Taffy Brodesser-Akner neemt in haar nieuwe roman wraak op rijke mensen

In de VS, of in ieder geval aan de Oostkust – of laten we zeggen, in New York en omstreken – is Taffy Brodesser-Akner inmiddels een Grote Naam. Voor The New York Times Magazine schrijft ze legendarische profielen van beroemde mensen, hilarische inkijkjes in de levens van schrijvers, artiesten, acteurs die ze met sympathie en medemenselijkheid aan het kritische oog van de wereld blootstelt en waarin ze ook zichzelf niet spaart. Haar portret van Gwyneth Paltrow ging viral, maar ook ‘Jonathan Franzen Is Fine With All of It’ en ‘Bradley Cooper Is Not Really Into This Profile’ zijn journalistieke pareltjes. ‘A Michelangelo of magazine profiles’, noemt de New Yorker haar en dat is niet overdreven. Met haar debuutroman, Fleishman Is in Trouble (2019), schoot ze nog verder omhoog op de ladder van succes. Het was een blockbuster van een boek, een onmiddellijke bestseller die werd omgewerkt (door Brodesser-Akner zelf) tot een ook in Nederland populaire tv serie.

En nu is daar haar tweede roman: Het compromis van Long Island. Beide boeken spelen in het milieu van de extreem vermogende elite, een wereld die Brodesser-Akner dankzij haar profielen goed kent. En net als Fleishman Is in Trouble, dat begint met de verdwijning van Rachel, de bijna ex-vrouw van Toby Fleishman, opent Het compromis van Long Island met een verdwijning: de ontvoering van Carl Fletcher, een schatrijke zakenman. Maar waar het in de eerdere roman draait om het waarom van de verdwijning, gaat het hier vooral om de nasleep. Fletchers vrouw Ruth betaalt een immens bedrag aan losgeld en vijf dagen na zijn ontvoering wordt Carl weer afgeleverd ‘in zijn smerige kleding, vol braaksel en bloed en pies en stront, sidderend en stuiptrekkend.’ Ruth en Carls dominante moeder Phyllis besluiten dat de beste manier om met deze afgrijselijke gebeurtenis om te gaan, is te doen alsof er niets is gebeurd. Wat je niet ziet bestaat niet. ‘Luister, jochie,’ zegt Phyllis. ‘Dit is je lichaam overkomen. Het is jóu niet overkomen. Laat het niet binnen.’ Je hoeft geen Freud te zijn om te begrijpen dat zo’n houding vragen om moeilijkheden is; Carl zal zijn ontvoering nooit te boven komen. Het trauma van de martelingen die hij heeft ondergaan, van de angst en de opsluiting, beheerst zijn hele leven en ook de levens van zijn kinderen.

Daarvan zijn er drie: Nathan, de oudste, en Bernhard – ‘Beamer’ – waren kleuters tijdens de kidnapping; de jongste, Jenny, is kort erna geboren. Ze groeien op met een dubbele handicap, suggereert de roman; ze hebben niet alleen last van hun vaders trauma; ze worden ook beperkt door de extreme rijkdom waarmee ze opgroeien. De verteller vergelijkt rijkelui’s kinderen met kistkalveren, ‘mensen die worden grootgebracht om nooit zelfstandig te leven, zodat ze niet eens op hun benen kunnen staan als ze op weg naar de slachtbank uiteindelijk voor het eerst uit hun kist mogen.’ Op hun eigen benen staan vinden Nathan, Beamer en Jenny inderdaad moeilijk. Ieder kwartaal krijgen ze een kleine miljoen dollar op hun rekening gestort, maar hoe ze dat moeten gebruiken om een betekenisvol leven te lijden weten ze niet.

De verkeerde leraar

Beamer, met wie het boek na de beschrijving van Carls beproeving begint, is een matig succesvolle scriptschrijver in Hollywood, wiens scripts altijd hetzelfde verlopen: ‘Gone by Dinnertime, een romcom over een man die jaren na zijn eindexamen een vrouw ontvoert zonder te beseffen dat dit het meisje was waarop hij als scholier verliefd was.’ ‘Physical Education, een doldwaze comedy over vier tieners die proberen hun wiskundeleraar te ontvoeren, maar per ongeluk hun gymleraar meenemen.’ Et cetera. In zijn vrije tijd reënsceneert hij zijn vaders ontvoering in hotelkamers, waar hij zich volpropt met drugs en zich vervolgens laat martelen door sekswerkers.

