Het aantal kinderen dat tijdens de asielprocedure in een noodopvang, zoals een gymzaal, evenementenhal, schip of hotel moet zitten, is in twee jaar tijd verdubbeld. Deze zomer sliepen bijna 5.600 kinderen in een onderkomen dat enkel tijdelijk als opvangplek is ingericht. In 2022 ging het nog om zo’n 2.300 kinderen.
Dat blijkt uit cijfers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De gegevens zijn opgevraagd en dinsdag gepubliceerd door het Kinderrechtencollectief. In opdracht van de Nederlandse overheid en het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties houdt deze organisatie de naleving van kinderrechten in Nederland in de gaten.
„Kinderen in de noodopvang zijn overgeleverd aan het toeval”, zegt Marc Dullaert, voorzitter van het Kinderrechtencollectief. „Vaak is het er vies en onveilig. Veel kinderen slapen en eten slecht en zijn somber. Ook lopen ze vaak hun inentingen voor mazelen en kinkhoest mis: het is wachten op een uitbraak.” De abrupte en frequente verhuizingen door Nederland spelen kinderen volgens Dullaert eveneens parten. „Aan het recht om binnen drie maanden onderwijs te krijgen wordt vaak niet voldaan.”
Waarschuwingen
Voor de schrijnende omstandigheden in veel noodopvanglocaties is al meermaals gewaarschuwd. Het COA, dat de plekken uitbaat, geeft op haar eigen website toe dat het „kwaliteits- en voorzieningenniveau” in de noodopvang inderdaad „vaak lager” is. Het VN-Kinderrechtencomité riep in 2022 reeds op de „benarde situatie” van kinderen in de noodopvang „te verbeteren”.
Vorig jaar stelden de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie van het Onderwijs en de Arbeidsinspectie dat de rechten van kinderen in de noodopvang onder enorme druk staan. Volgens deze controlerende instanties van de Nederlandse overheid blijven asielkinderen doorgaans „lange tijd” verstoken van onderwijs, gezondheidszorg, privacy en veiligheid.
Lees ook
De gezondheid en ontwikkeling van duizenden asielkinderen wordt bedreigd door slechte opvang
Ondanks alle alarmbellen verbeteren de omstandigheden in de ad-hoc geconstrueerde noodopvangplekken amper. „Die locaties zijn ook helemaal niet ingesteld op stabiele opvang”, zegt Dullaert. „Dat kinderen toch naar een noodopvang moeten, komt omdat Den Haag twee jaar geleden besloot te snijden in het aantal reguliere opvangcentra.”
„Als de spreidingswet straks van tafel gaat, wordt de druk op de noodopvang nog groter”, zegt Dullaert. „Dat betekent dat de rechten van kinderen nog meer onder druk komen te staan. We zijn als Nederland door een morele ondergrens gezakt.”
Het aantal kinderen dat tijdens de asielprocedure in een noodopvang, zoals een gymzaal, evenementenhal, schip of hotel moet zitten, is in twee jaar tijd verdubbeld. Deze zomer sliepen bijna 5.600 kinderen in een onderkomen dat enkel tijdelijk als opvangplek is ingericht. In 2022 ging het nog om zo’n 2.300 kinderen.
Dat blijkt uit cijfers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De gegevens zijn opgevraagd en dinsdag gepubliceerd door het Kinderrechtencollectief. In opdracht van de Nederlandse overheid en het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties houdt deze organisatie de naleving van kinderrechten in Nederland in de gaten.
„Kinderen in de noodopvang zijn overgeleverd aan het toeval”, zegt Marc Dullaert, voorzitter van het Kinderrechtencollectief. „Vaak is het er vies en onveilig. Veel kinderen slapen en eten slecht en zijn somber. Ook lopen ze vaak hun inentingen voor mazelen en kinkhoest mis: het is wachten op een uitbraak.” De abrupte en frequente verhuizingen door Nederland spelen kinderen volgens Dullaert eveneens parten. „Aan het recht om binnen drie maanden onderwijs te krijgen wordt vaak niet voldaan.”
Waarschuwingen
Voor de schrijnende omstandigheden in veel noodopvanglocaties is al meermaals gewaarschuwd. Het COA, dat de plekken uitbaat, geeft op haar eigen website toe dat het „kwaliteits- en voorzieningenniveau” in de noodopvang inderdaad „vaak lager” is. Het VN-Kinderrechtencomité riep in 2022 reeds op de „benarde situatie” van kinderen in de noodopvang „te verbeteren”.
