Moeder: „Toen mijn dochter dertig jaar geleden baby was, heb ik haar ’s nachts laten huilen. Dat was het advies destijds, om kinderen ’s nachts niet uit hun bedje te halen, maar zichzelf in slaap te laten huilen. Zo zouden ze leren om zichzelf tot rust te brengen. Als je hen oppakte, zou je dat proces verstoren. Ik vond het vreselijk, maar ook mijn eigen moeder zei dat dit de beste manier was. Na een paar nachten doorhuilen was mijn dochter ervanaf. Achteraf vraag ik me af of deze methode hielp omdat ze inderdaad rust had gevonden, of omdat ze wist dat er toch niemand zou komen. Nu heeft mijn dochter zelf een baby, en zij en haar partner pakken het kindje altijd ’s nachts op als het huilt. Wat is beter? En heb ik mijn dochter iets aangedaan door haar te laten huilen? Ze heeft haar hele leven last gehad van verlatingsangst.”
Naam is bij de redactie bekend. Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Pauze nemen
Arina de Vries: „Wel of niet oppakken als de baby huilt: dit is een discussiepunt dat tot felle reacties leidt. Er wordt daarmee een onjuiste tweedeling gecreëerd. Ik gebruik liever wat ze in Frankrijk ‘Le Pause’ noemen. Dat betekent dat niet elk geluid dat je baby maakt, betekent dat je moet reageren. Je kunt even wachten om te luisteren wat de baby duidelijk wil maken. Zo geef je de baby de kans om te leren zichzelf te reguleren en zelfstandig in slaap te vallen.
„Baby’s huilen vaak in de beginuren van de slaap, en als ze van de ene naar de andere slaapcyclus overgaan. Als je het kindje dan oppakt, maak je het wakker. Doe je dat steeds, dan creëer je een slaapprobleem, omdat de baby dan van de ouders afhankelijk wordt om naar de volgende slaapcyclus te gaan. Ga kijken: als de baby zijn ogen dicht heeft, slaapt hij waarschijnlijk.
„Prille ouders zijn soms angstig iets fout te doen, en willen snel troosten. Het kan helpen iemand te laten meeluisteren die een rustiger brein heeft dan dat van de oververmoeide ouder.
„Hoe vreselijk het voor u ook gevoeld heeft, het is niet gezegd dat u iets verkeerd heeft gedaan. Wat we uit de wetenschap weten is dat laten huilen geen negatief langetermijneffect heeft op de hechting tussen ouder en kind, of op het ontstaan van psychische problemen.”
Gewoon goed luisteren
Bas Levering: „Ooit was het advies om huilende baby’s door te laten huilen de standaard. Die aanpak werd van generatie op generatie overgedragen. Ook wetenschappers dachten dat je door te reageren het huilen beloonde, en op die manier van je kind juist een huilbaby maakte.
„Ruim veertig jaar geleden kwam de hechtingstheorie op, die deze aanpak scherp veroordeelde. Men was ervan overtuigd dat doorhuilen grote schade aanrichtte. Veiligheid werd overigens al langer gezien als de absolute voorwaarde voor een gezonde ontwikkeling. Dat uw dochter en haar partner hun kindje meteen oppakken, past in de huidige tijd.
„Laten we die hechtingstheoretici niet, zoals tegenwoordig vaak gebeurt, al te slaafs volgen. Het is echt niet zo dat je een baby met een paar keer laten doorhuilen een trauma bezorgt. Dan moet er meer aan de hand zijn.
„De beste aanpak is gewoon goed luisteren. Wat betekent het huilen? Is het kind in paniek? Dan pakt u het uiteraard op. Maar u hoeft niet na de eerste kik op het kind af.”
Arina de Vries is GZ-psycholoog en somnoloog (slaapexpert) bij Psychologiepraktijk Slaaplekker. Bas Levering is oud-lector pedagogiek.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Het begon twee jaar geleden, op een reis over Peloponnesos, het grootste Griekse schiereiland. „Het lijkt wel of je met dubbele tong praat”, zei mijn vrouw op een avond tijdens het eten. „Hoeveel wijn heb je op?”
„Twee glazen maar”, zei ik.
De volgende dag was het weg; ik schonk er verder geen aandacht aan.
Maar het kwam terug. Eerst met de uitspraak van de k en de r. „Doe er maar kaas op”, wilde ik zeggen. Mijn vrouw verstond het niet en ik moest het opschrijven.
