Het aantal mensen dat zich meldt voor hulp na seksueel geweld of seksueel grensoverschrijdend gedrag stijgt explosief, meldt regeringscommissaris Mariëtte Hamer woensdag in een rapport aan het kabinet. In de periode 2020-2022 is het aantal meldingen met 37 procent gestegen tot ruim 40.000. In 2025 zullen de zes belangrijkste hulporganisaties zelfs 83 procent meer meldingen krijgen dan in 2020, verwacht Hamer. Ze baseert zich op onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut voor maatschappelijke vraagstukken. Hamer, regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld: „Ik vind het vervelend om te moeten zeggen, maar we zien een patroon in de samenleving van hoe mannen met vrouwen omgaan.”
De meldingen staan los van die bij de politie of bij vertrouwenspersonen van instellingen en bedrijven, ze komen van het Centrum Seksueel Geweld, Veilig Thuis, Slachtofferhulp Nederland, Centrum Veilige Sport Nederland, Helpwanted en Fier.
Hoe verklaart u de enorme stijging van de vraag naar hulp?
„Wat opvalt is allereerst de media-aandacht. We zagen een grote piek in meldingen na de uitzending van BOOS over The Voice. Kort daarna heeft het kabinet een nationaal actieprogramma ingesteld en mij aangesteld. Dat heeft ook een hoop publiciteit gegeven. Er waren voortdurend zaken in de media, van Marc Overmars bij Ajax tot incidenten bij politieke partijen. Ook het proces tegen Ali B gaf weer een piek. Aandacht genereert aandacht. Mensen gaan er thuis of op het werk over praten. Ze herkennen zichzelf in de verhalen en gaan zich melden voor hulp. Dus we hebben een probleem bij de kop waar mensen individueel mee zaten maar waar de samenleving dat eerder niet zo heeft gezien. Veel mensen melden zich vanwege gebeurtenissen uit het verleden. Er is dus ook sprake van een inhaalslag. Ook grote campagnes en nieuwe wetgeving hebben invloed.”
Is het niet gênant dat slachtoffers pas om hulp durven te vragen na aandacht in de media?
„Wat slachtoffers is aangedaan, is heel lang ‘normaal’ gevonden. Ze schamen zich. Ze vragen zich af wat hun eigen aandeel in de zaak is geweest, of ze zelf iets fout hebben gedaan. Had ik mijn partner niet de deur moeten wijzen? Dat zit diepgeworteld. Ik noem zelf vaak een voorbeeld omdat het zo symbolisch is: een jonge vrouw zit in de trein. Er komt een man tegenover haar zitten en die begint zich af te trekken. En zij denkt: heb ik mijn grenzen wel goed aangegeven, hoort dit er nu eenmaal bij? Ik hoorde dat een politicus in een debat over een veilig klimaat voor vrouwen had gezegd dat vrouwen nu eenmaal niet altijd overal ’s avonds op straat kunnen lopen. Pardon? Dus als er aandacht in de media komt, zoals bij The Voice of de #MeToo-beweging, herkennen veel mensen zich en beseffen ze dat ze zich kunnen melden en hulp zoeken.”
Zijn er genoeg hulpverleners voor al die meldingen? En is de hulp effectief?
„De hulpverlening is nog versnipperd. Er kan meer worden samengewerkt. Ook moet er financiële ondersteuning komen als er pieken in de meldingen komen. Minder administratieve rompslomp. Sommige slachtoffers zijn gebaat bij laagdrempelige hulp, andere bij specialistische hulp. En waar wij erg voor pleiten, is dat er eerder wordt doorgevraagd. Soms komen mensen bij de huisarts met klachten als hoofdpijn terwijl ze eigenlijk een traumatische ervaring hebben met seksueel geweld. Als zoiets pas laat wordt herkend, dan wordt het trauma erger. Als wat jou is aangedaan niet wordt erkend, door een vertrouwenspersoon of door de politie of wie dan ook, dan verergert dat het trauma. De erkenning dat het niet jouw schuld is geweest, is belangrijk voor het helingsproces.”
Als er meer aandacht komt, zal het aantal meldingen dan ooit afnemen? Hebben we dan een andere samenleving?
„Dat hoop ik wel. Als de cultuur verandert, zal hopelijk het aantal meldingen dalen. We bekijken in verschillende sectoren hoe we het veiliger kunnen maken, en anders met elkaar leren omgaan. In de zorg, de techniek, de horeca, het onderwijs: noem maar op. We spreken met gemeenten over straatintimidatie. Wetgeving daarover en onlangs de twee eerste veroordelingen hiervoor helpen daarbij en hebben ook een preventieve werking. Maar wat ook helpt, is met mensen in gesprek gaan. En hopen dat mensen meer op elkaar gaan letten, in onze cultuur van machtsverhoudingen. Want daar gaat het vaak om. We zien al allerlei veranderingen door de emancipatie. Verandering van gedrag is een sluitstuk van het groeien naar gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen.”
Er zijn ook signalen van een tegenbeweging. Denk aan Andrew Tate. Wat vindt u daarvan?
„Er is een tegenbeweging. Er zijn mannen en soms ook vrouwen, die in dit huidige patroon iets te verliezen hebben. Daar zie je weerstand. Maar wat we steeds vaker zien, is een beweging van mensen die twijfelen of de aandacht voor seksueel grensoverschrijdend gedrag niet wordt overdreven, die voelen vooral handelingsverlegenheid. Ze zijn wel geneigd te veranderen maar ze weten niet hoe. Ik hoor mannen zeggen dat ze niet meer alleen met een vrouw in de lift stappen. Daar zit een soort angst achter. Aan die groep moeten we meer aandacht besteden. Want vrouwen zijn toch ook niet allemaal bang om met een man in de lift te stappen? Tegen die mensen zou ik willen zeggen: behandel de ander zoals je zelf behandeld wil worden.”
