Dacia-rijders van het eerste uur verachtten modes. Lelijkheid was geen bezwaar. Ze zochten praktisch en goedkoop vervoer. Met die spartaanse geest wist de Roemeense toko raad. Het voorzieningenniveau aan boord was nul en zelfs toen Dacia als budget-outlet van Renault voorzichtig populair werd, bleef het een gezonde portie klunzigheid in de ontwerpen mixen. Je zag dat Dacia’s een andere cultuur vertegenwoordigden, de hier door brede welvaart platgewalste geest van antimateriële nuchterheid. De eerste post-communistische modellen werden vluchtheuvels voor verweesde Eend- en Lada-rijders. Die zullen naar iets anders moeten omzien. Met de nieuwe Duster zou Dacia designprijzen kunnen winnen. De strak horizontale, zich bij de uiteinden vertakkende dubbele led-streep op de neus doet aan Volvo’s denken. De volumineuze wielkasten, bij dit model tot dusver een geslaagde persiflage op het suv-theater, zijn nu de ironie voorbij. Net als de gespierd gewelfde motorkap met de fiere hoogte van een echte terreinwagen. Hij heeft nog vierwielaandrijving ook.
Zoom in voor alle details van de Dacia DusterKlik op de punten voor uitleg over de details.Foto’s Merlijn Doomernik
De Duster kan verbluffend veel gewonemerkendingen. Bij het instappen speelt hij een begroetingstune zoals je die van Koreanen kent. Hij projecteert hoesjes van Spotify-albums op een beeldscherm. Ik zie luidsprekertjes in de A-stijlen. Hij heeft Apple Carplay, een draadloos laadplateau voor smartphones, bedieningsknopjes op het stuur. De ontwerpers maken stoute grapjes in de stijl van Jeep en Fiat. Over de zijkant van de voorruit rijdt het silhouet van een autootje. Easter eggs noemen ze bij echte merken deze kolder en het is een bittere gewaarwording dit lolbroekvirusje het Dustertje te zien besmetten.
De beeldcultuur stapt met zevenmijlslaarzen zijn pauperwereld binnen. DUSTER in dikke letters op het dashboard, het merklogo prominent op de stoelen. Marktconforme veiligheidssystemen verdrijven de pre-digitale vrede die bij Dacia ooit zo gewoon was. Goddank zijn ze even makkelijk uitschakelbaar als bij Renaults. Hij doet zelfs duurzaam. Op een plastic sierplaat in het voorscherm staat een recyclingsymbool met in het hart ‘20 procent’, vermoedelijk het percentage gerecycled of recyclebaar materiaal. Je kunt er moeilijk tegen zijn, maar de Duster moet zich niet gaan gedragen als zo’n blijmoedig vrome duurzaamheidscommercial met een nauwgezet berekende figurantenmix van kleuren, genders en beperkingen. Uiteindelijk geloof je niets en niemand meer.
Ik ben haast opgelucht over de abrupt aangrijpende koppeling. Je hoort het niet cadeau te krijgen in een Dacia. Leuk aan dit merk waren de dingen die kapot konden. Bekerhouders aan de passagierskant van de middentunnel waar het klepje van het dashboardkastje botweg tegenaan knalt zijn voor daciaanse masochisten ouderwets genieten. De botsende objecten zien eruit alsof ze zo uit elkaar kunnen vallen, net als het uitklaplampje aan de binnenkant van de kofferklep. Klasse!
Foto’s: Merlijn Doomernik
Gezinslijden
Heerlijk instabiel is het houdertje voor games op de rechterhoofdsteun. Daar zie je de Roemenen snappen dat dit nooit een budget-Land Rover mag worden. Daar toont zich hun respect voor het sm-gehalte van de eerste Dacianen, die gebreken koesterden als verdiende straf voor hun vrekkigheid. Anderzijds verschaft Dacia de familiemens ruim genoegdoening voor het gezinslijden. Hij is ontroerend praktisch. Aan de rechterkant van de middenconsole zit een voor kampeerders superhandig lees- of zoeklampje in een magistraal kwetsbaar houdertje.
Hij rijdt charmant, al zijn de overbrengingsverhoudingen van de zesbak wennen. Voor bochten die je met andere auto’s in twee zou nemen schaal je hier snel naar drie op. Onbetaalbaar knus vind ik de klein uitgevallen voorruit die je het romantische gevoel geeft in een oldtimer onderweg te zijn. Dat geluk compenseert de pijn van het beroerde uitzicht schuin naar achteren. Hij is ruim, met 1 op 17 best zuinig, hij is lollig. Topding.