Toch eens naar de huisarts. Doorgestuurd naar de specialisten van neurologie. Zo begon het circus van onderzoeken en testen. De uitslag: door een neurologische aandoening wordt de doorgifte van de zenuwprikkel vanuit de hersenen naar de spier geblokkeerd. Ik heb geen kracht meer in mijn lippen en tong. Spreken gaat moeizaam, eten en drinken is een opgave. Er is geen remedie. Kortom: ik heb ALS.
Het werd het einde van mijn werk en ook, in zekere zin, van wie ik ben, mijn identiteit.
Lange tijd gaf ik les aan de School voor Journalistiek in Utrecht. Mijn colleges gingen over Europese politiek en verslaggeving uit Brussel. Vanaf 1990, met de opkomst van het internet, richtte ik mijn aandacht op digitale journalistiek en datajournalistiek: artikelen gebaseerd op cijfers, grafieken en kaarten. Op redacties van media in Nederland en Europa was veel belangstelling voor trainingen over deze onderwerpen.
Na mijn vroege pensionering – de VUT bestond nog – begon ik een eigen bedrijf en werkte ik veel in Zuidelijk Afrika, waar ik onder andere Engelstalige trainingen en colleges gaf over datajournalistiek. In de coronaperiode gaf ik de trainingen online.
En toen werd ik sprakeloos.
‘Wel bij de les blijven’
Je stem is een belangrijk onderdeel van je identiteit. Je herkent een ander direct aan zijn of haar stem; een paar woorden zijn voldoende om iemand voor je te zien. Elke stem is uniek, je definieert jezelf ermee.
Dat realiseerde ik me toen ik een oude opname van mezelf terugzag. Ik had mijn stem nog. Het was een lezing over het werk dat ik deed voor de Zuid-Afrikaanse bank ABSA, die in elke vestigingsplaats financieel-economische journalisten wilde trainen in het gebruik van online data. Ik sprak helder, luid en verstaanbaar – nu spreek ik zachter, trager, wat lispelend.
Confronterend: ik wás toen een ander.
Wie je bent, wordt ook bepaald door anderen en hoe zij je zien. Dat merkte ik toen ik op een dag lege flessen inleverde bij de Albert Heijn. Daarna heb je de keuze het statiegeld te doneren of er een bonnetje voor te krijgen. Ik wilde dat eerste, maar drukte kennelijk op het verkeerde knopje, want bij het weglopen tikte er iemand op mijn schouder: ik was het bonnetje vergeten. Ik probeerde uit te leggen wat er gebeurd moest zijn, maar dat lukte niet. Hij keek me niet-begrijpend aan en zei: „Wel bij de les blijven.”
Ben ik nu op weg een lispelende oude baas te worden in de ogen van anderen?
Zo zijn er meer manieren waarop de communicatie met andere mensen stroever loopt. Ik kan de kenmerkende ‘kliks’ uit het Xhosa, de taal die in Zuid-Afrika veel gesproken wordt, niet meer maken, mijn tong doet het niet meer. Een korte opmerking, een kwinkslag of een grapje, iets over het weer – het is bijna niet meer mogelijk. De spontaniteit is weg, zomaar even contact maken met iemand. Ik moet langzamer praten, duidelijker articuleren en dan hopen dat de ander begrijpt wat ik te zeggen heb. Elk gesprek moet worden voorbereid.
Denken en gevoel
Het probleem gaat verder, want soms kan ik niet meer zeggen wat ik denk. Ik kan de woorden niet goed maken en moet op zoek naar een andere formulering. Onlangs had ik een debat over de geopolitieke rol van Israël in het Midden-Oosten – ik geef toe, dat is nogal een abstract (en gevoelig) onderwerp. Het kostte veel moeite om precies te zeggen wat ik dacht. Ik zocht naar woorden, maar als ik ze gevonden had, kon ik ze niet zeggen. Dus: zoeken naar andere woorden. Maar soms lukt het niet die te vinden. Ik loop vast in mijn denken en geef het op. Zo leidt het verlies van de stem ook tot een verandering in het denken.
Maar de stem is er ook om gevoel uit te drukken. Plezier, haat, liefde en genegenheid: hieraan geeft de stem uitdrukking. Ook die mogelijkheid tot expressie gaat verloren. Ik kan niet meer meezingen met ‘La donna è mobile’, het lied van de Hertog van Mantua in Verdi’s opera Rigoletto. De kleinkinderen (van zes en drie) voorlezen gaat niet meer: ze verstaan me niet.