Lees ook
Mariëtte Hamer wil door ‘cultuurverandering’ grensoverschrijdend gedrag voorkomen: ‘Het draait uiteindelijk ook om zelf nadenken’
Piet Verhagen zit op 17 september 2000 samen met zijn vrouw Ria, zijn broer Sjef en diens vriendin op de bank als er tegen elf uur ’s avonds op het raam van hun huis aan de Reitse Hoevenstraat in Tilburg wordt geklopt. Ze zijn die avond uit eten geweest en nemen nog een afzakkertje, terwijl het vierjarige zoontje van Piet en Ria boven ligt te slapen.
Op het moment dat ze opstaan, begint een man te schieten met een automatisch wapen. De ramen van het monumentale wevershuisje zijn voorzien van kogelwerend glas, maar dat mag niet baten: de woning wordt doorzeefd met 84 kogels.
Na de eerste twee salvo’s liggen Piet (47), Ria (38) en Sjef (39) op de grond en krijgen ze een genadeschot „om er zeker van te zijn dat ze dood zijn”, volgens vertrouwelijke politie-informatie. De schutter stapt daarna achter op een motor van een handlanger die staat te wachten. De politie treft de zwaargewonde vriendin van Sjef aan. Ze heeft de schietpartij overleefd omdat ze net op tijd de woonkamer uit wist te vluchten. Ook het zoontje van Piet en Ria overleeft het brute geweld. Hij wordt, gehuld in zijn dekbed, door de politie overdragen aan medewerkers van slachtofferhulp.
Piet Verhagen is een telg uit een beruchte Tilburgse familie: hij wordt ook wel Schele Piet genoemd, vanwege een oogaandoening. Verhagen maakt in de jaren zeventig deel uit van de ‘Kempenbende’, een groep die met veel geweld overvallen pleegt in de Brabantse regio De Kempen, ten zuiden van Eindhoven en Tilburg.
In het begin van de jaren negentig legt Verhagen zich toe op andere illegale activiteiten: de productie van xtc, een markt die al snel wordt gedomineerd door criminele netwerken uit Brabant. Deze partydrug wint snel aan populariteit in Nederland met de opkomst van een nieuwe muziekstroming: acid house en dance.
Ondanks het gruwelijke karakter van de aanslag op Verhagen krijgt de drievoudige moord in de landelijke pers weinig aandacht. De vraag is waarom. Het is geen geheim dat op dat moment ruwweg 75 procent van de mondiale vraag naar xtc vanuit Brabant wordt bediend.
Het geld daarmee wordt verdiend leidt in het Brabantse tot de nodige spanning, zo blijkt uit de gewelddadige dood van Piet Verhagen. Maar een serie liquidaties in de Amsterdamse onderwereld eist in de zomer van 2000 alle aandacht op, tot ergernis van goed ingevoerde politiemensen uit het zuiden. „Alsof heftige gebeurtenissen in het Brabantse xtc-milieu geen betekenis hadden voor de onderwereld in heel Nederland”, zegt een bron binnen de politie.
Hoe komt het dat de impact van de georganiseerde misdaad in Brabant zo lang is onderschat? En wat zijn daarvan de gevolgen geweest?
Witte koets
De Verhagens worden op zaterdag 23 september 2000 onder massale belangstelling begraven. De kerk waar afscheid wordt genomen, kan de circa 750 bezoekers amper aan. Daarna begeleidt een lange stoet van witte Amerikaanse auto’s, voorafgegaan door een wit rijtuig, getrokken door twee paarden bedekt met witte kleden en witte veerpluimen op hun hoofd, hen naar de Tilburgse begraafplaats Broekhoven.
De stoet wordt begeleid door twintig motorrijders, van wie sommige rijden in de clubkleuren van de Hells Angels. Onder hen bevindt zich volgens de politie vermoedelijk Jan Femer. Femer, zoon van een politieagent, heeft in de loop der jaren een stevige reputatie opgebouwd in de Amsterdamse onderwereld.
Femer staat samen met Stanley Hillis en Mink Kok aan het hoofd van een crimineel gezelschap dat mede dankzij de handel in xtc zeer invloedrijk is in Amsterdam. De Snor, een bijnaam die Femer dankt aan zijn imposante hangsnor, heeft veel zaken gedaan met Piet Verhagen. Ze zien elkaar volgens politiestukken regelmatig op een recreatiepark in Loenen aan de Vecht, een dorp aan de A2 tussen Amsterdam en Utrecht, waar Verhagen een huisje had.
Na de begrafenis van de Verhagens parkeert Jan Femer zijn Volkswagen Golf rond zeven uur die zaterdagavond op de Haarlemmerdijk in Amsterdam. Daar heeft hij nog een afspraak bij een pizzeria. Voordat Femer kan uitstappen komt een gewapende man aangelopen die van dichtbij meerdere keren op hem schiet en daarna achterop een klaarstaande motor stapt om te vluchten. Jan Femer sterft achter het stuur van zijn auto, 56 jaar oud.
Twee weken later is het weer raak in Amsterdam, op 10 oktober 2000. Vlak bij zijn penthouse in Buitenveldert wordt Sam Klepper vermoord, een crimineel met een gewelddadige reputatie. Hij staat tot zijn dood op goede voet met de in die tijd invloedrijke motorclub Hells Angels en is goed bevriend met Jan Femer.
Gezien die vriendschap en de periode van nog geen drie weken tussen de liquidaties, ontstaat bij de politie de gedachte dat de moorden in Amsterdam en Tilburg iets met elkaar te maken hebben. Maar klopt dat ook?
