N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Hulpverlening aan Syrië Vele obstakels belemmeren de hulp aan Syrië – variërend van de internationale afkeer van het regime-Assad tot de weigering van Assad om humanitaire hulp toe te laten in gebieden die in handen zijn van de rebellen.
Wrang genoeg was het enige wat de Syrisch-Turkse grens de afgelopen dagen kon passeren de lijken van Syrische vluchtelingen die waren omgekomen bij de aardbeving in Turkije. Gewaarschuwde familieleden aan de Syrische kant van de grens namen de zwarte zakken in ontvangst om de slachtoffers zo goed en zo kwaad als het ging een ordentelijke begrafenis in hun thuisland te bezorgen.
Levende mensen mochten de grens niet over en hulpgoederen evenmin, al zien miljoenen Syriërs in het noordwesten van Syrië al dagen reikhalzend uit naar hulp. Zij zijn eveneens zwaar getroffen door de aardbevingen van maandag. Niet alleen is er dringend behoefte aan voedsel, dekens en brandstof maar ook aan graafmachines en hijskranen om de ook daar gevallen slachtoffers van onder de restanten van ingestorte gebouwen te bergen. Met blote, koude handen is dat veelal ondoenlijk.
Pas donderdag, drie dagen na de zware bevingen, passeerde het eerste hulpkonvooi van de Verenigde Naties de grensovergang bij de plaats Bab al-Hawa. Maar de welgeteld zes vrachtwagens vormen niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat in verhouding tot de behoeften van de miljoenen inwoners van het uitgestrekte gebied, dat deels in handen is van de Syrische regering en deels in die van de rebellen en het Turkse leger.
Weg beschadigd
Die traagheid heeft deels te maken met praktische obstakels als gevolg van de aardbevingen. Zo was de weg naar Bab al-Hawa door de bevingen aanvankelijk te zeer beschadigd om nog te kunnen gebruiken. Ook waren veel Syrische douanebeambten dagenlang afwezig omdat ze zelf slachtoffer waren geworden of druk bezig waren hun eigen familie te redden.
Maar ook politieke gevoeligheden, voortvloeiend uit de bloedige oorlog die sinds 2011 in Syrië heeft gewoed, zorgden voor oponthoud, terwijl juist direct na de ramp hulp het hardst nodig was. Niet voor niets drong de Syrië-gezant van de Verenigde Naties, Geir Pedersen, er donderdag in Genève bij alle partijen op aan de hulp aan de aardbevingsslachtoffers niet te politiseren. „We moeten alles doen om ons ervan te vergewissen dat er geen enkel struikelblok is voor de hulp die van levensbelang is in Syrië”, zei hij.
Hardnekkige weigering
Een van de grootste obstakels bij de hulpverlening aan Syrië is al jaren de hardnekkige weigering door het bewind van president Assad om humanitaire hulp toe te laten tot gebieden die nog in handen van rebellen zijn. Juist daar is de nood het hoogst en juist daar heeft de aardbeving nu hard toegeslagen. Van de 4,5 miljoen inwoners in Idlib zijn er zo’n 2,9 miljoen vluchtelingen die naar dit deel van Syrië zijn gevlucht om aan de greep van Assad te ontkomen. Ze bivakkeren vaak in tenten of bouwvallige woningen. Velen van hen overleven slechts met hulp uit het buitenland.
De Syrische regering eist steeds, daarin gesteund door Rusland, dat alle hulp aan Syrië via Damascus loopt. Om die eis kracht bij te zetten, staat het regime ook slechts de aanvoer via één grensovergang in het noorden toe, die van Bab al-Hawa. Dat wordt elk half jaar door de Veiligheidsraad van de VN in een resolutie vastgelegd. Ook na de aardbeving wil Assad de toegang niet versoepelen, hoewel de Turken zeggen best bereid te zijn meer grensposten te openen.
Overigens hebben slachtoffers in het gebied onder controle van Assads regering ook nog maar bitter weinig hulp ontvangen, al zijn er inmiddels enige reddingsteams uit onder meer Rusland in de zwaar getroffen stad Aleppo gearriveerd.
Pas donderdag passeerde het eerste VN-hulpkonvooi voor Syrië de Turkse grens.
Net als in Turkije zijn ook daar inmiddels veel mensen omgekomen onder de puinhopen die met tijdig beschikbare hulpmiddelen wellicht te redden waren geweest.
Assads regime probeert de aardbeving aan te grijpen om uit zijn isolement te komen. Zijn VN-gezant verklaarde dat de regering bereid is „met degenen samen te werken die de Syriërs willen helpen”.
Damascus kan al op enige succesjes wijzen. Voor het eerst sinds zijn aantreden in 2014 belde de Egyptische president Sisi deze week met Assad. Sisi condoleerde hem met de bevingsdoden en beloofde hulpteams te sturen. Ook de koning van Bahrein zocht voor het eerst direct contact. De Verenigde Arabische Emiraten, die de relatie met Syrië al eerder normaliseerden, zegden vijftig miljoen dollar hulp toe. Saoedi-Arabië beloofde eveneens hulp. De chef van de Syrische Rode Halve Maan, het Arabische equivalent van het Rode Kruis, riep dinsdag de Europese landen op hun sancties tegen Syrië nu maar op te heffen.
Geen hulp aan Assads regime
Dat laatste gebeurt niet en van innige samenwerking tussen Westerse landen met het regime van president Assad zal evenmin sprake zijn. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken kondigde woensdag aan dat zijn land – ondanks economische sancties – wel hulp zal geven voor aardbevingsslachtoffers. „Ik wil hier onderstrepen dat deze fondsen vanzelfsprekend naar het Syrische volk gaan – niet naar het regime. Daarin komt geen verandering.”
Ook een woordvoerder in Parijs kondigde aan dat de Franse hulp slechts via lokale Syrische ngo’s zal gaan. „Anders dan Bashar al-Assad werken wij ten behoeve van de Syrische bevolking”, zei hij. Maar zulke stoere taal kan niet verbloemen dat hulpverlening op deze basis meestal maar een tamelijk beperkt bereik heeft.
Woensdag diende het Syrische regime een formeel verzoek in bij de Europese Unie om noodhulp. Brussel zegde daarop steun toe voor Syrië van ruim drie miljoen euro, al is niet de bedoeling dat het regime bepaalt wat er met het geld gebeurt. Ook individuele lidstaten beloofden hulp, Nederland tien miljoen euro.
De EU wil goed volgen of dit geld goed wordt besteed. Of dat lukt, is een vraag waar de internationale gemeenschap al langer mee worstelt. Het regime en zijn bondgenoten weten dikwijls meer te profiteren van hulpfondsen dan buitenlandse donoren lief is.
„Het is een moeilijke discussie bij de hulpverlening aan zulke landen, die ook speelt in onze relatie met de Taliban”, aldus een Westerse diplomaat die anoniem wil blijven. „Aan de ene kant heb je het humanitair imperatief. Maar hoe veel geef je toe? Waar trek je je rode lijnen?”