En het gaat om méér dan alleen de stem. Al heel lang hadden mijn zoon en ik het idee om samen te gaan duiken, het koraal en de vissen te bekijken. Nu kan het niet meer. Ik krijg mijn lippen niet goed dicht en kan mijn oren niet meer klaren.
Omdat mijn tong het niet doet, moet ik eten met een mes verder de mond in duwen. Bij het slikken kan ik mijn lippen nauwelijks sluiten en bijgevolg zit ik te knoeien. Een slab is geen luxe – het is eten als een baby. Mijn vrienden begrijpen het wel, maar toch was het vernederend toen ik me in een restaurant verslikte in een slok rode wijn en de tafel en mijzelf besproeide.
Praten onder het eten kan ik niet zonder me te verslikken. Ook dat is een aanslag op mijn identiteit en wie ik ben in het sociale leven: dat een goed gesprek met eten en drinken erbij niet meer aan mij besteed is, is een flinke klap. Communicatie, contact maken met anderen, het is toch bijna hetzelfde als een mens zijn?
Onderzoek
Ik geef geen colleges en trainingen meer, maar ik werk nog wel veel met computers. Ik vind het leuk om zelf te programmeren met een micro controller board als Arduino. Artificial intelligence (AI) is daarbij een fantastische hulp. Zo ontdekte ik ook dat de mogelijkheid bestaat om van je stem een digitale kloon of kopie te maken.
Zou dat een oplossing kunnen zijn voor mensen in mijn situatie? Op de website van het ALS Centrum Nederland staat een kort artikel van een logopediste over voicebanking (het opslaan van de eigen stem als die nog „van voldoende kwaliteit” is) en stemdigitalisering, maar verder lees ik er in Nederland nog weinig over.
Het bekendste voorbeeld van iemand die gebruikmaakte van een spraakcomputer is natuurlijk de Britse natuurkundige Stephen Hawking, bij wie al op jonge leeftijd ALS werd geconstateerd. Halverwege de jaren tachtig kreeg hij een spraakcomputer tot zijn beschikking, waarop hij woorden kon kiezen door zijn wang te bewegen.
Inmiddels zijn er veel meer mogelijkheden. Het omzetten van tekst naar audio, zoals het automatisch laten voorlezen van krantenartikelen, is al heel gebruikelijk. Een tekst die ik schrijf kan door een computerstem worden voorgelezen.
Kan het ook met je eigen stem? Ja, zolang je een opname hebt van hoe je in goeden doen klonk. Mijn huidige stem is niet geschikt.
Gelukkig had ik nog oude opnames van mezelf. Van lezingen, toespraken, een training, et cetera. Zo kon ik drie varianten van mijn stem ‘klonen’: mijn collegestem, mijn Engelstalige trainingstem en mijn ‘gewone’ stem.
Met AI worden op basis van zo’n opname honderden variabelen van de stem – zoals frequentiehoogte, snelheid, ritme, accent – herkend en vastgelegd, om er een digitale stem mee te genereren. Hoe meer variabelen, hoe beter de kopie.
Het is leuk om die ‘nieuwe’ stem te horen. Ik hoor hoe mijn teksten voorgelezen worden en het is net alsof ik ze uitspreek. Een exacte kopie is het niet, ik hoor zelf kleine verschillen, maar het lijkt er behoorlijk op.
Een alien aan de balie
Er zijn verschillende van dit soort programma’s te vinden, zoals Speechify, Elevenlabs en NaturalReaders. Het gebruik is simpel; meestal kun je gratis (maar dan wel tijdelijk en/of met beperkte mogelijkheden) uitproberen hoe het werkt.
Je hebt genoeg aan een opname van je originele stem van één minuut. De app maakt er een kopie van, waarmee je tekst kunt laten voorlezen. Je kunt de stem ook finetunen door bijvoorbeeld tempo, toon en gevoel bij te stellen. Je kunt hem corrigeren als woorden verkeerd uitgesproken worden. Mijn revalidatieartsen waren nogal verbaasd toen ik hen mijn voice clone-experimenten liet horen.
Voor mijn kleinkinderen typte ik een verhaaltje, om het daarna om te zetten naar spraak. „Opa kan weer praten!”, riepen ze.