Bijzondere powerpoint
Nog geen half jaar na de moorden van Verhagen, Femer en Klepper presenteert een team van de Amsterdamse politie in een vertrouwelijke vergadering vier scenario’s die dit geweld zouden kunnen verklaren. De powerpointpresentatie van de rechercheurs telt 161 pagina’s.
Dit soort scenario’s, waarbij ook materiaal wordt gebruikt dat niet kan dienen als bewijs, wordt wel vaker gemaakt om richting te geven aan complex politie-onderzoek. In het eerste scenario wordt een link gelegd tussen de moorden op Jan Femer en Piet Verhagen.
Binnen de groep van Verhagen is een conflict ontstaan over grondstoffen voor de xtc-productie. Dat zou uit de hand zijn gelopen en in 1998 tot de moord hebben geleid op Noud Waterschoot, een pillendraaier uit Valkenswaard. Femer en Verhagen waren bevriend met hem en behoorden tot de groep mannen die de kist van Waterschoot naar zijn graf hebben gedragen.
Als mogelijke opdrachtgever van die moord wordt Peer Schoofs genoemd, met wie Verhagen en Waterschoot jarenlang hebben samengewerkt. Schoofs komt uit Eersel en wordt vanwege zijn goede contacten met Amsterdamse criminelen rond de eeuwwisseling gezien als een zeer invloedrijke figuur in de Brabantse drugsindustrie.
Het conflict tussen Schoofs en Verhagen over de dood van Waterschoot is in de zomer van 2000 weer opgelaaid, noteert de politie. Zo hebben Schoofs en Verhagen elkaar in het openbaar met de dood hebben bedreigd. „Ik schiet ’m kapot”, zeggen beide mannen over elkaar.
Saillant detail in de stukken is dat Peer Schoofs bij de Brabantse politie kennelijk in beeld is gekomen als de opdrachtgever voor de moord op Waterschoot. Maar vanwege „capaciteitsproblemen” is zijn rol niet onderzocht. In het voorjaar van 2001 wordt Schoofs wel gehoord als verdachte van de moord op Verhagen. Maar dat levert niks op. Schoofs wordt niet vervolgd, en de daders en opdrachtgevers van de drievoudige moord op de Verhagens worden nooit gevonden.
Twee andere scenario’s om de moorden in Amsterdam en Brabant te verklaren draaien ook om controle over de handel in xtc. De eerste gaat over controle van de smokkel naar Spanje en de tweede over een xtc-transport naar Engeland waarbij een tweetal mannen niet zou zijn betaald. Die mannen zouden daarop een aantal Joegoslaven hebben ingehuurd om hun geld op te eisen.
Maar dat citaat komt niet verder dan een column in het Brabants Dagblad. Ondanks dit soort gerechtelijke uitspraken verdwijnt het gegeven dat Brabantse criminelen als Schoofs zo’n 75 procent van de mondiale xtc-markt bedienen in de publiciteit helemaal uit het beeld. In plaats daarvan wordt het conflict in de Amsterdamse onderwereld de centrale verhaallijn in de jaren die volgen, in de media maar ook bij de opsporingsdiensten. Ook zij laten zich leiden door beeldvorming.
Joegoslaven die al een decennium overhoop liggen met Sam Klepper, spelen ook een rol in scenario vier. Dat gaat uit van de gedachte dat de moord op Femer een waarschuwing was aan het adres van Klepper. En dat Klepper uit door diezelfde Joegoslavische groep is vermoord.
Daar wordt nooit bewijs voor gevonden. Wel is er reden om aan te nemen dat een groep Amsterdamse criminelen onder het mom van dreiging van Joegoslaven de weduwe van Klepper ruim tien miljoen afhandig heeft gemaakt. Het is een klassieke vorm van afpersing, die door criminelen uit het Amsterdamse milieu tot verdienmodel is ontwikkeld.
Narcostaat Nederland
Twee jaar na de interne presentatie lekt de powerpointpresentatie van de Amsterdamse politie uit. Ongeveer een derde van het 161 pagina’s tellende document blijkt te circuleren in de onderwereld. In het voorjaar van 2003 komt dat materiaal bij journalisten terecht. Televisieprogramma Zembla onthult een deel van de stukken en ook misdaadjournalist Bas van Hout maakt er gebruik van voor zijn televisieprogramma Crime Café.
Ook een aantal andere vertrouwelijke stukken over het conflict in Amsterdam blijken gelekt. En dat heeft grote gevolgen voor de beeldvorming over het drugsgeweld. Vanaf nu domineert de oorlog in de Amsterdamse onderwereld de berichtgeving en sneeuwen alle verwijzingen naar Brabant en de productie van xtc sneeuwen onder.
De naam van de Eindhovenaar Peer Schoofs wordt nergens meer genoemd. En dat terwijl Schoofs nog geen jaar daarvoor is veroordeeld voor de smokkel van 3 miljoen xtc-pillen die hij wilde omruilen voor een lading cocaïne. Het levert hem uiteindelijk een gevangenisstraf op van bijna twaalf jaar, met de aantekening van het hof in Den Bosch dat Schoofs met zijn strafbare gedrag „de naam van Nederland als ‘Narcostaat’ in de wereld heeft bevestigd”.
Die dynamiek is heel herkenbaar, vertelt de Brabantse misdaadjournalist Hessel de Ree. Hij werkt sinds het begin van de jaren negentig voor het Brabants Nieuwsblad, inmiddels gefuseerd met concurrent De Stem, en heeft de opkomst van de Brabantse xtc-boeren van dichtbij meegemaakt. „We hielden toen kantoor in Roosendaal”, vertelt De Ree, „midden in het gebied waar het ene xtc-laboratorium na het andere werd ontdekt. Met name rond Sint Willebrord zaten veel producenten.”
