‘Deze foto is in de jaren vijftig genomen achter het huis van mijn grootouders in Kwintsheul, een dorp in het Westland. De schoorstenen op de achtergrond wijzen op de oliestook waarmee de vele kassen van de Glazen Stad toentertijd werden verwarmd.
Mijn vader was een goede leerling en kon naar de hbs. Mijn grootouders wilden echter dat hun enige zoon tuinder zou worden en hij volgde daarom met tegenzin de Tuinbouwschool. Hij besloot geen tuinder te worden en ging ‘op kantoor’ werken.
Mijn ouders trouwden in 1956. Zij betrokken een piepklein huisje tussen de kassen. Mijn twee zussen en ik werden er geboren. Mijn vader deed avondstudie en werd zelfstandig boekhouder, mijn moeder was huisvrouw en verdiende wat bij met druiven krenten. Door omstandigheden genoodzaakt werd het huisje verplaatst naar de tuin van mijn opa.
Een paar jaar later ging opa met pensioen en voelde mijn vader zich gedwongen de tuin over te nemen. Tóch tuinder geworden. Vijf lange jaren van hard werken en chagrijn volgden. Uiteindelijk viel het onvermijdelijk besluit; de tuin werd verkocht en mijn vader werd weer fulltime boekhouder.
Mijn ouders kochten het huis dat achter de rug van mijn vader te zien is. Vanuit zijn accountantskantoortje keek hij weer uit op het terrein van zijn jeugd.
Het Westland veranderde. De schoorstenen verdwenen één voor één. Tuinderijen maakten plaats voor woningen. Voor het huis van mijn ouders kwam een geitenweitje en speeltuintje. Het werd een idyllisch plekje, waar mijn ouders tot hun dood heel fijn gewoond hebben. Met soms wat nostalgie naar het Westland van de foto.”
‘Deze foto is in de jaren vijftig genomen achter het huis van mijn grootouders in Kwintsheul, een dorp in het Westland. De schoorstenen op de achtergrond wijzen op de oliestook waarmee de vele kassen van de Glazen Stad toentertijd werden verwarmd.
Mijn vader was een goede leerling en kon naar de hbs. Mijn grootouders wilden echter dat hun enige zoon tuinder zou worden en hij volgde daarom met tegenzin de Tuinbouwschool. Hij besloot geen tuinder te worden en ging ‘op kantoor’ werken.
Mijn ouders trouwden in 1956. Zij betrokken een piepklein huisje tussen de kassen. Mijn twee zussen en ik werden er geboren. Mijn vader deed avondstudie en werd zelfstandig boekhouder, mijn moeder was huisvrouw en verdiende wat bij met druiven krenten. Door omstandigheden genoodzaakt werd het huisje verplaatst naar de tuin van mijn opa.
Een paar jaar later ging opa met pensioen en voelde mijn vader zich gedwongen de tuin over te nemen. Tóch tuinder geworden. Vijf lange jaren van hard werken en chagrijn volgden. Uiteindelijk viel het onvermijdelijk besluit; de tuin werd verkocht en mijn vader werd weer fulltime boekhouder.
Mijn ouders kochten het huis dat achter de rug van mijn vader te zien is. Vanuit zijn accountantskantoortje keek hij weer uit op het terrein van zijn jeugd.
Het Westland veranderde. De schoorstenen verdwenen één voor één. Tuinderijen maakten plaats voor woningen. Voor het huis van mijn ouders kwam een geitenweitje en speeltuintje. Het werd een idyllisch plekje, waar mijn ouders tot hun dood heel fijn gewoond hebben. Met soms wat nostalgie naar het Westland van de foto.”
In het holst van de nacht werd ik wakker van gestommel. Bij mijn voeteneind stond een gedaante. Of was het gewoon een boomstam, wiegend in de wind? Ik tuurde secondenlang naar het silhouet. Toen mompelde de boom iets en zette een stap, een overduidelijke mensenstap – om vervolgens weer stokstijf stil te blijven staan.