Toch heb ik zorgen over hem. Niet zozeer omdat er te weinig rammelt, hij kraakt verrukkelijk hartstochtelijk, des te meer over de prijzen. De testauto kruipt met 37.390 euro richting 40 mille. Jezus. In 2018 kostte een vierwielaangedreven test-Duster met 125 pk benzinemotor en airco 25. Zijn rauwe pauperonschuld is het Dustertje voor altijd kwijt. En dan gaan mensen denken; poeh, 37, daar rijd ik ook elektrisch voor. Laat het voeden van die twijfel met een gerust hart aan de Koreanen over. Die komen straks voor minder geld met grappig onbeholpen stekker-kleintjes. De opgeklommen nazaten uit Dacia-milieus zullen ze verwelkomen als onbesmet alternatief voor de verfoeide Tesla’s van de Trump-fanboy uit Californië. Over het Dustertje hoor je dan niemand meer. Want dat is er voor de lol, en mode maakt kwetsbaar.
Even een dag uit onze geschiedenis: vandaag is de laatste dag dat B. als ongeschonden Eva door het leven gaat, want morgen krijgt ze er een gaatje bij. Suprapub heet het. Een katheter. We kijken er met hoop en vrees naar uit, want het is eng, maar misschien komt er dan eindelijk een einde aan ons gezamenlijk wc-bezoek, zij als gebruiker, ik als looprek, broekriem en bretels.
Wat gaat dat nieuwe gat ons brengen? Nu kijkt het ons nog gapend aan, je wilt je er niet in verliezen. Volgens de arts, een schat, is het een fluitje van een cent, de ingreep: even aanprikken en klaar is Kees. Dat gaatje is ook een oplossing, een opening, zeg maar, een weg vooruit.
Het gekke van elke aanpassing is, kan ik getuigen, dat het een enorme stap terug lijkt, maar goed bezien er vaker een paar voorwaarts zijn. De scootmobiel – suf, traag en onaantrekkelijk – zette een vermoeide tocht om in een optimistische aankomst, de bedbeugel – hard, bejaard en wanhopig – maakte van vallen weer opstaan, en de rolstoel – shocking, heftig en in-your-face, van vage klachten een duidelijk verhaal.
Maar zo’n toilet aan je lijf, afvoer en al, wat gaat dat brengen? Voor haar en voor mij? Kan ik haar nog wel op mijn rug nemen de trap op? Trek ik haar nog wel verantwoord uit het water de boot in? Moet ik haar vanaf morgen alleen nog broekrokken, tentjurken en poncho’s aantrekken? Je moet er toch niet aan denken dat het slangetje onderweg tussen de autostoelen aan de handrem blijft haken. Of dat je een slinger in de woonkamer maakt en per ongeluk de eettafel meetrekt.
De lucht in het leven, zo hopen we, voltrekt zich op het werk van B.
Wat heb ik daar mee te maken, zou je denken, hier spreekt toch de mantelzorger? Nou, dan kun je je lelijk vergissen, want bij gebrek aan dat gaatje, reis ik op mijn vrije dag de werkneemster achterna. Sterker, vandaag vul ik van lieverlee mijn tijd in hetzelfde portiershok van het schoolgebouw waar B. werkt. De alledaagse kwestie: de deuren van en naar dat hokje, van waaruit zij rode en blauwe briefjes verstrekt, of boze ouders telefonische te woord staat, hebben drangers. En die mogen er van de brandweer niet af. Gaan bij haar de alarmbellen af, dan blijft de deur stevig dicht, totdat een lieve collega de weg naar haar verlossing vereffent. Onder het motto: collega’s die lopen te zeiken, die helpen elkaar!
En dus heb ik er voor even een taak bij, als brug tussen dranger en blaas. Morgen, zo is ons beloofd, krijgen we weer wat vrijheid terug. Zij in de eerste plaats. Met een gaatje erbij in een poncho achter het loket. Want het Paradijs is een plek voor iedereen.
Drie jaar woont Irene (27) met plezier voor 825 euro per maand op tweehoog in de populaire Amsterdamse buurt De Pijp. Ze deelt het appartement met twee andere vrouwen. Wanneer iemand verhuist, zoeken ze zelf een nieuwe medebewoner. „We hielden een hospiteeravond en kozen een vrouw met wie we een goede klik hadden en die in dezelfde levensfase zit als wij.”
Totdat mei dit jaar opnieuw een huisgenoot vertrekt, en de verhuurder langskomt bij haar en haar medebewoner. Ze krijgen te horen dat het huis wordt verkocht en dat zij eruit moeten. Maar ze hebben respectievelijk een vast contract en een contract tot medio 2025, en gaan niet akkoord. De verhuurder biedt hun een afkoopsom van elk 1.750 euro als ze per 1 september weg zijn. „Dat nam ik niet per se serieus”, zegt Irene, die niet met haar volledige naam in NRC wil (achternaam bij de redactie bekend). „Ik had op internet gezien dat bij een contract voor onbepaalde tijd een afkoopsom van 15.000 euro reëel is.” En dan krijgen ze plots toch weer een nieuwe huisgenoot: een Engelssprekende man van rond de veertig, met een hond.