Met een aantal drugscriminelen uit die tijd heeft De Ree nog altijd contact. „Journalistiek is dat aantrekkelijk, maar het zegt ook iets over de aanpak van die criminele sector”, aldus De Ree. „Ik ga over een tijdje met pensioen, maar deze sector verdwijnt nooit meer uit Brabant.”
Dat is de prijs van de onderschatting. „Rond de eeuwwisseling liepen hier een paar grote zaken waarbij Brabantse criminelen heel nadrukkelijk samenwerkten met kopstukken uit de Amsterdamse onderwereld”, vertelt De Ree.
Dat er in het Brabantse criminele milieu ook liquidaties werden gepleegd, deed er kennelijk niet toe.
„Wat me toen al opviel is dat die rechercheteams uit Brabant en Amsterdam niet met elkaar samenwerkten. Of het nou over drugs ging of over geweld dat rond de eeuwwisseling echt toenam in het Brabantse: wat hier allemaal gebeurde interesseerde de Amsterdammers niet.”
Het is een echo van de woorden van politiebronnen die in die tijd betrokken waren bij de misdaadbestrijding in Brabant. „Als ik bij de korpsleiding in Den Haag om hulp vroeg omdat de recherche in Brabant het niet meer aankon”, vertelt een goed geïnformeerde politiebron, „was het antwoord dat het echte probleem in Amsterdam zat, vanwege het vele geweld. Daar ging de aandacht naar toe. Dat er in het Brabantse criminele milieu ook liquidaties werden gepleegd, deed er kennelijk niet toe.”
Tegen emeritus hoogleraar bestuurkunde Pieter Tops omschrijven politiebronnen de Brabantse onderwereld als „keutercriminelen”. Hun activiteiten werden door de politie in de randstad gezien „als eenvoudige en weinig bedreigende misdaad”.
Corruptie als exportproduct
Het uitlekken van de powerpointpresentatie en de andere vertrouwelijke documenten leidt tot een rijksrecherche-onderzoek. Het gaat hier om interne stukken, die nooit met derden zijn gedeeld en daarom wel gelekt moeten zijn door een opsporingsambtenaar.
Drie jaar later, in 2006, worden rechercheur Sjaak Kist en een oud-collega van hem aangehouden als verdachten in dit onderzoek. Het leidt tot een slepende strafzaak met grote krantenkoppen over de twee. Ondanks alle ophef worden ze tot twee keer toe vrijgesproken omdat er onrechtmatig zou zijn afgeluisterd.
De Hoge Raad is het daar echter niet mee eens en oordeelt dat de zaak opnieuw moet worden behandeld. Daarna worden de twee toch veroordeeld tot relatief kleine straffen. Sjaak Kist schrijft er een boek over: Onder de pet, een verwijzing naar de bijnaam ‘De Pet’ die voor corrupte agenten vaak wordt gebruikt. Daarin ontkent Kist alle beschuldigingen. Of hij de powerpointpresentatie heeft gelekt, is nooit vastgesteld.
In de periode dat dit onderzoek onder de rechter is, speelt er in Brabant ook een corruptie-affaire. Maar die krijgt nauwelijks aandacht ondanks de internationale allure. Het gaat om omkoping van een van de hoogste politiebazen in Australië: Mark Standen.
De zaak komt in beeld in 2006, als Nederlandse rechercheurs in een afgeluisterd gesprek horen over de corruptie. De Australiërs worden getipt over een ‘crooked hat’. De schok is groot, omdat Standen toegang heeft tot vrijwel alle informatie over onderzoek naar Nederlandse criminele netwerken die xtc en andere synthetische drugs naar Australië smokkelen.
Uiteindelijk blijkt dat Standen een informant heeft geworven die werkte voor een Nederlands xtc-kartel. De man, de deels in Tilburg woonachtige Brit Jimmy Kinch, wordt gepakt voor xtc-smokkel, maar uiteindelijk niet vervolgd omdat hij bereid is informatie te delen met Standen over „the Dutch cloggs”: de Brabantse pillenmaffia.
Wat niemand weet is dat Standen behalve informatie ook honderdduizenden euro’s ontvangt van zijn Britse informant. Zo ontstaat uiteindelijk een situatie waarbij ongeveer drie jaar lang vertrouwelijke informatie van de Nederlandse politie over drugssmokkel naar Australië via Standen en Kinch terechtkomt bij criminele groepen waar de informatie betrekking op heeft: Brabantse xtc-kartels.
Je hebt de machtige Amsterdamse onderwereld en keutercriminelen uit Brabant. Waar komt dat beeld vandaan?
Nadat het lek is ontdekt, duurt het nog bijna twee jaar voordat voldoende bewijs is verzameld om Standen en Kinch te kunnen vervolgen, niet alleen vanwege corruptie, maar ook voor drugssmokkel met een groep Nederlandse criminelen.
Dat Brabantse criminelen drie jaar lang op de hoogte waren van politie-onderzoek naar xtc-smokkel richting Australië, hun grootste afzetmarkt, haalt het nieuws niet. De Nederlandse politie heeft zelf wel onderzoek gedaan naar de vraag hoeveel onderzoeken daardoor zijn stukgelopen, zeggen verschillende politiebronnen. Maar het rapport daarover is geheim gebleven.
Waar de Amsterdamse corruptiezaak rond ‘De Pet’ jarenlang publiciteit genereert zonder dat duidelijk wordt welke informatie hij nou gelekt zou hebben, wordt een onderzoek naar de concrete gevolgen van een internationale corruptie-affaire die deels draait om Brabantse pillendraaiers stilgehouden. Dat houdt het bestaande én vertekende beeld over het Nederlandse criminele milieu in stand: je hebt de machtige Amsterdamse onderwereld en keutercriminelen uit Brabant. Waar komt dat beeld vandaan?