Zelf lag ik nu ook stijf als een tak in mijn mummieslaapzak. Ik lag op een houten platform, een meter of vier boven de grond. Er waren geen muren, alleen wapperend zeildoek. Bij iedere windvlaag wiegde de vloer als een schip en raasden de boomkruinen als een snelweg.
Was ik maar niet in die boom geklommen, dacht ik. Onze voorouders waren er toch niet voor niets uit geklommen? Dat was alweer zo’n vier miljoen geleden: de verstandige apen waren neergedaald naar de aarde, rechtop gaan lopen. Op de grond hadden ze buskruit en boeken ontdekt, de Beatles en Beethoven, donuts, de Quooker. Ze hadden het goed gehad; toch klommen sommige mensen tegenwoordig weer de bomen in, alsof ze de evolutie wilden terugdraaien.
De anarchisten bij wie ik logeerde, bijvoorbeeld, in dit dennenbos in Grünheide, iets ten oosten van Berlijn. Ze waren begin dit jaar in de boomtoppen geklauterd. Verderop in dit bos stond de gigantische Europese fabriek van Tesla. De autofabrikant wilde uitbreiden: er moesten straks een miljoen Model Y’s per jaar van de band rollen. Daartoe diende het bos gekapt te worden. De boskrakers hadden zich verschanst in boomhutten en hoopten zo de bomen – en het grondwater daaronder – te redden.
Ze hadden verwacht dat hun hutjes wel gauw ontruimd zouden worden, maar na ruim een half jaar zaten ze er nog.
Inmiddels was er hier een dorpje gegroeid van 22 boomhutten. Er woonde een volkje van enkele tientallen bosjongeren. Ze brachten er de dag door met handwerk, zoals water halen, timmeren, koken, poep en zaagsel scheppen uit de latrines, spandoeken maken. Ze leefden off-grid, als jagers en verzamelaars. Of nu ja, alleen als verzamelaars, dieren doden deden ze niet; wel sprokkelden ze vegan voedsel. Bij restaurants en winkels in het dorp. Velen liepen blootsvoets, niet alleen over de dennennaalden, ook als ze naar het dorp liepen.
Eén van de bewoners – ik kende hem via via, hij droeg gewoon schoenen – had me vanuit zijn boomhut op zeven meter hoogte een berichtje gestuurd. Het was herfst, het kapseizoen zou aanbreken. Het dorp kon elk moment geruimd worden, had hij gezegd, een nacht eerder leek het al zo ver. In het pikkedonker was er een grote groep agenten gekomen met felle lampen. Ze beschermden de houthakkers die met hun bomenkapmachines een weg baanden door het bos. De hele nacht had het gedreund van vallende stammen. Het protestdorp was nog gespaard, vooralsnog, maar ik moest snel zijn.
Ik was wel nieuwsgierig naar dat bosleven. Het klonk als een kruising tussen een Extinction Rebellion-protest en de utopische bosgemeenschap Walden die schrijver Frederik van Eeden eind negentiende eeuw stichtte. Ik dacht aan de boomhutten waar ik als kind stripboekjes in las en wokkelchips smikkelde: het waren dromerige plaatsen vol speelse autonomie. Zulke plaatsen zou een mens altijd moeten blijven zoeken. Dus ik nam de trein.
Op blote voeten
Dat was het handige van dit boomhuttendorpje: je kon er gewoon met een boemeltreintje heen. Op station Grünheide stopte trouwens ook de speciale Tesla-trein, voor fabriekspersoneel. Vanaf het station was het maar vijf minuten lopen naar het huttendorp. Iets voor het donker kwam ik aan. In mijn rugzak een slaapzak, een mok en een hoofdlamp met rood licht, geheel volgens de ge-appte instructies. Alleen het vegan snoep om uit te delen was ik vergeten.
Mijn gastheer leidde me naar het bospad door het dennenbos, over een ondergroei van varens en baby-eikjes. We passeerden de kaalkap, hier zou een spoorlijn komen naar de Tesla-fabriek. Het geurde heerlijk naar vers dennenbomensap.