Relatief veel verhuurders willen op dit moment van hun panden af, bleek onlangs uit een rondgang van NRC langs de huurteams van acht studentensteden. De opbrengst van verhuur wordt sinds 2023 zwaarder belast, en door nieuwe wetgeving kan er in veel gevallen een minder hoge huur worden gevraagd. In de verkoop levert een leeg pand meer op, dus willen veel verhuurders eerst hun huurders kwijt. Maar als die een contract voor onbepaalde tijd hebben, staan ze sterk. Als ze niet instemmen met beëindiging van de huur, kan de verhuurder die alleen voor elkaar krijgen via een gerechtelijke procedure, waarbij er een aanzienlijke kans is dat de huurder wint.
„In die gevallen zien we wel dat verhuurders overgaan tot intimidatie of opzegging van het coöptatierecht”, zegt Gert Jan Bakker van !Woon, een stichting voor informatie en advies aan huurders in Amsterdam. Coöptatierecht houdt in dat een huurder zelf nieuwe medebewoners mag kiezen. Het moet vastgelegd zijn in een huurcontract, maar het geldt ook als huurders al langere tijd op die manier aan nieuwe huisgenoten komen.
Landelijke cijfers over intimiderende verhuurders ontbreken. De gemeente Amsterdam ontving sinds 1 juli 2023 101 meldingen, aldus een woordvoerder. In Nijmegen werden vorig jaar tien huurders door verhuurders weggetreiterd, meldt de stichting Huurteams Nijmegen. Dat zijn alleen de bekende gevallen, benadrukt een woordvoerder. „Niet iedereen zet zijn zaak door, om escalatie met de verhuurder te voorkomen. Ook is er niet altijd een zaak van te maken, doordat het gedrag van de verhuurder zich in grijs gebied bevindt.”
Volgens de Groningse advocaat Enno van Dalen, die veel huurkwesties behandelt, is het plaatsen van een nieuwe medebewoner een beproefd middel om van huurders af te komen. In de jaren negentig ging het om gabbers, zegt hij, recenter maakte hij „zeker vijf keer” mee dat Poolse arbeidsmigranten in een studentenhuis werden ondergebracht. „Die kregen één kamer met twee of drie man en gingen na het werk thuis aan de wodka.” Op dit moment kent hij drie gevallen van een drugs- en/of alcoholverslaafde die in een lege kamer is komen wonen, en van wie huisgenoten vermoeden dat die wordt ingezet om hen weg te krijgen. „De verhuurder zal dat altijd ontkennen”, zegt Van Dalen. „En bewijzen kun je niks.”
Ook Irene vond het verdacht dat een nieuwe bewoner bij hen introk terwijl de verhuurder het huis wilde verkopen. „Hij zei dat hij daar niet van op de hoogte was, en dat hij een jaar mocht blijven.” De man had geen werk en was veel thuis. „Hij ging alleen de deur uit om de hond uit te laten, een schuw beestje van achttien jaar oud. De rest van de dag zat hij te blowen op de bank of op het balkon.” Irene voelde zich niet meer op haar gemak. „In mijn kamer hield ik de gordijnen dicht, want op het balkon kon hij bij mij naar binnen kijken. Ik voelde me opgesloten en onveilig.” Een keer viel de man tegen haar uit omdat de vaatwasser zou stinken. Tegen die tijd was ze haast wel zeker van een opzetje met de verhuurder. „Hij was werkloos, de huur is 825 euro. Ik vroeg me af of hij wel huur betaalde.”
De man laat aan de telefoon desgevraagd weten geen vragen van NRC te willen beantwoorden. Ook de verhuurder wil niets zeggen.
Grachtenpand
Twee geschiedenisstudenten van 23 en 25, ze willen niet met hun naam in de publiciteit, krijgen eind augustus een nieuwe bewoner in het Amsterdams grachtenpand waar ze wonen. Eigenaar is oud-LPF-staatssecretaris Cees van Leeuwen, als verhuurder bekend wegens achterstallig onderhoud, intimidatie en sjoemelen met de regels voor toeristische verhuur. Via de huurcommissie dwongen de studenten en anderen in het pand eerder een huurverlaging van honderden euro’s af. De nieuwe bewoner spreekt Engels en zegt tegen hen dat hij een andere verhuurder heeft dan zij. Andere bewoners zien dat hij veel drinkt en blowt.