Een historische verklaring
Wetenschappers als de Tilburgse criminoloog Toine Spapens, veiligheids- en criminaliteitsexpert Hans Moors, cultuurhistoricus Gerard Rooijakkers en de eerder genoemde bestuurskundige Pieter Tops hebben zich allemaal over die vraag gebogen. Ze zien de basis van het succes van Brabantse criminele netwerken allemaal in de lokale smokkelcultuur die van generatie op generatie is overgedragen. Gecombineerd met een grote aversie jegens de overheid en een diepgewortelde zwijgcultuur blijkt die cultuur een goede voedingsbodem voor georganiseerde misdaad.
„Wat begon met stropen en smokkelen zette zich door met illegaal alcohol stoken of een drugslab runnen”, vertelt Rooijakkers. „In die zin is subversief gedrag in het Zuiden endemisch. En naar de politie lopen is in wel het allerlaatste wat je doet. Als je klikt, plaats je jezelf buiten de groep terwijl je van die overheid niets te verwachten hebt”, zegt Rooijakkers.
Naast die groepscultuur is er nog een tweede reden waarom criminaliteit in Brabant en Limburg vaak onzichtbaar blijft. Die heeft volgens Rooijakkers te maken de rol van de Katholieke kerk, die heel lang tot ver achter de voordeur een dwingende, in de praktijk niet zelden onleefbare moraal opdroeg. „Wie tegen de kerk piest, wordt zelf nat”, is volgens Rooijakkers niet voor niets een veelgebruikt gezegde. „Je trekt altijd aan het kortste eind. Om je aan die totalitaire, alle levensgebieden omspannende kerk te onttrekken, zocht je binnen de bestaande orde naar marges om je eigen ding te doen. Subversief gedrag als overlevingsstrategie was niet erg als het maar buiten het zicht bleef.”
Van alcohol tot designerdrugs
En zo is Nederland, bijna vijftig jaar nadat criminelen in Brabant en Limburg begonnen met het ombouwen van illegale alcoholstokerijen tot provisorische laboratoria voor de productie van amfetamine, nog altijd de grootste producent van synthetische drugs in West-Europa.
Interventies door opsporingsinstanties en het openbaar bestuur op landelijk en lokaal niveau hebben daar weinig aan veranderd. Amfetamine en xtc zijn, net als de gloeilamp van Philips en de anticonceptiepil van Organon, zeer succesvol exportproducten van Brabantse grond.
Rond de eeuwwisseling werd ten minste 75 procent van de mondiale vraag naar de feestdrug xtc geproduceerd in Nederland. Nu is dat naar schatting zo’n 50 procent. Om dat gedaalde marktaandeel op te vangen zijn Nederlandse drugskartels gaan innoveren.
Hollanders hebben een blinde vlek voor Brabant
Sinds een jaar of tien wordt, naast amfetamine, xtc en daarvan afgeleide ‘designerdrugs’ zoals 3MMC, ook het zwaarverslavende crystal meth geproduceerd, al dan niet met hulp van Mexicaanse kartels. Ook worden steeds meer cocaïnelabs gevonden waar de laatste stappen van de raffinage worden gedaan. En de vrees is dat er binnenkort ergens in Nederland een lab wordt gevonden waar illegaal fentanyl wordt gemaakt, de synthetische vervanger van heroïne.
Dankzij die diversiteit aan activiteiten en producten heeft de synthetische drugsindustrie zich ontwikkeld tot een veelkoppig monster dat overal in Nederland opduikt. Dat is het loon van randstedelijke desinteresse en dedain, aldus Rooijakkers.
„Hollanders hebben een blinde vlek voor Brabant. Provinciale boeren, en dito slimheid, versus randstedelijke arrogantie. De kloof tussen stad en platteland bestaat niet alleen politiek maar ook crimineel.” Die desinteresse door Brabanders effectief is gecultiveerd, aldus Rooijakkers. „Zij zitten niet te wachten op respect van een ander. Anders gezegd: de Amsterdammers staan vooraan, de Brabanders kijken het aan.”
Het is een fatale mix als het gaat om bestrijding van georganiseerde misdaad, meent Rooijakkers. „Uiteindelijk hebben Brabantse en Limburgse criminelen het randstedelijk gebrek aan respect voor lokale opsporingsinstanties maximaal uitgebuit. Zo is een criminele industrie ontstaan die gezien zijn omvang en culturele verwevenheid heel moeilijk te controleren is.”
Het aantal mensen dat zich meldt voor hulp na seksueel geweld of seksueel grensoverschrijdend gedrag stijgt explosief, meldt regeringscommissaris Mariëtte Hamer woensdag in een rapport aan het kabinet. In de periode 2020-2022 is het aantal meldingen met 37 procent gestegen tot ruim 40.000. In 2025 zullen de zes belangrijkste hulporganisaties zelfs 83 procent meer meldingen krijgen dan in 2020, verwacht Hamer. Ze baseert zich op onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut voor maatschappelijke vraagstukken. Hamer, regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld: „Ik vind het vervelend om te moeten zeggen, maar we zien een patroon in de samenleving van hoe mannen met vrouwen omgaan.”
De meldingen staan los van die bij de politie of bij vertrouwenspersonen van instellingen en bedrijven, ze komen van het Centrum Seksueel Geweld, Veilig Thuis, Slachtofferhulp Nederland, Centrum Veilige Sport Nederland, Helpwanted en Fier.
Hoe verklaart u de enorme stijging van de vraag naar hulp?