Toch nog opeens doemde het dorpje op. Je moest je hoofd in je nek leggen om het te zien: een houten skyline van boomhuisjes, sommige op wel vijftien meter hoogte. Je had simpele kraaiennesten maar ook waanzinnige chalets met meerdere verdiepingen. Tussen de onderkomens liep een vernuftig web van loopbruggen, touwladders en kabelbanen, waarlangs de bewoners zich al tokkelend en klauterend verplaatsten. Het was een ronduit imposant gezicht.
Het deed denken aan de legendarische boomhuizen van de Korowai, een volk uit Nieuw-Guinea. In de boomtoppen leefden ze relatief veilig voor muskieten en menselijke vijanden. Zoiets gold ook voor deze anarchistische bosbezetters: hun kraakpanden waren lastig te ontruimen, al was het maar omdat de gewone politie-agenten vanwege arbeidsregels niet boven de tweeënhalve meter mochten komen.
Maar verder ging de vergelijking mank. Sommige anarchisten mochten dan op blote voeten lopen, het waren merendeels witte, jonge, academisch geschoolde mensen die ontevreden waren met de maatschappij. Tussen de boomhutten hingen spandoeken met teksten als ‘Free Palestine fucking now’; ‘Hands of Congo’! en ‘Wij zullen doorgaan met het verdrijven van de Nazi’s’.
Om de bomen niet te kwetsen waren de hutten niet met spijkers aan de stammen gemonteerd, maar met dikke zwarte touwen van polypropyleen. Om mensen van kleur niet te kwetsen was er een speciale hut voor ‘BIPOC’ (‘Black, Indigenous, People of Color’, mensen van kleur), bedoeld als safe space. Alleen zag ik bijna geen mensen van kleur.
Zoals de hutten verbonden waren met touwen, zo leken alle politieke kwesties hier verknoopt tot een fijnbesnaard ecosysteem waarin je genderexpressie verband hield met de lithiummijnen in Congo en waarin het krenken van een grasspriet indirect ook de kinderen in Palestina raakte.
Het meest paradoxale was misschien wel dat dit anarchistische bos vol bordjes met leefregels stond. Geen foto’s maken zonder toestemming. Vraag mensen naar hun pronouns. Vraag mensen níét naar hun afkomst. Vraag toestemming bij aanraking (ook omarming). Niet buiten de paden lopen.
Maar wat waren de bosbewoners lief en gastvrij. Niet de zwartgeklede grimmig kijkende stoottroepen in capuchontruien die ik hier stiekem had verwacht. Eerder mensen die net uit de klimhal kwamen na het boulderen, maar dan met iets meer piercings en politiek bewustzijn. Niemand keek fronsend naar mijn schoenen van runderleer, niemand vroeg wat ik hier deed (namelijk pottenkijken), wel of ik extra dekens kon gebruiken.
Een walkie-talkie kraakte, het eten was klaar. De bosbewoners kwamen uit de bomen naar beneden getokkeld. We aten aan lange houten tafels, naast een klein podium met een redelijk gestemde piano. Vegan noedelsoep uit een weeshuispan.
De meerderheid van mijn disgenoten was vrouw, even plat binair gezegd, en van generatie Z. Er waren veteranen bij van begin twintig die al verschillende keren waren ‘geruimd’. Bosbezettingen waren tegenwoordig weer in, Duitsland spande de kroon in Europa met tientallen bosprotesten tegelijk. Bij het ontruimen kon het er ruig aan toe gaan (zie bijvoorbeeld de documentaire System Change: A story of growing resistance op YouTube).
De veteranen hadden koosnaampjes voor de bosprotesten: ‘Hambi’ voor het Hambacher Wald, ‘Danni’ voor het Dannenröder Wald en ‘Lutzi’ voor Lützerath. Ze spraken de namen vol weemoed uit, alsof het ging over verloren maar heroïsche veldslagen – alsof niet alleen de bossen maar ook legendarische mensennesten waren gerooid.
