Er zijn twee nieuwe aanklachten van seksueel misbruik ingediend tegen de Amerikaanse producer en rapper Sean Combs, bekend onder de artiestennaam Diddy. Het gaat om misbruik van een 10-jarige jongen in 2005 en een 17-jarige jongen in 2008. Dat melden verschillende Amerikaanse media.
Het eerste slachtoffer zegt dat hij destijds acteur en rapper wilde worden. Zijn ouders zouden via een consultant een „auditie” voor hem hebben geregeld bij Combs op zijn hotelkamer. Volgens de aanklacht gaf Combs hem een drankje met drugs erin, waarna hij hem dwong tot orale seks. De 17-jarige jongen zou in 2008 door Combs en een bodyguard zijn misbruikt toen hij auditie deed voor de tv-serie „Making the Band”.
Tony Buzbee, de advocaat van de aanklagers, vertegenwoordigt naar eigen zeggen inmiddels meer dan 150 slachtoffers van Combs’ misbruik en heeft minstens zeventien rechtszaken aangespannen. De beschuldigingen tegen Combs lopen uiteen van aanranding en verkrachting tot afpersing, seksuele uitbuiting en mensenhandel, en gaan over een periode van 1991 tot nu. Van de vermeende slachtoffers zouden er zo’n 25 minderjarig zijn geweest ten tijde van het misbruik.
Proces in mei
De 54-jarige Diddy werd vorige maand gearresteerd en zit sindsdien vast, in afwachting van zijn proces dat in mei van start gaat. Advocaat Buzbee zei begin oktober al dat zijn cliënten vooral ,,jonge mensen” zijn ,,die wilden doorbreken”, met ,,de belofte dat ze een ster zouden worden”.
Ook zou Combs zijn macht hebben misbruikt om vrouwelijke slachtoffers te verleiden tot seksuele optredens tijdens seksfeesten, onder invloed van drugs. En hij zou vrouwen hebben bedreigd met wapens.
Lees ook
Opnieuw een grote misbruikzaak in de muziekwereld. Wie is Sean ‘Diddy’ Combs?
Krantenkoppen worden gedomineerd door alarmberichten over de mentale toestand van de jeugd. Maar volgens hoogleraar Levi van Dam, die deze vrijdag zijn oratie houdt in Amsterdam, is er geen toename van psychiatrische problemen. Epidemiologische cijfers wijzen uit dat al decennia ongeveer een derde van de jeugd af en toe worstelt met mentale problemen. Jongeren geven wél aan dat de mentale druk op hen is toegenomen. Verschil met eerdere generaties is vooral: ze praten er makkelijker en beter over. In zijn oratie pleit Van Dam voor het normaliseren van dat gesprek, zonder medisch of maatschappelijk stigma.
Is de epidemie van mentale problemen onder de jeugd een mythe?
„Dat is wel een heel groot woord. Maar het heeft mij wel verbaasd. Ik werk zelf in de jeugdzorg en de afgelopen tien, vijftien jaar zag je alleen maar een toename van berichten dat het allemaal veel erger aan het worden was, zeker na corona. Ook van collega’s in de jeugdhulp hoorde ik dat we nu echt met de handen in het haar zaten. De Amerikaanse sociaal psycholoog Jonathan Haidt spreekt al van ‘de angststoornis-generatie’. Hallo, zeg. Ik begon me toen af te vragen of die toename er op populatieniveau nu eigenlijk was.”
Lees ook
Crisisgeneratie of generatiecrisis
Niet dus.
„Eerst schrok ik wel van de cijfers, want je komt dus op zo’n 30 procent van de jeugd die zegt te worstelen met mentale problemen. Alleen, bij mij begon het vermoeden te rijzen dat dit misschien wel altijd zo is, alleen praatten we er vroeger niet over. De epidemiologische cijfers die ik vond bevestigden dat. Sinds we begin jaren negentig mentale problemen zijn gaan bijhouden met het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) gaat het om zo’n 30 procent van de jeugd. Dat is dus gewoon stabiel. Ik vond dat eerst ook gek, maar het is zo.”
U signaleert ook ‘concept creep’. Begrippen als depressie worden veel ruimer gebruikt dan vroeger.
„Je hebt onder jongeren uiteraard psychische ziekten die veel verder gaan dan worstelen met je identiteit. Maar er is ook zeker iets veranderd in ons taalgebruik. Mijn dochters van 14 en 16 kunnen soms iets tegen elkaar zeggen als: naar die club moet je niet heen, want dan krijg je een trauma. Als ik vraag wat ze bedoelen is het: ja, daar moet je lang in de rij staan. Dat is dus al een trauma. (lacht)
„Maar ik zou absoluut niet zeggen dat we te maken hebben met een generatie sneeuwvlokjes die te grote woorden gebruiken voor klein leed. Het is terecht dat jongeren aandacht vragen voor hun mentale problemen. Je ziet dat het voor de hele maatschappij een enorme ziektelast is, het is goed en nodig dat we het erover hebben.”
