslims door de politiek en media vaak bij voorbaat verdacht worden gemaakt en als antisemitisch bestempeld wanneer zij kritisch zijn over het Israël-Gaza-conflict. „Het is al genoeg om moslim te zijn.”
Bavelaar ziet dat bij 40 procent van de meldingen die ze bij de stichting binnenkrijgen er zowel sprake is van expliciete islamofobie als anti-Palestijnse racisme. „Dan gaat het over bedreiging, verbaal en fysiek geweld tegen vrouwen met een hoofddoek. Puur en alleen omdat ze worden geassocieerd met Palestijnen.” Ook als ze niet demonstreren.
Bavelaar laat een schermafbeelding van een recente melding zien. Een vrouw van 32 schrijft dat ze eind juni in Amsterdam in de buurt van de Dam werd aangevallen door een vrouw die herhaaldelijk „Fuck Palestine, Fuck Gaza” riep. Ze zegt op dat moment geen zichtbare pro-Palestijnse spullen te dragen. Ze zou zijn uitgescholden, bespuugd, met een vuist in het gezicht geslagen en in een nekklem gelegd. De aanvaller zou hebben geprobeerd om haar hoofddoek van haar hoofd te verwijderen. „Omstanders moesten de vrouw van haar af trekken”, vertelt Bavelaar, die het slachtoffer heeft gesproken om haar verhaal te verifiëren.
In de afgelopen weken is het aantal meldingen verder gestegen, zegt Bavelaar. „De afgelopen twee tot drie weken hebben we een enorme piek gezien.” Volgens haar lijkt dat een reactie te zijn op de politieke en maatschappelijke spanningen, waarin radicaal-rechtse partijen de situatie aangrijpen om haat tegen moslims verder aan te wakkeren.
Anass Koudis, bestuurslid bij stichting Meld Islamofobie, zegt zich op dit moment net zo machteloos te voelen als in de nasleep van 9/11. „We hebben geen instituten waar we ons toe kunnen wenden. We hebben niemand die ons kan beschermen.” Hij ziet het kabinet de gebeurtenissen rondom de voetbalwedstrijd van Ajax tegen Maccabi Tel Aviv aangrijpen om moslims weg te zetten als „gewelddadig en mogelijk terroristisch”. „Een dergelijk frame baant de weg naar onderdrukking van de al gemarginaliseerde moslimgemeenschap.”
‘De naakte waarheid”, noemt Rijksmuseum-directeur Taco Dibbits wat we straks te zien krijgen. Deze week begint het Rijksmuseum, na ruim vijf jaar voorbereidend onderzoek, aan de restauratie van De Nachtwacht. Te beginnen met de afname van de vernislaag die in 1975 werd aangebracht nadat het schilderij door een bezoeker met een mes was aangevallen. Ook zullen alle latere retouches – overschilderingen tijdens eerdere restauraties – worden weggehaald. Wat overblijft is de verf zoals die in 1642 het atelier van Rembrandt verliet – althans, hoe die verf er nu, ruim 380 jaar later, uitziet.
„Het schilderij heeft bepaald niet stilgestaan”, zegt schilderijen-conservator Anna Krekeler licht eufemistisch, tijdens een perspresentatie achter de glazen wand in de Eregalerij van het museum. Die glazen wand, en eerder sinds 2019 een gigantische vitrine, scheidt De Nachtwacht van het publiek. Zo kunnen de conservatoren rustig hun werk doen, terwijl het publiek het onderzoek en de restauratie kan zien. Krekeler verwijst naar de natuurlijke verouderingsprocessen die in een eeuwenoud olieverfschilderij optreden. Daarnaast zijn meer dan vijfentwintig eerdere behandelingen van het schilderij bekend, die ook hun eigen sporen achterlieten. Bovendien is het schilderij meerdere keren beschadigd geraakt: behalve de mesaanval in 1975 werd het in 1990 bespoten met zwavelzuur, beide keren door verwarde personen. Krekeler: „Die littekens zullen straks extra zichtbaar zijn.”
Met het verwijderen van de vernislaag begint de volgende fase in wat het Rijksmuseum zelf tot ‘Operatie Nachtwacht’ heeft gedoopt: het grootste en meest omvangrijke onderzoeks- en restauratieproject in de geschiedenis van Rembrandts beroemde schuttersstuk. Later krijgt het doek weer een nieuwe vernislaag, zullen er nieuwe retouches worden aangebracht en krijgt het schilderij een nieuwe lijst. Het vernis wordt nu verwijderd omdat het aan vervanging toe is: door kleine barstjes en vergeling van de gebruikte natuurlijke harsen, is de vernislaag minder transparant geworden.
Bleek en grijzig
Op de plekken waar het verwijderen van het vernis dinsdagochtend al is gebeurd, ziet het schilderij er bleek en grijzig uit. Alsof er een dikke mist voor hangt. „We willen mensen graag waarschuwen dat het schilderij er tijdelijk heel anders uit zal zien”, zegt Krekeler. „Het vernis zorgt voor glans en voor verzadiging van de kleuren. Als we straks een nieuwe vernislaag aanbrengen, dan krijg je die glans terug.” Met de nieuwe vernislaag zal het schilderij lichter en helderder worden. „Ik denk dat de grootste winst bovenaan het schilderij te behalen is”, zegt Dibbits. „Als het schilderij daar lichter wordt, krijgt het meer diepte.”