Sommige bosbewoners spraken over de nakende ontruiming zoals sekteleden over de eindtijd: bevreesd en reikhalzend tegelijk. Ze hadden alvast ‘eviction food’ ingeslagen (blikvoer voor als het tot een belegering kwam), enkelen schuurden alvast hun vingertoppen zodat bij een arrestatie hun vingerafdrukken niet zichtbaar zouden zijn. Er hing storm in de lucht. Ook een echte herfststorm, trouwens.
Dorpsvergadering
Het was donker toen de ‘plenum’ begon, de plenaire dorpsvergadering. We zaten in een kring, zonder kampvuur, alleen het rode schijnsel van de dansende hoofdlampen. De activistische vuurvliegjes bespraken de to do’s, de actualiteiten, waar ik moest slapen.
Ik kreeg een slaapplek in een beginnersboomhut: gewoon met een trappetje bereikbaar. Ik kreeg een extra dekentje mee, een matje en een hoofdkussen. Maar ik sliep slecht. Vlak voor ik in slaap viel had ik iets horen ritselen bij mijn hoofd, een eekhoorntje misschien, een muis, een rat. En later schrok ik dus wakker van die wandelende boom, die gelukkig een trappetje opklom naar een hoger platform. Maar daarna lag ik lang wakker.
Het had iets komisch: op blote voeten naar de stad om telefoons op te laden
Ik had gehoord dat mensen in dit utopische bos wilden wonen om te ontsnappen aan de prestatiedruk van het neoliberale individualisme en de ‘kapitalistische concurrentie’; maar ik vond dit buitenleven ook best slopend.
Het had ook iets komisch, de bewoners die op blote voeten naar de stad gingen om telefoons op te laden, hun simpele off-grid-bestaan pal naast de hypermoderne Tesla-fabriek die jaarlijks honderdduizenden moderne batterijen uitpoepte. Het leek me belangrijk om daar grappen over te maken. Maar niet te lang.
Onderweg vanuit Rotterdam had ik de treincoupé gedeeld met een luidruchtige groep young professionals, ze hadden de ruimte ingenomen met een vanzelfsprekendheid die paste bij hun corpsballenaccent. Ze sliepen in Berlijn in een hotel met jacuzzi, begreep ik. In mijn notitieboekje had ik één zin genoteerd: ‘Er gaat dit weekend een moment komen dat ik over je heen pis’.
Wat dat betreft bewonderde ik juist de jonge bosmensen: dat ze dit idiote offer brachten, deze ontbering van omgekeerd glamping, zonder kachels, privacy, normale wc’s of douches. Ze waren misschien in luxe opgegroeid, maar ook in de klimaatcrisis. Ze hadden nooit een normale zomer gekend, enkel extremen, steeds extremere extremen – kon je het ze kwalijk nemen dat ze er zelf een tikje radicaal van werden? Ze kenden alleen die steeds sneller dichtvallende deur naar een nog net leefbare planeet. En omdat niemand wat deed, slingerden ze dan maar hun eigen lichamen in een boom. Helden. Toch?
Waarom benauwde dit bos me dan zo?
Aangeplant dennenbos
De spandoeken ruisten in de wind. Op eentje stonden roze hartjes en de tekst ‘Abolish binarism!’ Inderdaad dacht ik, weg met dat denken in simpele tegenstellingen van mannetje-vrouwtje, schaf het af als een slavernij die ons kleineert. Maar waarom gold dat niet voor al die andere thema’s? Waarom was het daar wel zo zwart-wit? ‘We hate cops’ sprak een graffiti-tekst. En Elon Musk, de baas van Tesla, was hier de zuivere duivel.
Buiten het bos zat de wereld minder binair in elkaar. Liggend in mijn mummiezak scrolde ik door wat krantenartikelen. Het bos dat de activisten wilden redden bestond uit een monocultuur van jonge dennen, las ik, aangeplant voor papierproductie: niet echt een oerbos, dus, eerder een plantage. En alsnog liet Tesla een miljoen bomen planten om de kap ruimschoots te compenseren. Dit alles om een elektrische-autofabriek neer te zetten die broodnodig was voor de transitie en die ook nog welkome banen bracht in een verarmd deel van Oost-Duitsland.