Op een dag beweert hij gebruik te mogen maken van de keuken van de twee studenten. Ze staan dat niet toe, volgens hun huurcontract is de keuken alleen voor hen. Kort daarna blijkt een van de sloten doorgezaagd van de inpandige deur die toegang geeft tot hun appartement. Ze zetten er een nieuw slot op. Een paar dagen later is opeens de hele deur weg, waardoor de nieuwe bewoner direct bij hen naar binnen kan. Ze rapporteren het aan de huisbaas en vragen om een nooddeur. Als een reactie uitblijft, kopen ze zelf een nieuwe deur.
Op een avond klinkt uit een speakertje het keiharde gekrijs van een baby
Het contact met de nieuwe bewoner wordt onaangenaam. „Er was geen gesprek meer mogelijk, hij werd agressief zodra hij ons zag”, zegt een van de studenten. „Hij zei dingen als: jullie moeten eruit, ik ga jullie leven verschrikkelijk maken.” De man laat kussens, fietsonderdelen en vuilnis achter in gangen. Soms bonkt hij schreeuwend op de nieuwe deur, of draait midden in de nacht keiharde muziek. Op een avond horen ze een baby krijsen, het gaat door merg en been, blijkt uit een opname in bezit van NRC. Het geluid komt uit zijn appartement. Een medebewoner die verontrust aanklopt, ziet dat het uit een speakertje komt dat is aangesloten op zijn telefoon. De politie komt er een paar keer bij maar zegt niets te kunnen doen. „Het ligt ingewikkeld”, zegt een van de studenten. „Niemand kan je echt helpen.”
Betrokkenheid van de huiseigenaar is ook in dit geval alleen een vermoeden. Tegenover bewoners ontkent Cees van Leeuwen iets van de man te weten. Op een telefonische vraag van NRC gaat Van Leeuwen niet in. „Ik ben in het buitenland. Geen behoefte aan.”
Is hier iets tegen te doen? Eigenlijk niet, zegt advocaat Enno van Dalen. „Huurbescherming is op papier prachtig geregeld, maar dit soort dingen voorkom je er niet mee. Een verhuurder mag bepalen wie hij in een huis zet. Als je er een zaak van maakt zegt de rechter: ik heb ook mijn onderbuikgevoelens, maar daar kan ik niet zoveel mee.” Soms beroept Van Dalen zich in een kort geding op het coöptatierecht, maar ook daarmee krijg je een ongewenste medebewoner niet weg, zegt hij. „De rechter zegt meestal iets als: coöptatierecht valt niet uit te sluiten, zoek het uit in een bodemprocedure.” De enige ‘nette’ manier voor verhuurders om een huurder met een contract voor onbepaalde tijd weg te krijgen, zegt Van Dalen, is geld bieden. „Een oprotpremie, noem ik het. Daar zijn geen regels voor, het is gewoon een kwestie van koehandel. Niet alle verhuurders zijn ertoe bereid. Velen vinden elke cent die ze kwijt zijn aan huurders er een te veel.”
Sinds 1 juli 2023 kunnen gemeenten wel meer doen tegen verhuurders die zich misdragen, zegt Gert Jan Bakker van de stichting !Woon. De Wet goed verhuurderschap, die op die dag in werking trad, stelt het strafbaar huurders te discrimineren of te intimideren. Sinds 1 januari dit jaar moeten alle gemeenten hier een meldpunt voor hebben. De wet verplicht gemeenten ook de namen te publiceren van verhuurders die ze een boete opleggen, volgens het principe van naming en shaming. De gemeenten Amsterdam en Groningen hebben dat onlangs voor het eerst gedaan. In Amsterdam ging het volgens Bakker om een verhuurder die niet alleen gas en licht afsloot maar de hele meterkast weghaalde. „De gemeente heeft hem gelast dit teniet te doen en hoge boetes en een dwangsom opgelegd. Zo is die kwestie uiteindelijk opgelost.” In het uiterste geval kan een gemeente het beheer van de woning overnemen van de verhuurder.
1.390 euro voor een studio
Bij intimidatie is het belangrijk dat die wordt vastgelegd. Een 21-jarige Amerikaanse studente media en cultuur, ook zij wil anoniem blijven, stapt naar de huurcommissie voor een lagere huur. Ze betaalt 1.390 euro per maand voor haar studio van veertig vierkante meter in de Utrechtse wijk Overvecht, uiteindelijk blijkt de toegestane maximumhuur 394 euro. Zodra haar huisbaas lucht krijgt van haar actie, komt hij langs om die dringend te ontraden. Met vooruitziende blik installeert ze een camera die zijn volgende bezoekjes vastlegt.
Begin mei, pal voor de komst van een inspecteur van de huurcommissie, staat hij weer voor de deur, nu met een andere man, volgens de studente zijn broer. Als zij langs hen loopt begint de broer naar haar te schreeuwen en te spugen, vertelt ze. In de paar minuten die ze weg is om de inspecteur van de huurcommissie binnen te laten, komen beide mannen haar studio in waar haar vriend (24) is om haar bij te staan. Met zijn tweeën duwen ze hem schreeuwend en scheldend de kamer door, blijkt uit filmbeelden die NRC zag.