Mensen die wij nu voor gek verklaren werden vroeger als kunstenaar gezien, als wijzen – of als heksen
Waar heeft de jeugd dit vocabulaire vandaan? Mijn vader praatte heel luchtig over de oorlog, nu is het een trauma om in de rij te staan?
„We leren steeds meer om over onze mentale gezondheid te praten, ook volwassenen. Het is een andere manier om naar jezelf en je identiteit te kijken. Foucault heeft die ontwikkeling mooi beschreven. Mensen die wij nu voor gek verklaren werden vroeger als kunstenaar gezien, als wijzen – of als heksen. Ik hoop dat we toegaan naar een situatie waarin we het weer zonder stigma over mentale worstelingen kunnen hebben.”
Sociale media krijgen wel de schuld van mentale problemen. U ziet de oorzaak meer in keuzestress.
„Jongeren zijn altijd bezig zichzelf te ontdekken en onderscheiden, maar de online wereld heeft die keuzes enorm verruimd. Ik denk niet dat het je per se ongelukkig maakt, maar wel onzekerder. De eindeloze mogelijkheden kunnen ervoor zorgen dat je in paniek raakt: wie ben ik dan? Ik vind het ook goed dat we daar grenzen aan stellen, bijvoorbeeld aan smartphones in de klas. Dat doen we ook met roken of autorijden.”
Als het percentage jongeren met mentale problemen al zo lang stabiel is, moeten we dat dan maar gewoon accepteren?
„Ja, dat denk ik wel. Net zoals we allemaal af en toe de griep hebben. Maar let wel, dat geldt natuurlijk niet voor de groep die echt gaat disfunctioneren, die niet meer naar school gaat of zich helemaal afsluit. We moeten ons stinkende best doen om die te helpen. En dan zijn onze huidige behandelingen helaas niet altijd toereikend. Voor die groep hebben we nog veel werk te doen. Ook voor complexe problemen zijn behandelingen niet beter geworden.”
Wat werkt dan wel?
„Je ziet goeie resultaten met wat heet de ‘oplossingsgerichte benadering’. Je focust dan niet op het probleem of de oorzaken daarvan, maar op een andere manier om ernaar te kijken. Niet eindeloos uitzoeken waarom iemand slapeloos is, maar zeggen: stel nu eens dat je dat niet meer zou zijn, hoe zou je dat merken en wat zou je gaan doen? Je praat dan vanuit de gewenste situatie, niet vanuit het probleem.”
Er wordt therapeutisch al wel meer gedaan met MDMA as medicijn, maar dit is voor zover ik weet de eerste keer met jongeren
Een verandering van bewustzijn. U wilt ook een test gaan doen met MDMA, een licht psychedelisch middel.
„Ja, dat doen we met het Amsterdam UMC en de UvA. Het wachten is op toestemming van de medisch-ethische commissie, die we begin volgend jaar hopen te krijgen. We gaan jongeren van 16, 17 jaar met ernstige problematiek dan gedurende een half jaar drie keer een uitgebreide therapiesessie geven terwijl ze onder invloed zijn van het middel. De hypothese is dat het hen kan helpen om met meer empathie naar zichzelf en hun problematiek te kijken.
„Ik heb daar zelf in een moeilijke periode in mijn leven ervaring mee opgedaan. Er wordt therapeutisch al wel meer gedaan met MDMA as medicijn, maar dit is voor zover ik weet de eerste keer met jongeren, wereldwijd. We gaan het middel geheel officieel bestellen in Canada, als we die toestemming hebben gekregen.”
Je kan ook zeggen, als je empathie wilt leren: lees een goede roman.
(lacht). „Ja, daar zou ik ook erg vóór zijn. Maar dan moet je wel van lezen houden en je kunnen concentreren. Dat spreekt niet vanzelf voor deze jongeren, we gaan dit doen met een groep bij wie niets heeft gewerkt, die echt helemaal vastzit. Het is nu nog een haalbaarheidsstudie, we zijn ook gewoon benieuwd of het werkt. Uiteraard betrekken we de ouders er ook zoveel mogelijk bij.
Zitten we over tien jaar nog steeds aan die 30 procent?