„Wat opvalt is allereerst de media-aandacht. We zagen een grote piek in meldingen na de uitzending van BOOS over The Voice. Kort daarna heeft het kabinet een nationaal actieprogramma ingesteld en mij aangesteld. Dat heeft ook een hoop publiciteit gegeven. Er waren voortdurend zaken in de media, van Marc Overmars bij Ajax tot incidenten bij politieke partijen. Ook het proces tegen Ali B gaf weer een piek. Aandacht genereert aandacht. Mensen gaan er thuis of op het werk over praten. Ze herkennen zichzelf in de verhalen en gaan zich melden voor hulp. Dus we hebben een probleem bij de kop waar mensen individueel mee zaten maar waar de samenleving dat eerder niet zo heeft gezien. Veel mensen melden zich vanwege gebeurtenissen uit het verleden. Er is dus ook sprake van een inhaalslag. Ook grote campagnes en nieuwe wetgeving hebben invloed.”
Is het niet gênant dat slachtoffers pas om hulp durven te vragen na aandacht in de media?
„Wat slachtoffers is aangedaan, is heel lang ‘normaal’ gevonden. Ze schamen zich. Ze vragen zich af wat hun eigen aandeel in de zaak is geweest, of ze zelf iets fout hebben gedaan. Had ik mijn partner niet de deur moeten wijzen? Dat zit diepgeworteld. Ik noem zelf vaak een voorbeeld omdat het zo symbolisch is: een jonge vrouw zit in de trein. Er komt een man tegenover haar zitten en die begint zich af te trekken. En zij denkt: heb ik mijn grenzen wel goed aangegeven, hoort dit er nu eenmaal bij? Ik hoorde dat een politicus in een debat over een veilig klimaat voor vrouwen had gezegd dat vrouwen nu eenmaal niet altijd overal ’s avonds op straat kunnen lopen. Pardon? Dus als er aandacht in de media komt, zoals bij The Voice of de #MeToo-beweging, herkennen veel mensen zich en beseffen ze dat ze zich kunnen melden en hulp zoeken.”
Zijn er genoeg hulpverleners voor al die meldingen? En is de hulp effectief?
„De hulpverlening is nog versnipperd. Er kan meer worden samengewerkt. Ook moet er financiële ondersteuning komen als er pieken in de meldingen komen. Minder administratieve rompslomp. Sommige slachtoffers zijn gebaat bij laagdrempelige hulp, andere bij specialistische hulp. En waar wij erg voor pleiten, is dat er eerder wordt doorgevraagd. Soms komen mensen bij de huisarts met klachten als hoofdpijn terwijl ze eigenlijk een traumatische ervaring hebben met seksueel geweld. Als zoiets pas laat wordt herkend, dan wordt het trauma erger. Als wat jou is aangedaan niet wordt erkend, door een vertrouwenspersoon of door de politie of wie dan ook, dan verergert dat het trauma. De erkenning dat het niet jouw schuld is geweest, is belangrijk voor het helingsproces.”
Als er meer aandacht komt, zal het aantal meldingen dan ooit afnemen? Hebben we dan een andere samenleving?
„Dat hoop ik wel. Als de cultuur verandert, zal hopelijk het aantal meldingen dalen. We bekijken in verschillende sectoren hoe we het veiliger kunnen maken, en anders met elkaar leren omgaan. In de zorg, de techniek, de horeca, het onderwijs: noem maar op. We spreken met gemeenten over straatintimidatie. Wetgeving daarover en onlangs de twee eerste veroordelingen hiervoor helpen daarbij en hebben ook een preventieve werking. Maar wat ook helpt, is met mensen in gesprek gaan. En hopen dat mensen meer op elkaar gaan letten, in onze cultuur van machtsverhoudingen. Want daar gaat het vaak om. We zien al allerlei veranderingen door de emancipatie. Verandering van gedrag is een sluitstuk van het groeien naar gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen.”
Er zijn ook signalen van een tegenbeweging. Denk aan Andrew Tate. Wat vindt u daarvan?
„Er is een tegenbeweging. Er zijn mannen en soms ook vrouwen, die in dit huidige patroon iets te verliezen hebben. Daar zie je weerstand. Maar wat we steeds vaker zien, is een beweging van mensen die twijfelen of de aandacht voor seksueel grensoverschrijdend gedrag niet wordt overdreven, die voelen vooral handelingsverlegenheid. Ze zijn wel geneigd te veranderen maar ze weten niet hoe. Ik hoor mannen zeggen dat ze niet meer alleen met een vrouw in de lift stappen. Daar zit een soort angst achter. Aan die groep moeten we meer aandacht besteden. Want vrouwen zijn toch ook niet allemaal bang om met een man in de lift te stappen? Tegen die mensen zou ik willen zeggen: behandel de ander zoals je zelf behandeld wil worden.”
Lees ook
Mariëtte Hamer wil door ‘cultuurverandering’ grensoverschrijdend gedrag voorkomen: ‘Het draait uiteindelijk ook om zelf nadenken’
Iedere dag nemen artsen beslissingen over leven en dood. Moet een behandeling worden gestaakt? Mag een patiënt thuis doodgaan? Krijgt de stervende een middel om het lijden te verlichten? Euthanasie, door middel van een injectie of een drankje, is het ingrijpendste besluit en kan verleend worden aan een wilsbekwame patiënt die ondraaglijk en uitzichtloos lijdt. In 2023 overleden meer dan negenduizend mensen op die manier – ruim 5 procent van alle sterfgevallen.
Verreweg de meeste patiënten krijgen euthanasie vanwege het lijden aan een lichamelijke ziekte. En hoewel de wet al ruim twintig jaar geen onderscheid maakt tussen lichamelijk en psychisch lijden, wordt euthanasie wegens psychisch lijden pas sinds tien jaar regelmatig toegepast – de laatste tijd neemt dat snel toe.