Na dit incident zegt de studente per brief de huur op en trekt in bij haar vriend. „Ik voelde me niet veilig meer.” Via de rechter probeert ze de borg van 1.390 terug te krijgen en de huur die ze te veel heeft betaald. De camerabeelden stelt ze de gemeente Utrecht ter beschikking. „Ik vind dat je intimidatie niet moet pikken.” Of de gemeente er iets mee gaat doen is niet duidelijk. Een woordvoerder van het Huurteam zegt niet in te kunnen gaan op individuele gevallen.
Mensen zeiden: vraag een hoge afkoopsom. Maar mijn positie was niet sterk
Gert Jan Bakker moedigt geïntimideerde huurders altijd aan zich te beroepen op hun rechten, zegt hij, maar hij begrijpt dat veel huurders eieren voor hun geld kiezen. „Het gaat om je woonruimte. Als je je niet veilig voelt omdat de verhuurder elke keer op de deur staat te bonken, kan ik wel zeggen ‘je moet gewoon blijven zitten’, maar ik snap dat niet iedereen daar zin in heeft.”
Ook Irene woont nu ergens anders. „Ik heb mijn verlies genomen. Mensen zeiden: vraag een hoge afkoopsom. Maar mijn positie was niet sterk, de verhuurder kon zeggen: blijf maar lekker zitten met die man.” Kort na haar vertrek verschijnt het appartement op Funda, het staat voor 499.000 euro te koop.
De twee studenten in het grachtenpand zijn vooralsnog blijven zitten. „Het is nu even rustig,” zegt een van hen, „maar het is geen prettige plek meer.” Ze hebben een camera geïnstalleerd bij hun inpandige toegangsdeur „voor het geval iemand weer probeert die weg te halen”. Als NRC aanbelt bij het appartement van hun nieuwe medebewoner, kijkt die eerst door de brievenbus en doet dan open. Een jonge man met een baardje, vrij klein, in een blauwe trui en spijkerbroek. Nee, het komt nu niet uit om met een journalist te praten. En nee, een andere keer ook niet.
In de auto vraag ik mijn vader naar zijn verwachtingen. We gaan anderhalve week met elkaar doorbrengen, reizen samen vanuit Nederland de voormalige Duitse Democratische Republiek (DDR) in. Op 9 november zal het 35 jaar geleden zijn dat de Muur viel. Daarom heb ik hem uitgenodigd om met mij naar het DDR-museum in Berlijn te reizen.
Als we onderweg stoppen bij een tankstation naast Helmstedt-Marienborn, een beroemde grensovergang waar vooral West-Duitsers het Oosten in konden, loop ik even langs de voormalige grenshekken. Sinds 1996, mijn geboortejaar, is hier een museum ter herdenking van de voormalige scheiding. „Burgers uit het Oosten moesten lang wachten tot hun dromen om naar het Westen te gaan, waargemaakt konden worden”, lees ik bij de ingang, terwijl ik het geluid hoor van auto’s die op hoge snelheid beide kanten op rijden.
Ik vraag het mijn vader, die schuilend voor de felle zon bij het tankstation staat te wachten. „Droomde jij over het Westen?” Hij moet besmuikt lachen, denkt er even over na.
Wat ís de DDR? De DDR is in ieder geval de Val van de Muur, die Wende, het moment dat alles anders werd. Wanneer ik eraan denk, zie ik de beelden die mijn docent Duits liet zien in de vijfde klas van de middelbare school. Juichende mensen, mensen die elkaar de hand schudden, heroïsche muziek. Ik weet nog dat ik moest huilen, omdat ik me voor het eerst betrokken voelde bij mijn eigen geschiedenis. Maar ook leerde ik dat de DDR repressief was geweest, dat alles opgelegd werd door de staat, dat er geen keuzevrijheid was.
De DDR was ook een thuis. Mijn ouders zijn er allebei geboren en opgegroeid. Ze kwamen een halfjaar voor mijn geboorte naar Nederland. Dat was in augustus 1995, zo’n zes jaar nadat de Muur gevallen was. Ze hadden in Jena gewoond, een universiteitsstad in Thüringen, in Berlijn, en nu landden ze voor het eerst in het Westen, in Den Haag. Samen met mij en later met mijn zusje erbij leerden ze de Nederlandse taal en cultuur kennen. Ze vertelden zelden over hun jeugd, maar ik denk niet dat dat een bewuste keuze was: in Nederland voelde die tijd wel erg ver weg. „Mijn vaderland bestaat niet meer”, zei mijn moeder als ik ernaar vroeg. Zij was 16 jaar toen de Muur viel, mijn vader 24.
