Filosoof Herder werd weggezet als nationalist, maar universele broederschap was zijn droom

Sommige Duitse romantici hebben nog steeds een bar slechte reputatie, als wegbereiders van nationalisme en irrationele volksverheerlijking. Hun Sturm und Drang en lofzang op nationale en culturele eigenheid, zou de catastrofes van de twintigste eeuw hebben aangejaagd. Het lot trof Nietzsche, niet eens echt een romanticus, maar ook Johann Gottfried Herder, (1744-1803), wegens zijn liefde voor inheemse volken ook wel ‘de Duitse Rousseau’ genoemd.

Historisch en filosofisch onderzoek heeft van die karikaturale tweedeling tussen een heldere, Franse en Britse Verlichting enerzijds en obscure Duitse contra-Verlichting anderzijds weinig tot niets heel gelaten. Ook bij Herder klinkt zowel de stem van de Verlichting, in zijn ideaal van een universele ‘humaniteit’ als die van de Romantiek, met zijn open oog voor het eigen karakter van culturen en naties. Tot veel herwaardering van zijn werk buiten vakkringen heeft dat niet geleid, daarvoor blijft de rusteloze denker uit Königsberg, Riga, Rome en Weimar een te dankbare kop van Jut. In zijn cultuurkritiek De ondergang van het denken (1987) wijdt filosoof Alain Finkielkraut al meteen strenge woorden aan Herder, die met zijn begrip Volk wegbereider zou zijn geweest van cultureel conformisme (elk volk heeft zijn eigen, dwingende ‘kern’) en zelfs van totalitaire onvrijheid.

Goed dus, dat er nu in het Nederlands een compacte bloemlezing is van kernpassages uit Herders werken, vertaald en toegankelijk ingeleid door filosoof en emeritus-hoogleraar Pieter Ippel, die in zijn veelzijdigheid ook een beetje aan Herder doet denken. In zijn bewonderende inleiding over Herders onstuimige leven en (dito) werk probeert Ippel duidelijk te maken dat diens denken onverminderd actueel en de moeite waard is. Herder geldt als een filosoof die – nog vóór de beroemde Hegel – de mens zag als een historisch en cultureel wezen, als werk in wording. Ippel noemt hem een „visionaire voorloper” van de latere filosofische antropologie. Dat blijkt uit de gekozen passages, al kun je je afvragen of er nog veel lezers zijn voor Herders verzamelde werken, die over van alles en nog wat gaan.

Associatieve zwerftocht

Uit de bloemlezing blijkt ook al dat Herder zeker geen systematische denker was, veel meer een essayistische (en wijdlopige) publieke filosoof. Zijn vierdelige hoofdwerk Ideen zur Philosophie zur Bildung der Menschheit (1784-1791) is een associatieve zwerftocht over de aarde, door het planten- en dierenrijk en de menselijke geschiedenis, tjokvol briljante en bizarre formuleringen en invallen. Met die aanpak is Herder het tegendeel van de streng logische Kant, zijn tijdgenoot en bewonderde leermeester. De twee vielen in onmin na Kans recensie van Herders hoofdwerk, waarin hij de auteur vaderlijk aanraadde ‘zijn levendig genie de nodige dwang op te leggen’. Het krenkte Herder diep, uit wraak schreef hij een boek tegen Kant, een zinloze exercitie waarover Ippel terecht opmerkt: ‘Had wat anders gedaan.’