Vorig jaar stelden de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie van het Onderwijs en de Arbeidsinspectie dat de rechten van kinderen in de noodopvang onder enorme druk staan. Volgens deze controlerende instanties van de Nederlandse overheid blijven asielkinderen doorgaans „lange tijd” verstoken van onderwijs, gezondheidszorg, privacy en veiligheid.
Lees ook
De gezondheid en ontwikkeling van duizenden asielkinderen wordt bedreigd door slechte opvang
Ondanks alle alarmbellen verbeteren de omstandigheden in de ad-hoc geconstrueerde noodopvangplekken amper. „Die locaties zijn ook helemaal niet ingesteld op stabiele opvang”, zegt Dullaert. „Dat kinderen toch naar een noodopvang moeten, komt omdat Den Haag twee jaar geleden besloot te snijden in het aantal reguliere opvangcentra.”
„Als de spreidingswet straks van tafel gaat, wordt de druk op de noodopvang nog groter”, zegt Dullaert. „Dat betekent dat de rechten van kinderen nog meer onder druk komen te staan. We zijn als Nederland door een morele ondergrens gezakt.”
Toen Saniye Calkin uit Amsterdam maandagochtend hoorde dat Fethullah Gülen niet meer leefde, kwamen de emoties meteen omhoog. Niet alleen omdat ze hem een keer of vijf ontmoette, in zijn woonplaats in de Amerikaanse staat Pennsylvania, maar vooral omdat Gülen haar al dertig jaar inspireert. „Het deed pijn toen ik het hoorde en het doet pijn nu ik erover praat. Het raakt me enorm. Ik zal hem gewoon ontzettend missen.”
Geestelijk leider Fethullah Gülen is op 83-jarige leeftijd overleden, zo meldde zijn familie maandagochtend op X. Gülen woonde sinds 1999 in ballingschap in de Verenigde Staten en wordt gezien als een van de belangrijkste critici van de Turkse regering en een rivaal van de Turkse president Recep Tayyip Erdogan. Nadat Gülen in 2016 door Erdogan verantwoordelijk werd gehouden voor een mislukte staatsgreep werd Gülens beweging door de Turkse regering uitgeroepen tot een terreurbeweging. Aanhangers werden vervolgd of ontslagen.
Lees ook
Fethullah Gülen hielp Erdogan aan de macht te blijven en werd daarna staatsvijand nummer één
Ook in Nederland heeft Gülen aanhangers. Saniye Calkin is onderdeel van de Hizmetbeweging, ook bekend als de Gülenbeweging. Ze vertelt dat Gülen haar leerde hoe belangrijk het is om in gesprek te blijven en maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen om polarisatie weg te nemen. Dat geldt ook voor andere aanhangers van de Nederlandse Gülenbeweging, zoals Ahmet Taskan uit Utrecht, Mehmet Cerit uit Schiedam en Alper Alasag uit Rotterdam. Dat Gülen achter de coup zou zitten, daar gelooft het viertal niet in.
Wel hebben ze last gehad van de steun voor Gülen die zij openlijk uitspraken, vooral in de jaren na 2016. „De politie benaderde me kort na de coup, omdat er signalen waren dat ik aangevallen zou kunnen worden”, vertelt Taskan. Zijn huis en zijn werkplek werden beveiligd. Calkin werd telefonisch en online bedreigd nadat ze zich in een krant uitsprak als aanhanger van Gülen.
Alper Alasag vertelt hoe er in Turkije een rechtszaak tegen hem werd gestart, omdat hij betrokken zou zijn bij de Gülenbeweging. Of hij nog naar Turkije kan? „Ernaartoe gaan is geen probleem. Maar ik zal niet meer terugkomen, omdat ik in de gevangenis zal belanden.” Ahmet Taskan verwacht hetzelfde. Hij zegt dat zijn naam staat op een lijst van de Turkse overheid met namen van Gülenaanhangers.
Vijand
Volgens Mehmet Cerit, directeur van het maandblad de Kanttekening, was Gülen voor de Turkse president Erdogan „een mooie smoes om een vijand te creëren”. Volgens hem hebben Turkse regeringen eens in de zoveel tijd een vijand nodig om aan de macht te blijven. Daar hebben ook aanhangers van Gülen in Nederland veel last van gehad. „Voor veel mensen binnen de Turkse gemeenschap werden Gülensympatisanten de vijand. Daardoor zijn er heel veel mensen die nooit hebben durven praten over de inspiratie die ze uit het gedachtegoed van Gülen halen.”