En toch heb ik altijd het gevoel gehad hun verhaal te moeten verdedigen. Juist omdat het beeld zo eenzijdig was. Dat het niet zo erg was geweest, hield ik nieuwsgierige mensen voor, het was ook gewoon leven. Niet altijd grauw, grijs, ook weleens goed. Vrouwenrechten, top geregeld. Iedereen had altijd een huis, top geregeld. Maar ik had alleen de kruimels aan kennis die mijn ouders zo af en toe hadden laten vallen. Ik verdedigde mijn ouders zonder hun verhaal echt te kennen.
En daarom wil ik mijn vader nu, tijdens deze anderhalve week, vragen het me te vertellen, hoe het toen was. Ik ben al eens in mijn eentje in het DDR-museum geweest en vond het toen vreemd om hun geschiedenis, míjn geschiedenis, zo educatief en speels verpakt te zien. Hoe zal hij het ervaren, vraag ik me nu af. Ik weet dat hij zichzelf nooit zo op de voorgrond zou zetten en ben benieuwd hoe hij op mijn vragen zal reageren, die ik, zo weet ik nu al, opdringerig zal gaan stellen. Dat hij minder vertelt dan ik zou willen, wijst niet per se op een verschil in karakter. Het is een generatieverschil misschien, maar het laat ook zien uit wat voor andere werelden hij en ik komen: mijn ‘ik’ is hier in Nederland belangrijk, hij heeft in de DDR geleerd dat zijn individualiteit er niet toe doet.
Mijn vader stemde toe, op één voorwaarde: dat ik daarna mee zou reizen naar zijn geboortestreek, verder het Oosten in, om een tweedehandswinkel te bezoeken die de inboedels van huizen verkoopt. Daar zullen we de échte DDR vinden, zegt hij stellig.
23 augustusDDR-Museum, Berlijn
De volgende dag staan we in het DDR-museum te kijken naar een maquette van de oude staat. Mijn vader staat aan de oostkant, bij Dresden, de regio waar hij is opgegroeid, en zegt dat hij niet echt over het Westen droomde. Het was in die regio lastig om überhaupt westerse tv- of radiozenders te ontvangen. Wilde hij naar het Westen? Hij wist niet eens echt wat het was, laat staan hoe ernaar te verlangen.
Hij kijkt nieuwsgierig om zich heen. We zijn hier voor openingstijd – een voorwaarde om met een fotograaf te mogen rondlopen – dus het is stil. Het blijkt een goede zet te zijn geweest om voor de toeristen uit het museum te bezoeken. Mijn vader lijkt het allemaal rustig in zich op te willen nemen. Daar is ruimte voor nodig.
Bij een muur met alledaagse DDR-producten toont hij niet het sentiment dat ik had verwacht
Een halfuur geleden stonden we voor de ingang te wachten op de fotograaf. „Ik ben bang voor verkeerde nostalgie”, zei mijn vader terwijl we over de Spree uitkeken. „Ik wilde nooit naar dit museum. Je eigen verleden plotseling in een museum zien, daar voelde ik me te jong voor. Ik vind het spannend, ik wil geen verkeerd beeld overbrengen. Te negatief, of te positief.”
„Waarom zou je dat spannend vinden?” vraag ik.
„Elke keer als ik met iemand in Nederland praat over de DDR, dan merk ik dat er bepaalde beelden en verwachtingen zijn bij die ander over hoe het daar was. Wil ik dat beeld bevestigen?”
Hij lijkt te vragen: mag ik me nostalgisch voelen over mijn jeugd in een land dat volgens velen grauw, onvrij en repressief was?
Bij een muur vol met alledaagse DDR-producten vertoont hij niet het sentiment dat ik had verwacht. Ja, de koffie die mijn vader als jonge man dronk staat hier in een vitrine, maar ook de Im Nu, een merk granenkoffie dat mijn moeder nog steeds dagelijks drinkt. Op de muur staat dat er vaak een tekort aan producten was.
„Tenzij je goede connecties had”, spreekt mijn vader de teksten tegen.
„En, hadden jullie die?”
Foto’s: Gordon Welters
Oma, zijn moeder, bleek de juiste relaties te hebben onderhouden met het winkelpersoneel, waardoor zij wel de bananen kregen die anderen misschien niet hadden. En daarom waren ze, zo blijft hij herhalen, toch wel gewoon tevreden.
De fotograaf blijkt zelf in Oost-Berlijn te zijn opgegroeid en was 16 toen de Muur viel. Hij verstaat geen Nederlands, dus hij begrijpt niet wat mijn vader allemaal vertelt, maar spiegelt zijn verhaal toch. Hoe was het? Eigenlijk heel gewoon. Je was tevreden met wat je had of je leerde tevreden zijn met wat je had.
