Statushouders die lange tijd in asielopvanglocaties moeten blijven en die in die periode veel verhuizen, hebben een lagere kans om goed van start te komen in de Nederlandse samenleving. Ze hebben dan minder kans om de Nederlandse taal goed te leren, om een baan te vinden en om verder mee te draaien in Nederland. Dat blijkt uit maandag gepubliceerd onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC).
De wetenschappers onderzochten een groep Syrische vluchtelingen die tussen 2014 en 2016 een verblijfsstatus kreeg in Nederland. Door deze mensen jarenlang te volgen, kon worden vastgesteld welke zaken een positief of een negatief effect hadden op hun baankansen, taalontwikkeling en hoe zij aardden in Nederland. Kort samengevat is een korte én actieve opvangperiode van belang voor hun kansen op een goede positie in de maatschappij.
„Een goede start is echt belangrijk, ook voor de gevolgen op langere termijn”, zegt WODC-onderzoeker Kasper Otten telefonisch. Wie lang in asielzoekerscentra verblijft en vaak moet verhuizen, maakt later minder kans om betaald werk te vinden en de Nederlandse taal machtig te worden. „Het beste is als de opvangperiode zo kort mogelijk is, mensen zo snel mogelijk een woning vinden en ze in de gemeente waar ze terechtkomen kunnen gaan wortelen.”
Woningtekort
Dat laatste valt momenteel niet mee. In alle sectoren van de samenleving kampen mensen met een tekort aan betaalbare woningen en veel statushouders blijven lang in opvangcentra hangen omdat er eenvoudigweg geen woonruimte beschikbaar is. Het WODC-onderzoek toont aan dat hoe langer die periode duurt, hoe lager de kans wordt dat mensen betaald werk vinden.
Volgens Otten is de situatie van nu vergelijkbaar met de periode 2014 – 2016 die hij onderzocht. „Ook toen kwam er een aanzienlijke groep Syrische vluchtelingen binnen en moesten er veel plekken gevonden worden”, legt hij uit. „Het verschil nu is dat het nóg langer duurt voor ze een eigen woning hebben gevonden, terwijl we zien wat de negatieve effecten daarvan zijn.”
Ook toen werden statushouders zo evenredig mogelijk ‘gespreid’ over Nederlandse gemeenten, naar rato van inwonersaantal. Op dat vlak is wel iets verbeterd, legt Otten uit. „Er is iets meer ingezet op kansrijke koppeling, waarbij gekeken wordt naar waar bepaalde statushouders het beste zullen landen, door bijvoorbeeld hun werkervaring mee te nemen bij het kiezen van de regio waar ze geplaatst worden”, vertelt de onderzoeker. „In de periode die wij onderzochten was dat nog niet aanwezig. Het is nog te vroeg om de effecten hiervan vast te stellen, maar het idee erachter lijkt goed.”
‘Strengste asielbeleid ooit’
Het huidige kabinet, dat van plan is „het strengste asielbeleid ooit” in te voeren, wil van de gemeentelijke taakstelling af af. Wat hiervoor in de plaats komt, is nog altijd niet duidelijk. „Dat het kabinet dit nu mogelijk loslaat, kan ertoe leiden dat minder gemeenten statushouders opvangen, of in kleinere aantallen”, zegt Otten. „Het gevaar is dat deze mensen dan nog langer in de opvang moeten verblijven, wat dus negatieve effecten heeft.” Ook heeft het kabinet aangekondigd delen van Syrië tot veilig gebied te willen verklaren, waardoor uit Syrië gevluchte migranten teruggestuurd zouden kunnen worden.
De onderzoekers pleiten niet alleen voor een korte opvangperiode, maar ook een zo ‘actief’ mogelijke. Als statushouders taallessen kunnen volgen en betaald werk of vrijwilligerswerk kunnen uitoefenen, hebben ze meer kans om een hoger taalniveau te bereiken, wat weer kan helpen bij de maatschappelijke participatie. In die zin is het positief dat asielzoekers nu meer dan 24 weken per jaar mogen werken, zo bepaalde de rechter vorig jaar. „Maar ze moeten nog steeds zes maanden na aankomst wachten voor ze aan het werk mogen en de Basisregistratie Personen neemt veel tijd in beslag”, zegt Otten. „Het zou helpen als dat sneller kon.”
Sober opvangregime
Dat minister van Asiel en Migratie Marjolein Faber (PVV) asielzoekers wil onderwerpen aan een zo sober mogelijk opvangregime, zal volgens Otten alleen maar meer problemen veroorzaken. „Daar pleiten de resultaten niet voor. Wil je dat mensen niet afhankelijk worden van de bijstand, maar juist aan het werk gaan, biedt een actieve en korte opvangperiode daarvoor de meeste mogelijkheden.”
Mogelijk wil minister Faber toekomstige asielzoekers afschrikken met een sobere opvang. Echter, dat een relatief comfortabel asielregime een „aanzuigende werking” zou hebben, is vaak geopperd, maar nooit aangetoond. Vorig jaar liet onderzoek in opdracht van het WODC zien dat hier geen wetenschappelijk bewijs voor te vinden is.
Otten was niet betrokken bij dat onderzoek, maar verwijst hier wel naar. „Mensen die vluchten voor oorlog, vervolging en onderdrukking zijn vooral bezig met het wegkomen van gevaar – en niet met het beleid van het land waar ze heen gaan.”