Ik las verder. Elon Musk was dan wel een fan van Trump en van de rechts-extremistische Alternative für Deutschland, de lokale afdeling van de AfD was het juist weer ééns met de activisten en tégen de uitbreiding van de fabriek. Terwijl de Groenen juist vóór Tesla waren, want elke dag dat deze fabriek vertraging opliep, reden er langer vieze fossiele auto’s rond.
It’s complicated, maar dat stond nooit eens op een spandoek.
Het protestdorpje bleek op de verkeerde plek te staan
Het erge was: Tesla had de bouwplannen allang gewijzigd. Dat had een van de veteranen me de avond ervoor verteld: de fabriek zou weliswaar uitbreiden, maar had een ander, kleiner bosperceel op het oog. Het protestdorpje hoefde niet weg en stond nu op de verkeerde plek, als een fort achter de frontlinie.
Wat deden die bewoners er nog?
Ze deden me denken aan een verdwaalde stam die niet had meegekregen dat de oorlog voorbij was en daarom diep in het oerwoud was blijven zwerven. Of misschien wisten ze het ergens wel maar wilden ze het bos gewoon niet meer uit. Het leven was er domweg te overzichtelijk. Je kon water halen, timmeren, sprokkelen. Hier kon je op de spandoeken lezen wat je moest vinden. Je sliep hier heerlijk onder een warm dekentje van alles zeker weten. En zelfs poep scheppen leek een zalige routine vergeleken bij het labeur van alsmaar zelf na te moeten denken.
Boomhutten zouden droomplekken moeten zijn, waar je de geest kunt laten waaien. Precies dat vond ik er als kind zo aantrekkelijk aan: in de kruin was je vrij van de blikken en oordelen, los van de grond. Maar dit dorp leek het omgekeerde. Zelfs als je sliep werd je gadegeslagen.
Die nacht hadden activisten bomen geprepareerd met stalen pinnen, zodat machines zich er op stuk zouden bijten, hoorde ik later.
Toen rond zes uur in de ochtend de eerste meesjes en vinkjes begonnen te fluiten, kon ik ze wel kussen. De ochtendzon penseelde de dennenbomen goud en liet de spandoeken oplichten als lichtbakken. ‘Abolish binarism!’ En inderdaad, dacht ik, fuck alle hokjes. Zittend op een boomstronk googelde ik hotels in Berlijn, liefst met groot ligbad.
‘Ja, zal ik hem proberen?” Patricia Oppelaar (46) uit Reeuwijk wijst naar een gekleurde oliebol met uitpuilende groene vulling in de vitrine. Het gaat om de allernieuwste hit in oliebollenland: de Dubai-oliebol. Haar dochters hebben de lekkernij op TikTok gezien, vertelt ze, en nu is Oppelaar nieuwsgierig. Achter haar staan nog zeker vijftig klanten voor de oliebollenkraam in Zevenhuizen, tegenover de Intratuin.
Niet iedereen bestelt de Dubai-bol, maar de meeste mensen wel. „Vorige week stond er een rij tot daar achter”, gebaart eigenaresse van de kraam Amanda Regter. Er moesten dranghekken aan te pas komen om de mensen en het verkeer te scheiden. Klanten hadden op TikTok gezien dat ze de bol hier konden halen. „Er kwamen mensen uit Alkmaar en Alphen aan den Rijn.” Regter is er blij mee. „We verkopen honderden van die bollen per dag. De omzet is verdubbeld.”
Sinds begin deze maand hebben al heel wat oliebollententen hun luiken geopend. De kans is groot dat klanten in een van de circa 1.200 kramen in het land de Dubai-oliebol aantreffen. Een korte zoektocht op TikTok levert algauw 50 video’s op van oliebollenbakkers of liefhebbers die de nieuwe hap aanprijzen. Leeuwarden, Oldenzaal, Waalwijk, Schiedam, Beverwijk, Deventer, Almere, Helmond, door het hele land is de bol te koop. Het gefrituurde deeg is gevuld met pistachecrème, witte chocolade en kadayif – dunne deegdraden die de oliebollenbakkers ook wel künefe of engelenhaar noemen. Soms is de bol gedipt in chocolade, soms zitten er alleen streepjes chocolade en een paar stukjes pistache op.