Tot tien jaar geleden ging het om minder dan vijftig gevallen per jaar. In 2021 waren het er voor het eerst meer dan honderd. In 2022 gebeurde het 115 keer en in 2023 was dat toegenomen met 20 procent: 138 keer. Dit jaar zet die trend voort. In de eerste zes maanden van 2014 werd 105 keer euthanasie verleend bij psychisch lijden. Het aantal jonge mensen van onder de dertig, die wegens psychisch lijden euthanasie kregen, verviervoudigde in die periode.
Lees ook
Vaker euthanasie bij jonge mensen wegens psychisch lijden
Lijden
Deze zomer ontvlamde het debat over euthanasie bij psychisch lijden, met name bij jonge patiënten. In diverse media spraken vooral psychiaters hun zorgen uit, terwijl anderen benadrukten dat euthanasie bij psychisch lijden een belangrijke vorm is van zelfbeschikking, die toegankelijker zou moeten worden. „De zorgen die ik hoor gaan vooral over de behoedzaamheid van de euthanasiepraktijk”, zegt Radboud Marijnissen, voorzitter van de commissie Euthanasie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), die de beroepsgroep vertegenwoordigt. „Is het wel zo behoedzaam als we ons allemaal hebben voorgenomen? Het gaat dan met name over de complexiteit van de zorgvuldigheidscriteria.”
De zorgen gaan bijvoorbeeld over het vaststellen van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden en of jonge patiënten die psychisch lijden wel wilsbekwaam zijn. Waarom worden die aspecten van euthanasie als problematisch gezien?’
„Wilsbekwaamheid is het vermogen om een weloverwogen keuze te maken die gebaseerd is op een volledig begrip van de situatie. En als je een meer ingrijpende beslissing neemt – en euthanasie is natuurlijk enorm ingrijpend – dan vraagt dat om een hogere mate van wilsbekwaamheid.”
Die wilsbekwaamheid wordt onderzocht aan de hand van cognitieve criteria: iemand moet een logisch beredeneerde keuze kunnen maken. En daarbij de vooruitzichten begrijpen en die bij het besluit kunnen betrekken. Dat zijn algemeen geldende criteria, terwijl het vooruitzicht van de zelfgekozen dood natuurlijk uitzonderlijk is.
„Je moet bij het vaststellen van de wilsbekwaamheid bij een euthanasieverzoek met meer rekening houden”, vindt Marijnissen. „Met de context van die patiënt: wat doet er nou echt toe in diens leven en op basis waarvan neemt de patiënt deze beslissing? Dus het gaat niet alleen om de cognitieve invalshoek.”
Kun je die wilsbekwaamheid wel vaststellen bij iemand die psychisch ziek is?
„Daar zit een zorg. Er is maar heel weinig wetenschappelijk onderzoek naar wilsbekwaamheid ten aanzien van euthanasieverzoeken gedaan.”
Zeker in het geval van euthanasie bij jonge patiënten die psychisch lijden, is het volgens Marijnissen zeer complex om die wilsbekwaamheid te toetsen: „Je kunt je voorstellen dat de toetsing bij mensen met een psychische aandoening, helemaal bij jonge mensen, om extra zorgvuldigheid vraagt. Wat doet er in het leven echt toe en hoe is het in verhouding met al het andere? Wat geef je op? Kun je dat overzien? Dat is in die groepen juist van het grootste belang om goed te beoordelen.”
Want, benadrukt Marijnissen: „Je moet weten wat je opgeeft als patiënt en een goed doorleefde keuze maken en niet vanuit je aandoening of vanuit je ziekte.” In de richtlijn van de NVvP staat die meervoudige benadering, waarbij de context van de patiënt een belangrijke rol speelt. Maar hoe individuele psychiaters daarmee omgaan, verschilt en is moeilijk te controleren – zo bleek afgelopen zomer in het ontvlammend debat.
Je moet weten wat je opgeeft en je moet een goed doorleefde keuze maken en niet een vanuit je aandoening of ziekte
Het lijden van de patiënt moet niet alleen ondraaglijk zijn maar ook uitzichtloos om in aanmerking te komen voor euthanasie. Kan iemand van twintig of achttien of zelfs jonger wel bepalen dat het leven uitzichtloos is?
„Dat is essentieel om te bespreken. En ik kan me goed voorstellen dat daar dilemma’s zitten voor psychiaters die het euthanasieverzoek van een jongere moeten beoordelen.”
Een eventuele wettelijke leeftijdsgrens, bijvoorbeeld op achttien jaar zoals in België, ligt in Nederland gevoelig. Invoering zou suggereren dat afgelopen jaren euthanasie is verleend aan mensen die dat dan niet meer zouden kunnen krijgen. Toch is het een van de onderwerpen die komend jaar, wanneer de NVvP de richtlijn van de beroepsgroep voor euthanasie gaat herzien, op tafel ligt. Er zijn binnen de NVvP prominente psychiaters die op basis van empirisch en wetenschappelijk onderzoek concluderen: onder de 25 moeten we – behalve in zeer uitzonderlijke gevallen – helemaal geen euthanasie bij psychisch lijden verlenen.
„Het gebeurt heel weinig dat euthanasie wordt verleend aan jonge mensen die psychisch lijden”, benadrukt Marijnissen allereerst, „maar het gebeurt wél. Dat vraagt natuurlijk om bezinning en dialoog over wat we daar als beroepsgroep van vinden, ook in de herziening van de richtlijn.”
Lees ook
Damiaan Denys: ‘De wens om niet te willen leven mag je niet gelijkstellen aan de wens om dood te zijn’
Doodswens
Behalve voorzitter van de NVvP-commissie Euthanasie en lid van de commissie die zich komend jaar over de herziening van de richtlijnen gaat buigen, is Marijnissen voorzitter van het in 2023 opgerichte ThaNet. Marijnissen: „Dat is een landelijk kennisnetwerk gericht op ggz-zorgprofessionals die te maken hebben met mensen met een persisterende doodswens en met euthanasieverzoeken. ThaNet wil die zorg verbeteren.”