De politie benaderde me kort na de coup, omdat er signalen waren dat ik aangevallen zou kunnen worden
Ook Cerit werd meerdere malen bedreigd. „Op straat, op sociale media, overal.” De laatste jaren gaat dat minder openlijk. „Als ik nu naar een Turks restaurant ga, word ik niet meer aangesproken, maar zie ik wel veel mensen kijken, zo van: ‘Wat doe jij hier?’”
Alper Alasag raakte naar eigen zeggen „tientallen” vrienden en kennissen kwijt na de couppoging, vanwege zijn steun voor Gülen. Maar de laatste jaren ziet hij een kentering. „Een deel van die oude vrienden belt me de laatste jaren ineens weer of komt me weer opzoeken. Ik heb het idee dat dit komt doordat steeds meer mensen gaan inzien dat er jarenlang onwaarheden over Gülen en zijn beweging zijn verspreid.” Ahmet Taskan: „Mensen komen naar me toe en maken excuses. Naarmate de tijd vordert, zien steeds meer mensen in de Turkse gemeenschap wat voor persoon Erdogan is.”
Toch, zegt Saniye Calkin, zijn de spanningen en het gevaar voor aanhangers van Gülen niet weg. Ze verwacht niet dat zijn overlijden daar verandering in zal brengen, het is vooral zijn gedachtegoed dat aangehangen wordt. „Ik zal zelf zijn ideeën in ieder geval altijd blijven uitdragen. En ik hoop echt dat er een tijd komt dat ik dat kan doen in een vredige samenleving. Want dat is ook waarvoor Gülen voor mij zal blijven staan.”
Lees ook
IND weigert gülenisten steeds vaker asiel, dankzij beleid gestoeld op ‘selectieve’ informatie
„Is dit volgens jullie Brabants?”, vroeg onderzoekster Kristel Doreleijers vorig jaar aan vijf scholieren (tussen de zestien en achttien jaar) uit haar woonplaats Eindhoven. Ze liet hun een Instagram-post zien met een mop die bestaat uit een dialoog tussen een man en Truuske, naar wie wordt verwezen met „unne dame”. „Ja”, antwoordden de scholieren in koor.
Een andere reactie kreeg Doreleijers van vijf vijftigplussers die de dialoog ook kregen voorgeschoteld. De naam Truuske, die vonden ze wel passend. Maar „unne dame”? Dat was grammaticaal incorrect, gewoon fout, dat zagen ze meteen. Het moest „’n daome” zijn.
Doreleijers (31), geboren en getogen in Eindhoven, had nooit stilgestaan bij de wijze waarop Brabantse lidwoorden worden vervoegd. Totdat ze dat leerde tijdens haar studie Nederlands, waarna het haar vervolgens als promovendus opviel dat jongeren in haar omgeving geen flauw idee hebben van hoe lidwoorden in dialect moeten worden toegepast.
Wat ze niet weerhoudt van het gebruiken van lidwoorden, ze doen het allen op ‘overdreven’ wijze. Dat kan zelfs zo ver gaan dat de jongeren een niet-bestaand lidwoord inzetten, ontdekte Doreleijers, zoals in ‘unnenen hond’.
Hyperdialectismen
Waarom jongeren incorrecte vormen gebruiken, bestudeerde Doreleijers in een recente publicatie. Samen met haar mede-onderzoeker peilde ze de reacties van vijf groepjes van vijf middelbare scholieren en vijf groepjes van vijf ouderen op vrouwelijke of onzijdige zelfstandig naamwoorden met een mannelijk lidwoord, zoals ‘unne dame’. Zulke incorrecte, aangedikte dialectkenmerken worden ‘hyperdialectismen’ genoemd.
De ouderen en de jongeren konden bijna niet uiteenlopender reageren, vertelt Doreleijers op het Van Maerlantlyceum in Eindhoven, de school waar ze haar onderzoek uitvoerde. Voor de oudere deelnemers, die het dialect van huis uit meekregen, werden de voorbeelden onmiddellijk ongeloofwaardig wanneer ze ontdekten dat het lidwoord fout was vervoegd. „Die grap van Truuske vonden ze best geslaagd, maar ook weer niet”, vertelt Doreleijers. „De grappenmakers hadden het goed moeten schrijven, zeiden ze. Het hyperdialectisme ondermijnde voor hen dus het effect van de grap.”
Op dezelfde manier kijken de Brabantse vijftigplussers naar de manier waarop jongeren dialect gebruiken, ondervond Doreleijers. „Oudere sprekers zien het Brabants van jongeren als niet-authentiek. Volgens de ouderen proberen ze maar wat om erbij te horen.”