Gekraak en gesmak
De Dubai-oliebol is afgekeken van de Dubai-chocoladereep, die in een half jaar tijd wereldwijd immens populair werd. Het begon allemaal bij de Brits-Egyptische Sarah Hamouda van Fix Dessert Chocolatier uit, jawel, Dubai. Eind vorig jaar maakte ze een groot blok melkchocolade met groene en gele verfspatten gevuld met pistachecrème en kanafeh – nog een ander woord voor kadayif. Genaamd: Can’t get kanafeh of it. Aan de Amerikaanse nieuwszender CNN vertelde Hamouda afgelopen juni hoe ze „binnen no time honderd bestellingen per minuut” binnenkreeg.
Hoe dat kwam? Omdat influencer Maria Vehera uit de Verenigde Arabische Emiraten met 2,2 miljoen volgers de reep proefde in een zogenoemde ASMR-video – bedoeld voor mensen die van geluiden zoals fluisteren, ritselen of knisperen houden. In het filmpje kun je zien hoe Vehera de reep doormidden breekt, de vulling eruit druipt en ze hapt. Je hoort gekraak en gesmak. De video is inmiddels ruim 90 miljoen keer bekeken.
Op Marktplaats werd de Dubai reep van De Bonte Koe – 12,95 euro voor 140 gram – voor het dubbele verkocht
Sindsdien wil iedereen, „van Canada, tot Argentinië en Roemenië”, de reep proeven, vertelde Hamouda aan CNN. Als kleine zelfstandige kon ze eerst niet meer dan 500 stuks per dag produceren, dus doken fabrikanten in andere landen op de crunchy, chunky reep.
Jan-Jaap Plaizier, eigenaar van Chocoladebezorgd, was naar eigen zeggen vlak voor de zomer de eerste in Nederland met een Dubai-reep, die in zijn webshop de Barzz – crunchy knafeh & pistachio chocolate bliss heet. „Ik zag de TikTok-trend en dacht: dit gaan wij ook maken”. Hij zegt er nog steeds duizenden per week te verkopen. Elke dag is de reep, die 220 gram weegt en 14,95 euro kost, online uitverkocht. „Elke dag!”
Chocoladewinkel De Bonte Koe uit Schiedam verkoopt sinds juni met groot succes hun Pistache Kunefe. Elke dag om 12 uur komen er 500 repen online en binnen een half uurtje is alles weg, vertelt Amy Klein, een van de eigenaren. „Ook de vijf winkels, die er 1.200 krijgen, zijn na een dag uitverkocht.” Je kunt de reep pre-orderen. „En klanten mogen niet meer dan vier stuks bestellen. Anders grijpen te veel mensen mis.”
Het Mo-effect
Ook in Nederland spelen sociale media een grote rol. Influencer Monica Geuze (1,4 miljoen volgers op Instagram en 620 duizend op TikTok) plaatste een video waarin ze de reep van De Bonte Koe proefde (die is inmiddels 2,4 miljoen keer bekeken). Twee weken later testte ze die van Chocoladebezorgd (1 miljoen keer bekeken). Na dat filmpje kwamen de orders in rap tempo binnen, zegt Klein. „We noemen het het Mo-effect.” Op Marktplaats en Snapchat werd de reep van De Bonte Koe – 12,95 euro voor 140 gram – voor het dubbele verkocht, aldus Klein.
Jan Vermolen junior, die samen met zijn vader de Haagsche Olliebollenbakkerij op het Spui in Den Haag runt, merkte de hype ook op. „Ik zag die reep en zei: die pistachevulling gaat in onze bol.” Vermolen belde een patisserie voor advies, vertelt hij. „Ik heb twee weken zitten stoeien met de vulling en de chocolade.” En toen was daar de Dubai-oliebol. „Het loopt hard, heel hard. Ik verkoop er een paar honderd per dag.”