Nathan is een zenuwpees, bang voor alles, een bevend riet. Hij is verslaafd aan het kopen van verzekeringen en in zijn hang naar stabiliteit en veiligheid heeft hij de allersaaiste vorm van rechten gekozen: ruimtelijke ordening, zodat hij niets anders hoeft te doen dan documenten lezen en formulieren invullen. Toen hij hoorde dat deze richting bestond ‘kreeg Nathan die onnozele blik van een verliefde man, beneveld door de belofte van een leven vol risicoarme, confrontatievrije eentonigheid.’ Zijn beste vriend is niet alleen een ontzettend eikel die hem voortdurend kleineert, hij gaat er ook nog eens met Nathans spaargeld vandoor.

Jenny is een wonderkind maar ook zij kan haar draai niet vinden. Op Yale probeert ze de ene studierichting na de andere, in alles excelleert ze maar voor niks voelt ze passie. Uiteindelijk studeert ze af in economie en wordt vakbondsleider, een boze poging om haar familie dwars te zitten – de arbeiders in de vervuilende piepschuimfabriek van de Fletchers is het verboden een vakbond te vormen. Jenny is niet in staat tot vriendschappen of relaties, kan zich met niets en niemand verbinden.

Insecten martelen

Wat een ellende! ‘As flies to wanton boys are we to the gods;’ mijmert Gloucester in King Lear, nadat Cornwall en Regan hem de ogen hebben uitgestoken. ‘They kill us for their sport.’ Zo voelt het een beetje in Het compromis van Long Island. Brodesser-Akner is een genadeloze god voor haar personages, ze voelt geen sympathie voor ze, martelt ze zoals gemene kinderen insecten martelen, uit nieuwsgierigheid of gewoon, omdat het kan. Dit boek leest als haar wraak op rijke mensen. De impuls is begrijpelijk – ik zou ook graag een aantal egoïstische superrijken de nek omdraaien – maar voor een roman werkt het niet zo goed, ook al is die nog zo vlot en beeldend geschreven als Het compromis van Long Island.

De welgestelde hoofdpersonen in Fleishman Is in Trouble hadden nog verzachtende eigenschappen. Toby Fleischman is een nukkige, schijnheilige mansplainer vol zelfmedelijden, maar hij is ook een warme vader en een gedreven dokter met oog voor zijn patiënten. Rachel is geobsedeerd door geld en status, maar ze is ook sterk en intelligent en ze is een zeer liefdevolle moeder voor haar kinderen. Net zoals ze in haar celebrity profiles doet, toont Brodesser-Akner ons Rachel en Toby in al hun menselijkheid, waardoor het geloofwaardige, ronde personages worden. De personages in Het compromis van Long Island zijn dat niet. De Fletchers zijn eerder stripfiguren, met tics in plaats van karaktertrekken. Ruth, bazig, kritisch, denigreert alles wat haar kinderen zeggen met ‘Shakespeare in de bocht,’ of ‘Freud in de bocht,’ of ‘Norma Rae in de bocht.’ Nathan, onzeker en onderdanig, groet iedereen met het sullige ‘hee-ho’. Het is Bugs Bunny, ‘What’s up, doc?’ Grappig maar ook irritant.

En net als stripfiguren, ontwikkelen Brodesser-Akners hoofdpersonen zich niet. Ruth blijft hard, Nathan blijft een zenuwlijer, Beamer blijft drugs gebruiken, Jenny blijft gevoelloos. ‘Geen ontwikkeling, geen inzichten, geen volwassenwording,’ concludeert de cynische verteller aan het eind. ‘Maar wat doe je eraan? Zo zijn rijke mensen nu eenmaal.’

Dat is misschien wel zo, maar van een roman verwacht je toch net iets meer.