De jongeren beheersen het dialect minder, omdat ze dat niet langer van huis uit meekrijgen. Door de generaties heen raakte het steeds meer in ongebruik, wat onder meer is te wijten aan de toegenomen mobiliteit. Mensen leven minder binnen een hechte, lokale gemeenschap en komen meer in aanraking met standaard-Nederlands, waardoor het dialect minder wordt toegepast.
In de winter gaode ginne bluumkes plukke
‘Gevel-Brabants’
„Een grappig contrast”, vindt Doreleijers het, dat het Brabants „deels is verdwenen” en „deels wordt overdreven”. Oftewel, voor het zieltogende traditionele dialect komt volgens haar ook iets terug.
De manier waarop jongeren dialect gebruiken, zonder benul van de grammaticale regels, past in een bredere beweging waarin Brabants spreken en Brabander-zijn wordt gecultiveerd, ziet Doreleijers.
Neem een voorbeeld uit haar onderzoek: een restaurant in Den Bosch genaamd D’n Boerderij, terwijl „De boerderij” correct is, ook in het Brabants. Doreleijers: „Dat is een voorbeeld van ‘gevel-Brabants’, aangedikt dialect dat je ziet op gevels van restaurants en cafés om het Brabantse imago van gezelligheid in de verf te zetten.”
Hetzelfde principe zag Doreleijers op Instagram, waar ze posts met grappen in het Brabants bestudeerde. Daaruit verrees de Brabander als gezellige bon vivant, maar ook als lomp, boers en soms seksistisch.
Jongeren die hyperdialect gebruiken, schrijven Doreleijers en haar collega in hun onderzoek, claimen niet zozeer Brabander te zijn, maar claimen vooral wat een Brabander in hun ogen zou moeten zijn. Uit de associaties van jongeren met Brabants destilleerden Doreleijers en haar mede-onderzoeker vijf persoonlijkheidstypes: ‘de ouderwetse dialectspreker op het platteland’, ‘de ongemanierde platproater’, ‘de sociale en grappige clown’, ‘de familiaire metgezel’ en ‘de gezellige en bourgondische Brabander’.
Unne buurvrouw belde bevurbild as ge hulp nodig hèt
Guus
Welke van die rollen de jongeren aannemen, hangt af van de sociale situatie. „Ze spreken weliswaar dagelijks Nederlands met een herkenbaar Brabants accent, maar ze zeggen niet altijd ‘bende gij’ of ‘unne’. Wanneer jongeren dat wel doen, is dat een bewuste keuze.”
Doreleijers’ favoriete moment in haar onderzoek illustreert die keuze: een leerling gaf aan Brabants te gebruiken als hem ‘Kom je uit Brabant?’ wordt gevraagd. „Ze spreken dialect als ze zich ervan bewust zijn dat ze uit Brabant komen en dat willen laten horen. Ook bijvoorbeeld als ze naar ‘Groots met een zachte G’ van Guus Meeuwis [een concertreeks] gingen, of met carnaval.”
Ze spreken dialect als ze zich ervan bewust zijn dat ze uit Brabant komen en dat willen laten horen
Zo gebruiken ook jongeren hun hyperdialect om zichzelf te profileren als Brabanders, eenzelfde mechanisme als Doreleijers bij oudere deelnemers zag. „Als iemand van boven de rivieren Brabants probeert na te doen, bijvoorbeeld door het woordje ‘kei’ te gebruiken, is dat in hun ogen niet hetzelfde. Het voelt alsof die ander zich dan onrechtmatig een taalgebruik toe-eigent.”
Die groep is voor jongeren overigens niet plaatsgebonden, zoals de gemeenschap van hun opa en oma met het bijbehorende lokale dialect dat wel was. „Voor jongeren gaat het meer om een gevoel van gemeenschap, een gedeelde achtergrond”, zegt Doreleijers, een waarneming die haar als Brabantse taalwetenschapper blij maakt. „Je zou kunnen zeggen: wat doet dialect er nog toe, als alles steeds internationaler wordt? Maar ik zie een tegenbeweging, dat mensen weer waarde hechten aan hun afkomst. Hun lokale wortels bieden juist ook tegenwicht aan dat alles groter, digitaler en mobieler wordt.”
Ik heb un hard kuukske gegete en zij unne zachte
Lees ook
In het Bildts zeg je: ‘Sij krantleest’. Maar hoe lang nog?