N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Fondsensector De wereld van de filantropie moet op de schop, stelt fondsendeskundige Rien van Gendt in zijn nieuwe boek. Fondsen moeten transparanter worden, uitvoerende organisaties meer vrijheid gunnen en vooral: meebewegen met de maatschappij.
Dit najaar neemt het kabinet een besluit over het maximeren van de giftenaftrek voor vermogenden. Als de plannen doorgaan, wordt de aftrek van periodieke giften begrensd tot 250.000 euro per jaar. Aanleiding voor het voorstel is een recent onderzoek naar vermogensverdeling, waarin wordt opgemerkt dat vermogende particulieren de fondsconstructie zouden misbruiken voor belastingontwijking.
Maatschappelijke onvrede over de fondsensector groeit. Internationaal is er felle discussie over geefgeld met dubieuze herkomst, toxic philanthropy. Publieke verontwaardiging wekken ook de soms hoge directeurssalarissen, gebrek aan transparantie en fraude.
Juist nu het wantrouwen jegens filantropische organisaties toeneemt, publiceert Nederlandse fondsendeskundige Rien van Gendt (1943) deze week een kritisch boek: Filantropie terug naar de tekentafel. Van Gendt spreekt uit ervaring, hij was directeur van de Van Leer Foundation – Nederlands grootste private fonds – en geniet internationale faam als kenner en adviseur, onder meer van de Rockefeller Advisors in de VS. Hij spaart de vermogensfondsen niet: die zijn volgens hem te veel naar binnen gekeerd en bewegen te weinig mee met maatschappelijke veranderingen.
Filantropie speelt een steeds belangrijker rol in de huidige maatschappij, stelt u in uw boek. Wat is het nut van filantropie volgens u?
„Het is van maatschappelijk belang dat ook burgers verantwoordelijkheid nemen voor het algemeen welzijn. Als dat louter de taak is van de overheid, krijgt die een monopolie op het bepalen van het publieke belang en wat we daaronder verstaan.
„Zo’n almachtige staat zou een ongezonde situatie creëren. Filantropie is er mede om de luis in de pels te zijn van de overheid en die te corrigeren waar nodig. Zij kan initiatieven nemen die de overheid laat liggen. Met privaat geld kunnen risico’s genomen worden en experimenten aangegaan die met publiek geld niet mogelijk zijn.”
U introduceert in uw boek de term ‘filantropie-paradox’ als oorzaak van groeiend wantrouwen jegens de sector. Hoe werkt die paradox?
„Filantropische organisaties worden steeds belangrijker in veel westerse landen, onder invloed van overheden die bezuinigen en taken afstoten. Hoe groter de invloed die fondsen en stichtingen uitoefenen op de samenleving, des te achterdochtiger burgers worden. Wie goed doet, moet zich ook goed gedragen – malversaties wegen juist in de filantropie extra zwaar.
„Veel vermogensfondsen zijn te weinig zichtbaar: hun afwegingen en manieren van opereren hebben plaats achter gesloten deuren. Ze hebben veel geld te verdelen, maar zijn daar niet altijd transparant over. Daardoor beseffen mensen niet altijd dat een hoop geefgeld naar doelen in hun nabije omgeving gaat, dus zeker niet alleen naar ontwikkelingslanden.
„De voedselbanken bijvoorbeeld worden volledig particulier gefinancierd en zijn nu nodig voor meer burgers dan ooit. Een van de verbeterpunten die ik fondsen daarom aanraad, is: maak openbaar waar je geld naartoe gaat, en waarom. Leg publiekelijk verantwoording af.”
Er is veel aandacht in de media voor miljardairs die goede sier maken met opzichtig geefgedrag. Er wordt getwijfeld aan de oprechtheid van hun motieven.
„De kritiek richt zich vooral op mega-rijken die hun geld lang niet altijd op maatschappelijk verantwoorde wijze verdienden. Ik heb zelf ook moeite met deze zogenoemde filantro-kapitalisten: een Jeff Bezos van Amazon die zijn personeel uitbuit en door al die retourzendingen van pakketten enorm vervuilend is… Als je dan ineens aan klimaatdoelen doneert, kun je terecht spreken van green washing.
„Maar het beeld van filantropie wordt nu wel erg gedomineerd door een handjevol superrijken, terwijl de meeste gevers onder de radar blijven. Er moet in het debat wel onderscheid gemaakt worden tussen het gedrag van individuele schenkers en de filantropie in algemene zin.”
Het wekt ook ergernis dat juist de meest vermogenden maximale belastingaftrek van hun giften krijgen. Is zo’n belastingregeling nog houdbaar?
„Ook in de politiek is er, niet voor het eerst, discussie in hoeverre geven gefaciliteerd moet worden uit algemene middelen. Zeker als de indruk ontstaat dat welgestelde donateurs niet aan hun belastingplicht voldoen. Maar vergeet niet dat zij vrijwillig bijdragen aan het algemeen nut – ze kunnen dat geld ook louter aan zichzelf besteden. Een belastingvrijstelling acht ik daarom een vorm van beschaving: zo stimuleert een overheid haar burgers vrijgevig te zijn, solidair met hun medemensen.