Het is beter dan opgesloten zitten in mezelf, tussen de gedachten die ik niet langer kan overbrengen, maar een volwaardige oplossing is het natuurlijk niet. Het is een nogal indirecte en trage vorm van communicatie, waar anderen onbekend mee zijn. Toen ik op vakantie in Frankrijk wilde inchecken bij een hotel, had ik dat voorbereid. Ik pakte mijn tablet erbij, startte de app op en liet mijn stem – in perfect Frans – zeggen dat ik een reservering had en wilde inchecken. De vrouw achter de balie keek alsof ze een alien zag.
Tegenover mijn vrouw kan ik me nog altijd verstaanbaar maken met mijn eigen stem, maar soms begrijpt ook zij me niet meer. Dan is het een uitkomst: dan laat ik het woord dat ik niet meer kan uitspreken door de computer zeggen.
De Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas beschouwt communicatie, taal, de stem en het gesprek als essentieel voor het mens-zijn. Doordat we met elkaar in gesprek kunnen gaan, geven we onszelf en de samenleving vorm. Zonder stem heb je geen deel aan zo’n debat – je kunt letterlijk je stem niet laten horen. Met voice cloning probeer ik mijn identiteit zo goed mogelijk te behouden, ook al heb ik aan tafel niet meer het hoogste woord.
Deze week moet ik het eens even met jullie hebben over mansplainers. Van die mannen die de hele dag ongevraagd dingen aan vrouwen uitleggen. Ik maak me zorgen om ze. Want vroeger werd hen geen strobreed in de weg gelegd, maar tegenwoordig is de mansplainende man nergens meer welkom.
Niet meer in het gezin, waar volgzame kleuters zijn veranderd in kritische pubers die het met Google en YouTube allemaal veel beter weten. Niet meer op het werk, waar vrouwen in weerbaarheidscursussen leren hen uit te lachen. En niet meer in het onderwijs.
Ja, vroeger, toen kon je als man nog hele klassen vol dociele kinderen mansplainen. Tegenwoordig zijn die verwende krengen allemaal ‘owner van hun eigen educational journey’ en praten ze terug. Ik sprak laatst een man die me na afloop van een lezing vroeg hoe hij nog tips aan vrouwen kon geven zonder van mansplaining beschuldigd te worden. Dat was het moment waarop ik dacht: nu moet ik ingrijpen.
En dus geef ik de mansplainende man deze week tips waar, en hoe je nog wél je goddelijke verhaal kan afsteken. Maak je geen zorgen, ik heb ze uitsluitend van mannen gehoord. Je kunt ze dus gerust ter harte nemen. Komen ze!
1 Begin je mansplaining met: ‘sorry dat ik het zeg, maar…’. Daarmee toon je je niet alleen nederig, maar maak je ook automatisch contact met het vrouwelijke brein, dat geleerd heeft zich overal voor te verontschuldigen.
2 Citeer een vrouw! Zeg: „Zoals Gloria Steinem al schreef”, „Zoals m’n moeder altijd zegt”, of: „Was het niet Japke-d. Bouma die zei dat de categorische imperatief ook zijn minpunten had?” Iets dat van een vrouw komt, kan immers nooit mansplaining zijn, ha!
3 Zeg op het eind van je mansplaining: „Ik doe ook maar wat. Jij weet het vast zelf een stuk beter.” Zo ben je niet alleen feitelijk juist, maar kan je ook nooit voor mansplainer uitgemaakt worden.
4 Ga naar LinkedIn! Daar leggen elke dag duizenden mannen aan vrouwen uit hoe het wél zit, en mansplainen ze zich suf over hun baan, hun expertise, en wat ze allemaal zo fantastisch hebben ‘mogen’ doen. Het zijn er zoveel, dat je als individuele mansplainer niet opvalt!
5 Huur een zaal, en ga daar mansplainen. Dan komen mensen vrijwillig en is het geen mansplaining. Youp van ’t Hek had daar zelfs ooit z’n vak van gemaakt. Of Arjen Lubach! Of wacht, die leest de teksten van Janine Abbring voor. Doet-ie slim. Zie punt 2.
6 Ga voor de tweede leg. Als je kinderen te oud worden voor je mansplaining, ga dan voor de nieuwe generatie! Dan kun je weer 12 jaar vooruit!
7 Ga in een talkshow zitten! Daar kun je nog heerlijk mansplainen. Of wat dacht je van debatten, symposia of andere uitlegevenementen? Grijp de microfoon en geef ‘je eigen inbreng’.