Zowel de fotograaf als mijn vader gaat in het DDR-museum ook niet met meer dan nieuwsgierigheid door de woning die er nagebouwd is. Het is groter dan de woningen daadwerkelijk waren, zeggen ze. Dat bloemetjesbehang dat in de woonkamer hangt, dat wilde mijn oma ook graag. De stoelen zijn wat luxer, het bed is inderdaad erg klein en het shirt dat in de kledingkast hing, had mijn moeder ook. Blauw, van nep-zijde.
In de museumwinkel verkopen ze koelkastmagneetjes met „Heilstaat, hierheen”
Voor de fotograaf is het museum vooral veel herkenning. „Hoe kan het dat mijn kindertijd hier staat?” vraagt hij achteraf, verbaasd.
De verontwaardiging die ik bij beiden veel eerder had verwacht komt wel, maar pas in de museumshop, als ze de magneetjes zien die er verkocht worden. Er staan teksten op als „Heilstaat, hierheen” en „Pas op, Sperrgebiet”.
„Dit zou ik nooit op mijn koelkast hangen”, zegt mijn vader hoofdschuddend. De fotograaf zegt dat de stukjes Muur die je er kan kopen nooit echt kunnen zijn. „Zoveel muur was er niet eens.”
23 augustus Bernauer straße, Berlijn
Mijn vader had ook een stuk Muur, authentiek van achter de Brandenburger Tor, maar dat is hij kwijtgeraakt. Hij reisde pas twee maanden na de val naar het Westen, om rustig te kunnen kijken wat daar aan de andere kant eigenlijk allemaal was.
Ik ken mijn vaders verhaal van die gebeurtenis niet, die toch zo bepalend voor hem geweest moet zijn, dus ik vraag het hem terwijl we bij de herdenkingsplek zitten aan de Bernauerstraße. „Waar was je toen de Muur viel?”
Hier staan nog restanten, tussen hoge huizenblokken in, en een heropgebouwde kerk die de verdeling in eerste instantie niet overleefde. De toeristen zijn inmiddels wakker, dus we zoeken een rustig plekje. Een kerkklok luidt op de achtergrond terwijl we naar de restanten van de Muur kijken, intussen met graffiti bespoten.
Hij moet lachen om mijn vraag. Hij was op een conferentie. Die hadden ze als studenten theologie georganiseerd en hij vond het belangrijk dat die door kon gaan. Dus hij bleef, maar twee derde van de bezoekers niet, en de conferentie werd uiteindelijk toch afgeblazen.
Waarom ging hij niet zodra hij het nieuws hoorde, in zijn geval op de radio, met zijn studiegenoten mee naar Berlijn? Ik ben er zeker van dat ik dat gedaan zou hebben. Ik heb de indruk dat mijn vader niet zo goed durfde. Het was natuurlijk niet zeker hoe de situatie zich zou ontwikkelen, na november 1989, of de DDR zou blijven bestaan.
In het DDR-museum.
Foto’s: Gordon Welters
Dat is een reden, maar de eigenlijke reden was ook dat het allemaal wel prima was. Mijn vader studeerde toen, in Jena. Toen duidelijk werd dat de DDR zou ophouden te bestaan, gingen hij en zijn medestudenten – ze zaten samen in de faculteitsraad – vol enthousiasme aan de slag met de veranderingen. Ze schreven een nieuw curriculum en bogen zich over een hervorming van de statuten van hun opleiding. Tot de West-Duitse delegatie kwam en vertelde dat vanaf nu het West-Duitse curriculum zou gelden.
Als hij bij colleges later hoorde wat er goed was aan het Marxisme en Leninisme, schrok hij toch een beetje. Het was leuk om er theoretisch over te horen, het was anders om het lijfelijk te hebben meegemaakt. Maar hij zei er niets van, want hij wilde niet als domme Ossi overkomen.
En, belangrijker, lijkt mij, de West-Duitse studenten vroegen er ook niet naar. Je voegde je naar hen, die veel meer leken te weten en meer hadden gelezen. Die wel wisten dat je een thermobroek maar beter niet in de zomer aan kon doen. Die fout maakte mijn vader wel een keer, toen hij niet in Oost-Duitse kleding wilde lopen in het Westen. De thermobroek was het enige westerse kledingstuk dat hij had. Zij raakten ook niet in de war van de vele soorten tandenpasta in de supermarkt. „Waar heb je die allemaal voor nodig?” bromt mijn vader terwijl hij daar aan terugdenkt.
29 augustus Großhennersdorf, Sachsen
Bijna een volle week later parkeren we voor een grote loods. Dit is de tweedehandswinkel waar mijn vader graag heen wilde. Het is warm geworden, er hangt onweer in de lucht, wat hier op het platteland in Sachsen meer opvalt dan in Berlijn. In de tussentijd hebben we familie opgezocht en zijn we even niet met de DDR bezig geweest. Of toch wel, want die is overal.