„De huidige discussie over het aanbrengen van een plafond voor de giftenaftrek wordt gevoed door wantrouwen van de overheid zelf jegens grote gevers. Misbruik is niet aangetoond, het gaat hier om een bezuinigingsmaatregel die Financiën 50 miljoen per jaar oplevert. Als er daadwerkelijk een maximering komt met een grens van 250.000 euro, zullen mensen geen miljoenen meer in een vermogensfonds stoppen. Dat gaat grote gevolgen hebben voor de samenleving.”
U bent ook kritisch over de wijze waarop vermogensfondsen omgaan met maatschappelijke organisaties die bij hen steun aanvragen. Wat schort daaraan?
„Fondsen slaan zichzelf nogal eens op de borst omdat zij zoveel goeds zouden doen. Maar zonder uitvoerders van hun missie zijn ze niets. Het zijn juist de non-profits in het maatschappelijke veld die het verschil maken: zíj zijn de change makers.
„Ik ben ook sceptisch over de trend om zogenoemd pro-actief beleid te voeren, waarbij fondsen hun eigen missie centraal stellen en zelf organisaties benaderen die daarin passen. Het lijkt heel modern en hands-on: de focus ligt dan op meetbare resultaten, de veel gebezigde ‘impact’. Ik vind dat geen goede ontwikkeling: juist de mensen die in de praktijk werken, weten wat er echt speelt.
„Fondsen die primair sturen op hun eigen doelstellingen, missen belangrijke signalen. Zo hebben ze de opkomst van het rechts-populisme in democratische landen veel te laat onderkend. Fondsen moeten begunstigde organisaties grotere speelruimte geven, hun meer invloed toestaan op de besluitvorming en de manieren waarop zij hun werk uitvoeren.”
Een taboe bij veel fondsen is het honoreren van operationele kosten. Gevolg is dat de meeste steun tijdelijk en projectgebonden is. U bent een voorstander van het faciliteren van organisatiekosten, waarom?
„Fondsen vinden dat hun private geld bedoeld is voor projecten met een begin en een eind, terwijl maatschappelijke organisaties worden geacht hun overhead te financieren uit andere middelen, dikwijls subsidies. Maar willen fondsen echt een verschil maken, dan is een langetermijnstrategie noodzakelijk. Het gekke is dat zij die wel vragen van organisaties die bij hen aanvragen doen, maar zelf blijven ze vasthouden aan projecten van maximaal enkele jaren.
„Opvallend is dat het taboe op overhead tijdens de pandemie is losgelaten. Toen zijn musea en theaters gesteund zodat zij hun gebouwen konden aanpassen om bezoekers op anderhalve meter te ontvangen. Het kan dus wel, exploitatiegelden beschikbaar stellen: als de urgentie maar groot genoeg is.
„Interessant wordt welke fondsen dat beleid nu voortzetten. Want waarom zou je je eigen investering al na zo’n korte tijd laten eroderen? Waarom niet een percentage van je budget reserveren voor langdurige ondersteuning? Dat bespaart uitvoerende organisaties ook veel werk, want die kloppen later vaak opnieuw aan bij zo’n fonds.”
Vervullen vermogensfondsen wel voldoende hun rol als tegenhanger van de overheid? Zijn ze wel die luis in de pels die u zo graag zou zien?
„Grote fondsen hebben inderdaad de neiging zich te gedragen als quasi-overheid, inclusief de bureaucratisering van hun werkwijze. Kennelijk is het lastig om sterk af te wijken van dominant beleid, terwijl zij bij uitstek de partij zijn die innovatie kan stimuleren. In plaats van te experimenteren met alternatieve oplossingen voor hardnekkige problemen, opereren zij veelal risicomijdend, uit angst voor een failed investment.
„Maar durf juist nu geld uit te geven, nu zoveel urgente issues zich opstapelen: oorlog, energiecrisis, migratiestromen, klimaatproblematiek, tweedeling in de samenleving. Daar moeten we snel antwoorden op vinden, en dat impliceert een structureel andere aanpak. Daar is veel geld voor nodig, daarom roep ik fondsen op: spreek het eigen vermogen aan in plaats van het eindeloos op te potten.”
Tegelijk waarschuwt u filantropische organisaties voorzichtig te zijn met te hoge ambities: systemische verandering is de verantwoordelijkheid van overheden, schrijft u.
„Alle geefgeld bij elkaar is maar een fractie van het overheidsbudget dat burgers opbrengen via belastingafdracht. Filantropie kan en moet de rol van de overheid niet overnemen. Een adequaat functionerend landsbestuur is broodnodig voor de structuur van de samenleving.
„Publiek-private samenwerking kan helpen de slagkracht te vergroten en niet langs elkaar heen te werken, maar dat is lang niet altijd de beste oplossing: partnerschappen zijn complex en organisatorisch belastend. Cruciaal is dat het kritisch vermogen van filantropische organisaties jegens overheid en politiek overeind blijft. Ik pleit daarom voor meer research in de sector; niet door commerciële consultancybureaus, maar samen met wetenschappers.
„Zelfreflectie zou leidend moeten zijn: is onze doelstelling als fonds wel de juiste? Klopt deze aanpak nog? Alleen organisaties die meebewegen met veranderingen in de burgermaatschappij, kunnen optimaal effectief zijn.”