„Als ik gelijk heb wel. Er verandert niet zoveel. Het leven is soms verrekte lastig, iedereen worstelt er weleens mee. Al hoop ik dat we dan hebben geleerd om er beter mee om te gaan en er over te praten, dat het meer onderdeel is geworden van het gewone leven. Als je scholieren vraagt waar ze les in willen, zeggen ze wel: ik wil het hebben over ‘leren leven’. Dat vind ik heel mooi.”
‘Deze foto is genomen op het strand van Schiermonnikoog, waar mijn ouders woonden en werkten. Mijn vader, timmerman, zat in de Tweede Wereldoorlog ondergedoken en was daarna soldaat in Indië. Mijn moeder werd op haar elfde wees, toen haar ouders met hun A-Ford onder de trein kwamen. Ze groeide verder op bij haar grootvader.
Mijn moeders zus was getrouwd met een neef van mijn vader, zo werden mijn ouders penfriends tijdens de politionele acties van 1947. Toen mijn vader zwaargewond terugkeerde, werden ze verliefd en trouwden. Mijn vader bouwde een noodwoning in Zwaagwesteinde, waar mijn zusje en ik geboren zijn. Uiteindelijk verhuisden we in 1956 naar Schiermonnikoog, waar mijn vader timmerman-aannemer werd. Mijn moeder was onderwijzeres, maar moest van staatswege stoppen toen ze trouwde.
Ze lazen Hervormd Nederland, stemden CHU, luisterden naar Hiltermann op zondagmiddag en tegelijkertijd lagen Vrij Nederland, Donald Duck en de VPRO-gids op tafel. Mijn moeder runde het Groene Kruis, mijn vader ging in de gemeenteraad voor de christelijke groepering.
Onze ouders hebben ons beiden laten studeren op de universiteit. Dat was toen bijzonder op het eiland, ze hebben daar veel voor aan de kant gezet. Zo schafte mijn vader zijn eerste auto aan toen hij al in de veertig was, net als de tv. We werden groot in een klein, wit huisje van veertig vierkante meter, in het eilanders bekend als het ‘lytj hús’. ’s Zomers bivakkeerden we in de schuur en verhuurden het huis aan hoofdzakelijk Duitse badgasten. Daar ontstonden vriendschappen die mijn ouders al in 1963 naar Berlijn brachten en ons uiteindelijk jaarlijks naar Altenau, wandelend langs het IJzeren Gordijn.
Na verloop van tijd bouwde mijn vader een eigen bescheiden huis, waar hij op 54-jarige leeftijd te vroeg is overleden. Mijn moeder is daar 90 jaar geworden, met al het verdriet om haar geliefde en het trauma van het verongelukken van haar ouders.”
Veertig jaar geleden bleek het een heksentoer om te achterhalen waaruit speculaaskruiden zijn samengesteld. De kookboeken maakten er een zooitje van en het bedrijfsleven draaide eromheen. Uiteindelijk was het specerijenmaalderij Polak in Steenwijk die de acht bestanddelen in volgorde van belangrijkheid opsomde: altijd kaneel, ook nootmuskaat en kruidnagel en kleine hoeveelheden gember, koriander, piment, foelie en kardemom. Géén peper, géén anijs en zeker geen vanille.
Tegenwoordig vind je met een druk op de knop in het Delpher-archief de speculaaskruiden die een Tilburgse drogist in 1906 aan banketbakkers aanbood. Het zijn de acht van Polak minus kardemom maar mét citroenolie. En Albert Heijn doet niet langer geheimzinnig over de kruiden die hij in de ‘speculaasmolens’ stopt, ze staan in de ingrediëntenlijst. Het zijn de Polakse acht maar in andere volgorde, eerst kaneel, kruidnagel en piment, dan de rest. De mélange aan speculaaskruiden die Euroma aan de consument verkoopt begint met kaneel, koriander en anijs, noemt ook citroenschil, maar mist kruidnagel en foelie.
Zo is in een handomdraai aangetoond dat er op het punt van speculaasreceptuur geen eenstemmigheid heerst en dat het dus geen zin heeft speculaas aan journalistieke smaaktesten te onderwerpen alsof het oliebollen of haringen zijn. Niemand weet hoe ‘echte’ speculaas smaken moet. De speculaaspoppen die in de Camera Obscura (1840/1851) van Nicolaas Beets werden verguld smaakten misschien wel naar honing of anijs.
Als waar is wat wordt beweerd dat het speculaasje is voortgekomen uit het zoete koekje dat ‘hylikmaker’ werd genoemd dan vinden we één van de oudste speculaasrecepten in De Volmaakte Hollandsche Keukenmeid van 1746 dat het ongetwijfeld weer van anderen overnam. De vermoedelijke auteur, Jan Willem Claus van Laar, plukte sowieso een kwart van zijn recepten uit een kookboek van 1701.