Vorig jaar was de tompouce-bol een hit bij veel oliebollenbakkers, dat was naar aanleiding van de crompouce-trend (een croissant met tompoucevulling), maar die hype is voorbij, zegt Jan Vermolen senior. In de jaren daarvoor kwamen al de Nutella-bol, de Kinder Bueno-bol en de Oreo-bol op de kaart te staan. Volgens Vermolen zijn mensen dol op de speciale bollen en verkopen ze beter dan de ouderwetse oliebol. Omzetcijfers wil Vermolen niet delen, en de andere ondernemers die NRC sprak evenmin.
Dubai-oliebollen van de kraam in Zevenhuizen.
Foto’s Hedayatullah Amid
Voor de kraam van Vermolen staan rode statafels. Verschillende klanten hebben de Dubai-bol in hun mond. 5 euro per stuk – een gewone bol kost 1,50. Waar ze de bol van kennen? „TikTok.” Of-ie lekker is? „Ja.” Of-ie machtig is? „Ja.”
Vorige week moest Vermolen zijn klanten teleurstellen. Hij had de bol even niet meer liggen. Hij kon de pistachecrème niet meer krijgen. Overal is die uitverkocht, weet hij. „Gelukkig heb ik net een pallet weten te bemachtigen.”
Die pallet komt bij Stephan Venema vandaan. Hij runt de groothandel Mister Pop, „gespecialiseerd in fun food”. „De vraag is enorm, maar we zijn uitverkocht.” Andere groothandels hebben volgens hem ook niets meer. Na lang wachten kreeg Venema laatst 30 emmers van 6 kilo binnen uit Italië. „Veel te weinig, ik heb nog 600 bestellingen liggen.” Elke dag is hij naar eigen zeggen in gesprek met leveranciers. Af en toe komen er enkele emmers binnen. „Maar we willen natuurlijk pallets vol. Echt vervelend, wanhopige klanten bellen me zelfs ’s op mijn nulzes.”
Het tekort wordt niet alleen veroorzaakt door de oliebollenbakkers, zegt Venema. Bonbons, taarten, chocoladeletters, truffels en croissants worden tegenwoordig gevuld met de pistachecrème (en soms ook verrijkt met kadayif en chocolade). De verkoopcijfers van de pistacheproducten van Mister Pop zijn dit jaar met meer dan 500 procent gestegen, zegt hij.
Crèmecrisis
Bij de oliebollenkraam in Zevenhuizen hebben ze geen last van de crèmecrisis, vertelt Steven Schootemeijer. Zij maken de vulling zelf. Hoe hij dat doet? „Dat blijft geheim.” Chocolatiers De Bonte Koe en Chocoladebezorgd maken de vulling ook zelf. Jan-Jaap Plaizier legt uit: „Je moet de noten roosteren, fijn draaien en daarna met een machine tot een gladde pasta maken.”
Oliebollenbakker Jessica Telgen staat ’s avonds tot laat in de keuken om kadayif te bakken
Het is een arbeidsintensief klusje, ook voor de oliebollenbakkers. Jessica Telgen en Ronald Hendriks van Hendriks Hollandse Gebakkraam in Arnhem en beginnen hun werkdag 45 minuten eerder vanwege de Dubai-bol. „Bakken, afkoelen, snijden, vullen, decoreren en drogen.” En ’s avonds staan ze tot laat in de keuken thuis, vanwege de kadayif, die moet je met boter moet opbakken en omscheppen. „Voor je het weet verbrandt de boel”, vertelt Telgen. Maar het is voor een goed doel. „De vraag is enorm. Er is gewoon niet tegenop te werken.”
Wat is nu het geheim? Waarom doen de oliebol en de reep het zo goed? Het komt vooral door de kadayif, de knapperige kleine sliertjes, zeggen alle geïnterviewden. Dat geeft die crunchy bite.
Terug naar Patricia Oppelaar in Zevenhuizen. Ze heeft een hap Dubai-bol in haar mond. „Wat erg”, zegt ze kauwend. „Dit is de beste oliebollenbakker van de regio hoor, maar ik ben niet zo’n fan. Hij is mij te machtig.”