Hier aan de grens met Polen en Tsjechië, waar de heuvels je van het ene naar het andere vervallen huis brengen, komen we elk jaar sinds ik jong ben. Door de huizen en de verweerde gezichten van de mensen, waar de sporen van het verleden op te zien zijn, werd ik altijd bevestigd in het negatieve beeld van de geschiedenis zoals ik die in Nederland had geleerd. En tegelijkertijd koesterde ik het: die ruime en rommelige achtertuin van het huis van mijn tante waar we altijd – en ook nu weer – verbleven. Dat zij iedereen kende in het dorp en elke dag wel weer iemand wist te helpen. Dat mijn vader altijd – en ook nu weer – zichzelf hervond in zijn geboortestreek door in het Duits te gaan praten, oude vrienden opzocht, maar ook minder spraakzaam werd.
Mijn vader raakt afgeleid door oude wasmanden die hij herkent van vroeger. „Zal ik er eentje meenemen?”
Nu we in deze loods staan vol met fysieke herinneringen, vraag ik mijn vader nog een keer naar zijn jeugd. Anders dan in het museum twijfelt hij nu over zijn antwoord.
„Is wat ik verteld heb wel interessant genoeg?” vraagt hij, en hij raakt afgeleid door wat oude wasmanden die hij herkent van vroeger. „Zal ik er eentje meenemen? Die kunnen we thuis nog gebruiken.” In deze loods is één keer per week een tweedehandswinkel open met spullen uit leeggehaalde huizen. Servies, schooltassen, oude radio’s; grotendeels DDR-producten die nog ver na die Wende in gebruik waren. Mijn vader wil er liever doorheen rommelen dan erover praten.
De eigenaar lacht sceptisch als ik zeg dat ik het een mooie hal vindt, met mooie spullen. Hij vertelt, met een accent zo typisch voor deze regio, dat er een jaar geleden twee Nederlandse vrouwen kwamen die alleen maar – alléén maar, gooit hij er met verbazing uit – DDR-spullen wilden hebben.
„Open een winkel daar”, suggereert een vrouw die meeluistert. Waar ik dacht dat het museum verwarring zou oproepen, is het deze opmerking in de tweedehands winkel. Dat ik een DDR-theepot gewoon in Nederland kan kopen, zo ver over de grens en weg van het verleden heen.
Door de gesprekken die ik dezer dagen gevoerd heb – met mijn vader, met mijn familie, met de fotograaf en met de winkeleigenaar – werd me duidelijk: na de val van de Muur deed het Oost-Duitse verhaal er niet meer toe. Het museum brengt het terug, maar in een opgepoetste, geromantiseerde versie. Hier in de winkel mag het er gewoon zijn.
Is mijn vaders verhaal interessant genoeg voor het Westen? Later op de dag, het onweer is intussen losgebarsten, zitten we in mijn tantes keuken. We praten na over de reis, morgen ga ik weer naar huis.
„Nog één vraag heb ik wel”, zeg ik, daarbij mijn vader onderbrekend die over de deelstaatverkiezingen praat die dit weekend hier worden gehouden, en waar de AfD op grote winst staat. „Als je een waarde uit de DDR zou moeten kiezen om aan je kinderen mee te geven, welke zou dat dan zijn?”
Hij noemt er twee: „Koester je contacten, maar wees op je hoede voor ideologie”. Wees open naar de ander, maar blijf kritisch. Het is een mooie tegenstelling die we vaker zijn tegengekomen: ga mee met de massa, maar blijf ook jezelf.
28 oktober Utrecht
Mijn vader appt me op een herfstige zondagmiddag. „Dit is het stukje van de Muur dat ik van de Brandenburger Tor heb meegenomen.” Een foto erbij van een steen met een gele rand.
Ik bel hem op. „Je hebt het teruggevonden! Waar?”
Hij was er niet eens echt naar op zoek, zo blijkt. Gewoon toevallig gevonden in een mandje met andere stenen. Ik vraag hem wat hij ermee gaat doen, of dit een erfstuk van onze familie moet worden – weer ben ik gretiger als het over zijn geschiedenis gaat dan hijzelf.
„Ja, dat moeten jullie zelf weten,” zegt hij.
Ik heb niets gekocht in de tweedehandswinkel, realiseer ik me terwijl ik onze gesprekken terugluister. Wel ooit magneetjes in het DDR-museum, die prominent op mijn koelkast hangen. Elke ochtend lees ik bij het koffiezetten de tekst die op een illustratie van een ondergaande zon staat: „Meine Heimat, die DDR”.
Geef mij dat stuk Muur maar, denk ik, terwijl ik naar de magneet kijk. Ik zoek er wel een plekje voor, gewoon op mijn bureau, voor dat échte stukje geschiedenis.