Het verwijderen van het vernis is absoluut monnikenwerk. Een conservator brengt een klein, met oplosmiddel doordrenkt tissue aan op het schilderij. Daaroverheen gaat een dun folie, zodat het oplosmiddel niet gelijk verdampt. Vervolgens wordt het met een penseel licht aangedrukt, en na ongeveer een minuut haalt de conservator het tissue weer los van het doek. Zo wordt, centimeter voor centimeter, het hele doek van zo’n drie meter tachtig bij vier en een halve meter behandeld. „We zullen wel steeds grotere doekjes gebruiken”, zegt Krekeler.
Met de behandeling met het tissue is ongeveer 90 procent van de vernis opgelost, en in het doekje opgenomen. Die doekjes worden genummerd en bewaard. „Er blijven allerlei sporen van het craquelé en de retouches in achter, dat blijft waardevolle informatie.” Met een microscoop en uv-licht zoekt de conservator ondertussen naar de laatste restjes vernis die nog zijn achtergebleven op het doek, die worden vervolgens met een wattenstaafje verwijderd.
Voorheen werd de vernislaag vaak in z’n geheel met een wattenstaafje verwijderd. Dat nu wordt gekozen voor de werkwijze met tissue’s, is omdat daarmee minder oplosmiddel nodig is. „Bovendien gaat het met minder mechanische handeling, waardoor de verf beschadigd zou kunnen raken.” Voor het oplossen van het vernis gebruiken de medewerkers een organisch oplosmiddel, dat specifiek voor de Nachtwacht is uitgekozen. Het museum wil niet zeggen welk oplosmiddel het is, „anders gaan mensen denken: ‘Zo doe je dat blijkbaar’, terwijl het voor ieder schilderij en ieder vernis anders is”.
‘Schilderij bepaalt de planning’
Het verwijderen van het vernis gaat volgens Krekeler, „meerdere jaren” duren, daarna moet het aanbrengen van de nieuwe vernislaag, het retoucheren en het aanbrengen van een nieuwe lijst nog beginnen. Maar die tijd is er, vindt directeur Taco Dibbits. Het duurt zo lang als nodig is. „Ik denk dat het onderzoek van de verschillende fases uiteindelijk het langst zal hebben geduurd, maar ook nu kunnen we nog allerlei onbekende dingen tegenkomen.”
Lees ook
Waarom we elk molecuul van De Nachtwacht willen kennen
Over het retoucheren bestaan al wel ideeën, zegt conservator Anna Krekeler. „Maar dat is ook nog afhankelijk van wat we precies tegenkomen nadat het vernis is verwijderd. We zullen sowieso heel terughoudend zijn. Wat we doen is vooral gericht op het herstellen van de beschadigingen, en het vergroten van de leesbaarheid van het schilderij. Met een paar piepkleine puntjes kun je al heel veel doen.”
Gebrek aan tijdsdruk lijken de conservatoren die in 1975 het doek herstelden na de mesaanval niet ervaren te hebben: De Nachtwacht werd toen gehecht, opnieuw bedoekt, vernist, geretoucheerd in een periode van slechts acht maanden. Dibbits: „Je kunt je voorstellen dat de schrik toen zo groot moet zijn geweest. Dat iets waarvan je verwacht dat het er altijd is, plotseling beschadigd en niet meer toonbaar is, dat ze het destijds zo snel mogelijk weer hebben willen kunnen tonen. Die druk ervaren wij nu niet. Het schilderij bepaalt het tempo.”
De aartsbisschop van Canterbury, Justin Welby, legt zijn functie neer na een vernietigend rapport over het verdoezelen van een misbruikschandaal binnen de kerk, meldt hij dinsdagmiddag in een verklaring. Welby was als aartsbisschop van Canterbury de hoogste geestelijke leider van de Anglicaanse kerk.
In het vorige week gepubliceerde rapport wordt de leiding van de kerk verweten te hebben verzuimd de politie in te schakelen over een kindermisbruiker. Het gaat om de Britse advocaat John Smyth, die vrijwilliger was voor de kerk, en in een periode van veertig jaar meer dan honderd jongens en jonge mannen zou hebben misbruikt. Smyth overleed in 2018 en is nooit veroordeeld.
Welby schrijft nu dat het „erg duidelijk” is dat hij verantwoording moet afleggen voor de gemaakte fouten en dat hij koning Charles, het hoofd van de Anglicaanse Kerk, toestemming heeft gevraagd voor zijn vertrek.
Excuses
Na de publicatie van het rapport vorige week bood Welby al zijn excuses aan voor het schandaal. „Ik heb persoonlijk gefaald en er niet voor gezorgd dat de verschrikkelijke tragedie doortastend is onderzocht”, stelde hij toen in een persoonlijke verklaring.
Welby kreeg in 2013, een jaar na zijn aantreden als aartsbisschop, te horen over de zaak en had dat volgens de opstellers van het rapport „kunnen en moeten melden bij de autoriteiten”.
Leden van de Generale Synode, het bestuur van de kerkgemeenschap, waren al een petitie begonnen om Welby per direct te laten aftreden.
Lees ook
De man die koning Charles kroont, heeft kritiek op de groeiende Britse ongelijkheid