Wie ontmoeten we in de teksten die Ippel selecteerde? Er is de ecologische Herder, die zich bekommert om het lot van de planeet en dieren met een gevleugelde uitdrukking ‘de oudere broers van de mens’ noemt. En we ontmoeten de anti-imperialistische Herder, die fulmineert tegen Europese superioriteitsgevoelens en de onderdrukking van inheemse volken. Zo smaalt hij over koloniale eigendunk: ‘In Europa is de lijfeigenschap dan wel afgeschaft omdat berekend is hoeveel meer deze lijfeigenen eigenlijk kosten en hoeveel minder ze opbrengen dan zogenaamd vrije mensen. Alleen één ding hebben [we] onszelf nog wel toegestaan, namelijk drie werelddelen als slaven gebruiken, te verhandelen, in zilvergroeven en suikermolens te verbannen. Nou ja, dat zijn geen Europeanen, geen christenen.’ Het had zo in opinieblad OneWorld kunnen staan (afgezien dan van het woord slaven).

Inspirator van cultuurrelativisme

En dan is er Herder als filosoof van de menselijke diversiteit, vaak gezien als inspirator van het moderne cultuurrelativisme. Niet alleen door zijn kritiek op het idee dat Europa de maat aller dingen zou zijn, ook door zijn onverholen viering van culturele verschillen. ‘Het verschil tussen verlichte en niet verlichte volken is niet principieel, maar hoogstens gradueel’, schrijft hij. ‘Het grote schilderij van de naties kent oneindige gradaties en grijstinten.’ En, bij uitstek een relativistisch gezichtspunt: ‘Iedere natie moet daarom alleen vanuit haar eigen situatie, met alles wat zij is en heeft worden bekeken.’ En dus niet langs een verondersteld universele meetlat worden gelegd. De Duits-Amerikaanse etnograaf Franz Boas (1858-1942), grondlegger van het antropologische cultuurrelativisme, werd ongetwijfeld beïnvloed door de ronkende beginselverklaringen van Herder tegen het kolonialisme en Europese suprematie.

Conservatisme klinkt in zijn cultuurrelativisme wel nadrukkelijk door. Herder was niet van het mengen, hij vond dat naties of culturen elkaar vooral niet moesten ‘lastig vallen en elkaars rust verstoren’. Dat is weer heel wat anders dan de aandacht in de huidige antropologie voor creolisering, hybride identiteiten en andere vormen van culturele toe-eigening en vermenging. Herders pleidooi voor zulke ‘rust’ moet je dan ook vooral zien in de context van zijn kritiek op het imperialisme, dat die rust behoorlijk verstoorde.

Aan Herders actualiteit doet het niet af. Ippel wijst op het huidige identiteitsdenken, de behoefte aan gemeenschapszin en een ‘bezield verband’, die van rechts tot links te vinden is. Hij ziet dat vooral als een pluimpje voor Herder, maar dat is iets te welwillend. Je hoeft van Herder geen proto-fascist te maken om de schaduwzijde te zien van de hang naar culturele segregatie, te vinden in wit-supremationisme maar soms ook in radicaal Zwart denken.

En Herders nationalisme, zijn fascinatie met folklore en volksverhalen? Ja, hij was een nationalist en een gemeenschapsdenker – mensen willen ergens bij horen – maar zeker geen chauvinist of nationalist van de agressieve soort. Universele broederschap en vrede bleef zijn droom.

Oog voor het historisch en cultureel bepaalde karakter van menselijk gedrag is nu gemeengoed, vertrouwen in die broederschap en gedeelde ‘humaniteit’ is wat schaarser. Dat laatste begrip, Humanität, is misschien nog wel het meest prikkelend aan Herders werk. ‘Humaniteit’, legt hij uit, is iets anders dan ‘mensheid’, een empirisch begrip, of ‘menselijkheid’, dat een bijsmaak heeft van zwak of week. Ware humanität is geen gegeven, maar een opdracht, het is de ‘edele vorming van de mens in de richting van rede en vrijheid’, ten behoeve van ‘beheer van de aarde’. Onlosmakelijk ermee verbonden is het Duitse idee van Bildung, scholing en ontwikkeling van de mens, die ‘eerste vrijgelatene van de schepping’ – met een open toekomst.

Terecht dus dat Ippel zijn bloemlezing een titel heeft meegegeven die eindigt met een vraagteken.