Al langere tijd zijn er geluiden van mensen die menen dat binnen de psychiatrie te weinig ruimte is om over een doodswens te praten. Zodra die wens persisterend blijkt, sluiten de deuren, zeggen zij.
Marijnissen benadrukt dat ThaNet niet verward moet worden met de ook in 2023 opgerichte stichting KEA. Bij die stichting zijn een aantal van de actiefste voorvechters en uitvoerders van euthanasie bij psychisch lijden aangesloten. Ze spelen een prominente rol in de richtingenstrijd die afgelopen maanden oplaaide binnen de beroepsgroep. KEA richt zicht vooral op patiënten met een euthanasieverzoek en hun naasten, maar heeft ook een artsennetwerk van wie sommigen zelf euthanasie verlenen.
Marijnissen: „ThaNet wil voor elkaar krijgen dat zorgprofessionals zich comfortabel voelen om de gesprekken over de dood te voeren en euthanasieverzoeken te beoordelen. Uiteindelijk is euthanasie een optie om het ondraaglijk lijden te stoppen, maar we zien het niet als behandeloptie. ThaNet richt zich daar niet op en heeft niet als expliciete doelstelling dat binnen de geestelijke gezondheidszorg meer euthanasie moet worden verleend.”
Dus nemen jullie afstand van die doelstellingen van KEA?
„Ja. We zetten ons in voor het beter bespreken van de persisterende doodswens en het zelf onderzoeken van euthanasieverzoeken binnen de geestelijke gezondheidszorg. Dan zou de handelingsverlegenheid om als behandelend psychiater euthanasie zelf te verrichten, kunnen afnemen. Maar het is niet een doel op zich. Het overgrote deel van de mensen die euthanasie wegens psychisch lijden aanvragen, krijgen die euthanasie uiteindelijk niet. Ze zien er zelf van af, of er zijn nog andere behandelmogelijkheden. Het spreken over de dood en de achtergronden van de doodswens spelen daar een belangrijke rol bij.
Lees ook
Meer jonge mensen vragen euthanasie, maar ze trekken zich vaak weer terug, ziet het expertisecentrum
„ThaNet richt zich vooral op dat eerste gedeelte van het traject: het bespreken van de doodswens en het onderzoeken van het euthanasieverzoek. We verwachten daarmee ook te kunnen bijdragen aan het probleem van de wachtlijst bij het Expertisecentrum Euthanasie. Juist ook de mensen op de wachtlijsten die níét voor euthanasie in aanmerking zullen komen, verdienen het om de gesprekken over de dood binnen de ggz te voeren; gesprekken die niet alleen gericht zijn op suïcidepreventie.”
Dat is een veelgehoord argument: dat het niet verlenen van euthanasie of het moeten wachten daarop, ertoe leidt dat mensen suïcide plegen. Voorkomt euthanasie suïcide?
„Helaas komt suïcide voor bij mensen die in een euthanasietraject zitten. Maar je kunt niet in het algemeen zeggen dat euthanasie suïcide voorkomt. Euthanasie moeten we dus niet inzetten als suïcidepreventie.”
Second opinion
Hulp bij zelfdoding is strafbaar, tenzij een arts conform de wettelijke richtlijnen euthanasie verleent. Daarvoor is het niet genoeg dat een arts vaststelt dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt en wilsbekwaam is. Bij psychisch lijden is de second opinion van een tweede psychiater nodig en controleert een SCEN-arts (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland) de zorgvuldigheid van het hele proces voorafgaand aan de euthanasie. Achteraf volgt een definitieve zorgvuldigheidstoets door de RTE (Regionale Toetsingscommissies Euthanasie).
Een belangrijke vraag onder psychiaters is of die toets volstaat, zeker omdat sommige uitvoerend euthanasie-artsen zich tegen het nut van een second opinion uitspreken. En nu mag een uitvoerend arts zelf op zoek gaan naar de second opinion.
Helaas komt suïcide voor tijdens euthanasietrajecten, maar je kunt niet in het algemeen zeggen dat euthanasie suïcide voorkomt
Ook gebeurt het regelmatig dat een psychiater die de tweede beoordeling doet, andere behandelmogelijkheden ziet, die vervolgens door de uitvoerend arts in overleg met de patiënt terzijde worden geschoven. In het RTE-verslag staat dan dat die second opinion „gemotiveerd [is] verworpen”, waarna de euthanasie alsnog het oordeel ‘zorgvuldig’ krijgt.
Marijnissen herkent de discussie. „We zullen daar in de herziening van de richtlijn aandacht aan moeten besteden. Maar ik kan nu niet zeggen wat daar uitkomt, want het klopt dat daar heel verschillend over wordt gedacht. Ik vind het zelf van belang om bij een second opinion uitvoerig en bij herhaling met een patiënt te spreken. Dat geldt overigens niet alleen voor jongeren, maar voor alle patiënten. We moeten dat zeer zorgvuldig doen, want wat je doet in een second opinion is heel belangrijk: de wilsbekwaamheid en de uitzichtloosheid onderzoeken. Ik vind het belangrijk dat dit bij de herziening van de richtlijn aan de orde komt. En waar het zorgvuldiger kan, moet dat ook. Dus moeten we kijken of dat verder gespecificeerd moet worden bij jongeren. Nu staat al in de richtlijn dat de leeftijd meegenomen moet worden in de beoordeling van de wilsbekwaamheid, maar of dat genoeg is, zal zeker aandacht krijgen.”
Praten over zelfdoding kan gratis, anoniem en 24/7 bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0800-0113 of chat op 113.nl.