Het deeg van de hylikmakers uit de kookboeken lijkt op dat van speculaas al bevatte het geen boter maar honing en gingen er ook oranjesnippers en sucade door. Opvallend is dat er nooit meer dan drie kruiden in werden opgenomen: kaneel, kruidnagel en nootmuskaat, en vaak alleen maar kaneel en nootmuskaat.
Een kleine vinger dik
De baaierd aan kruiden die in 1906 in Tilburg werd aangeboden lijkt dus een beetje raadselachtig. Het moet wel zo zijn dat de banketbakker in zijn bedrijf veel meer kruiden gebruikte dan de thuisbakker thuis. Alweer een complicatie in de speurtocht naar ‘echte’ speculaas.
En dan is er nog het rijsmiddel dat voor hylikmakers, speculatie en Sintniklaasgoed werd gebruikt. Het St. Nicolaas-gebak zoals dat van het verguldavondje in de Camera Obscura was zó dik, een kleine vinger dik, dat je er je tanden op zou breken als het zonder rijsmiddel was gebakken. Dit rijsmiddel was in Nederland tot aan het eind van de negentiende eeuw meestal potas.
Potas, in gezuiverde vorm ook parelas genoemd, werd gewonnen uit plantenas. Het bestond voornamelijk uit kaliumcarbonaat (K2CO3) waaruit bij het bakken CO2 vrij kwam. Rond 1880 is het op grote schaal vervangen door natriumbicarbonaat, aanvankelijk vaak gemengd met een zout van wijnsteenzuur. Natriumbicarbonaat (NaHCO3, ‘bakpoeder’) vormt ook goed CO2 maar heeft een ander effect op de zuurgraad van het deeg en dat kan de kruidensmaak beïnvloeden. Ook smaakt het natrium dat na verhitting achterblijft anders dan het kalium uit de potas. Indirect en direct hebben potas en bakpoeder dus invloed op de speculaassmaak. Wie de oude speculaas als de echte speculaas beschouwt moet weer met potas gaan bakken.
Lezer! Nu volgt een intermezzo. Wat wij hier bakpoeder noemen heet in Amerika ‘baking soda’ en dat wordt vaak weer tot ‘soda’ afgekort. Van de weeromstuit zijn er Nederlanders ontstaan die denken dat je ook schoonmaaksoda voor het bakken kunt gebruiken. Maar ons soda is natriumcarbonaat, Na2CO3 en dat is wat anders dan bicarbonaat. Toch is de gedachte niet zo gek want je verwacht op voorhand niet veel verschil tussen potas en soda: kaliumcarbonaat en natriumcarbonaat.
Onaangename ammoniakgeur
Deze week is maar eens de proef op de som genomen en is vergelijkenderwijs vingerdikke speculaas gebakken zónder rijsmiddel of met bakpoeder van dokter Oetker of met Senzora-huishoudsoda. Van de soda werd met het oog op de grote hoeveelheid kristalwater daarin 3,5 keer zoveel toegevoegd als de voorgeschreven hoeveelheid bakpoeder. Al bij het kneden van het deeg bleek dat soda geen goed idee is: de speculaas in spe ontwikkelde een onaangename ammoniakgeur en dat werd er door het bakken niet beter op. Speculaas met soda stinkt, smaakt naar zeep en wil nauwelijks rijzen. Probeer het eens zelf.
Ook leuk om over na te denken is de vraag hoe het afliep met de speculaas die rond 1840 à la de Camera Obscura werd ‘verguld’. Koekpoppen werden versierd door er met water smalle reepjes bladgoud op te plakken. Werden die goudsliertjes later gewoon mét de koek opgegeten? Je leest er niets over. Er is weinig bezwaar tegen want goud geldt als ‘inert’, het wordt niet verteerd. Het kreeg zelfs een eigen Europees e-nummer (E175) en dan weet je altijd dat het goed is.
Het probleem is dat het goud geen goud was, maar een legering van koper met zink en/of tin. ‘Valsch’ bladgoud of ‘goud-metaal’ was rond 1750 uitgevonden en vond veel aftrek. Maar het werd snel ontmaskerd door artsen, apothekers en scheikundigen die ontdekten dat het ‘plakgoud’ op den duur groen uitsloeg, oploste in salpeterzuur en een ammoniak-oplossing blauw kleurde. Dus koper, wisten ze, en giftig. Ze vroegen en kregen aandacht voor de gezondheidsrisico’s en rond 1850 gingen gemeentes toepassing van plakgoud doodkalm verbieden. Stukje daadkracht. Herkenbaar is het gemeesmuil van de burgerij die zich de plakpartijtjes niet graag liet afnemen.