Column | De Duitse schrijfster Judith Hermann neemt wraak op een criticus die vond dat ze niets te vertellen had

In 2014 publiceerde de Duitse schrijfster Judith Hermann (Berlijn, 1970) haar eerste roman Aller Liebe Anfang. Ze was toen al wereldberoemd dankzij haar debuut, de verhalenbundel Sommerhaus, später (1998). Altijd was ze goed besproken, maar deze keer kreeg ze er in de Frankfurter Allgemeine Zeitung van langs, omdat ze niets te vertellen zou hebben en datgene wat ze te vertellen had niet kón vertellen. Nu heb ik die roman niet gelezen, dus ik kan u niet zeggen of het waar is, maar in haar nieuwe roman Wir hätten uns alles gesagt, onlangs door Herman Vinckers in mooi Nederlands vertaald als Kiezels, bewijst ze het tegendeel. Dat doet ze door te laten zien waar het haar in haar boeken om gaat. Voor Hermann telt namelijk juist het ‘verzwijgen van het eigenlijke’. Het loopt door al haar teksten heen, schrijft ze. En juist dat maakt Kiezels tot een fascinerend en vooral speels boek, waarin een zelfonderzoek centraal staat.

Hermann begint haar verhaal, dat zoals gebruikelijk over haar chaotische Oost-Berlijnse familie gaat, met een toevallige ontmoeting, in een nachtwinkel, met haar vroegere psychoanalyticus, dokter Dreehüs. Tien jaar lang heeft ze drie keer per week bij hem op de divan gelegen. En al die tijd heeft hij niets tegen haar gezegd, zoals gebruikelijk is bij die tijdrovende vorm van therapie.

Ze volgt haar dokter naar een duistere kroeg, waar ze hem vraagt of hij het verhaal ‘Dromen’ uit haar verhalenbundel Lettipark heeft gelezen. Nadat er een abrupt einde aan die analyse is gekomen, heeft ze hem dat boek toegestuurd. Maar Dreehüs heeft het niet gelezen, omdat hij dacht dat het niet voor hem bedoeld was.

Aan haar schrijftafel grijpt ze nu terug op die tijd op de divan, die ze een vorm van verhalen vertellen noemt, verhalen over haarzelf. En dan krijgt ze het over ‘de eerste zin’, die telkens weer het begin van een nieuw verhaal of een nieuwe roman is. Ze speelt met die gedachte en al meteen ga je daarin met haar mee.

Zodra zo’n eerste zin in haar hoofd zit, begint de zoektocht naar een plaats ervoor en ‘naar een personage dat hem kan zeggen en een ander voor wie hij bedoeld kan zijn.’ Vanaf dat moment kruipt ze onder ‘het kreupelhout van gisteren’ vandaan en belandt ze in het heden, dat ‘verbonden is met alles wat er is geweest’. Ze is de analyticus van zichzelf, waardoor ze me regelmatig deed denken aan Italo Svevo’s grootse roman Bekentenissen van Zeno.

Zoals je kunt verwachten, heeft Hermann het voortdurend over haar verstilde Berlijnse leven. Zo nu en dan wordt het opgeschud door haar moeilijke familie, met haar excentrieke Russische grootmoeder, depressieve vader, en volkse, bier uit blik drinkende grootmoeder van moederskant. Lange tijd weet je niet waar ze naartoe wil, totdat je beseft dat ze alles verzint en op grond van haar ontmoetingen een bijzonder verhaal aan het schrijven is. Daarin springt ze door de tijd van de ene naar de andere gebeurtenis en breit ze die aan elkaar met zinnen en beschrijvingen die soms pure poëzie zijn. De literatuurcriticus van de Frankfurter Allgemeine Zeitung had het duidelijk bij het verkeerde eind. Want de ware literatuur zit verborgen tussen de regels en soms in een enkele zin. Menig aspirant-schrijver kan er nog van leren.