8 Of boek zendtijd bij Harry Mens! Daar kun je betalen om te mansplainen. Brievenrubrieken zijn er gelukkig ook nog voor je. Maar je kunt ook voor de spiegel gaan staan man-splainen als niemand je verhaal meer wil horen, of een Jehovagetuige mansplainen. Of een verkoper op het station. Die zeggen nooit nee!
9 Maar het slimst is het, denk ik, om je doelgroep als mansplainer te verleggen van vrouwen naar mannen. Dan word je wel voortdurend onderbroken, maar heb je ook meer voldoening van je mansplaining. Organiseer anders een kampioenschap mansplainen en meet je met de besten. Kom op hoor!
Het zou ontzettend jammer zijn als dit laatste bastion van mannelijkheid nu óók al teloor zou gaan.
Ze had nooit eerder haar sleutelbeen gebroken, maar wist meteen zeker dat het nu was gebeurd. Reisvlogger Noraly Schoenmaker (37) lag naast haar motor op een zandweg vol kuilen, ergens in Tanzania. Ze moest zich inhouden om het niet uit te schreeuwen van de pijn. In plaats daarvan richtte ze de camera op zichzelf en begon te praten.
„Ik kan mijn rechterarm niet bewegen, ik kan mijn motor niet optillen. Hoe kom ik hier weg? Mijn voet doet ook pijn. Het zal toch niet zo zijn dat ik zojuist echt mijn sleutelbeen en mijn voet heb gebroken? Ik hoop dat er snel een auto aankomt, maar ik ben in de middle of nowhere.”
Na zes jaar soloreizen is het haar manier geworden om te dealen met ingewikkelde situaties: camera aanzetten en hardop nadenken. Maar in dit geval was er meer aan de hand dan haar motorfiets die vastzat in de modder of vanaf een bootje een rivier in was gekukeld (waargebeurd, in Congo). „Ik begreep direct dat mijn Afrika-avontuur voorbij was”, vertelt ze vijf maanden later in een café in Utrecht. „Dat ik niet meer kon rijden en moest worden geopereerd.”
Met één hand slaagde ze erin haar motorlaars uit te trekken, ze was bang dat de voet zou opzwellen. Ze peuterde de gesp van haar helm los en strompelde met haar camera naar de plek waar ze van de weg was geraakt om te begrijpen wat er precies was gebeurd. Een venijnige steen had haar Honda gelanceerd.
Dertig pijnlijke minuten duurde het voor een eerste auto in zicht kwam. Er zaten drie Tanzanianen in op weg naar hun werk. Artsen, hoeveel geluk kun je hebben? Haar reddende engelen reden vervolgens vijf uur de andere richting op om de Nederlandse vrouw veilig af te leveren bij het ziekenhuis van Mbeya. Een andere man bracht haar motor na.
„Nee, ik ben nooit bang”, beantwoordt Schoenmaker de vraag die ze al ontelbaar vaak heeft gehad. Of ze als vrouw alleen… „De momenten dat ik me op die manier kwetsbaar voel, zijn zeldzaam. De wereld is veiliger dan we denken. Ik weet heus dat geweld tegen vrouwen veel voorkomt, maar vaak gebeurt het in huiselijke kring of zijn de daders bekenden. Het is echt niet zo dat overal mannen zomaar wildvreemde vrouwen bespringen.”
Met haar YouTube-kanaal Itchy Boots (2,4 miljoen abonnees) wil ze juist laten zien hoeveel vriendelijkheid ze onderweg tegenkomt, hoe hulpvaardig mensen zijn, ook in landen met een slecht imago. „Meestal gaan de verhalen daar niet over, want een superaardige man die een vrouw op een motor heeft geholpen, dat is natuurlijk geen nieuws.”
‘ZO’N RITME ALS IN NEDERLAND, DAAR HOUD IK NIET VAN’
Boven de rand van haar hemdje is het verse litteken goed zichtbaar. De sleutelbeenoperatie, die ze deze zomer in Nederland liet doen, verliep niet zo best. Per ongeluk perforeerde de chirurg haar long. „Ik ben nog steeds snel buiten adem”, vertelt ze. „Dus ik ben benieuwd hoe het straks gaat.”
Drie dagen na dit interview zal ze weer vertrekken, richting Azië dit keer. Ook al is ze nog niet volledig hersteld en loopt ze een beetje mank – de voet bleek gelukkig niet gebroken. De drang om te reizen is simpelweg te groot.
„Ik ben vijf maanden in Nederland geweest, dat is de langste periode in een jaar of vijftien. Het was een goede test. Want ik heb me weleens afgevraagd of het niet een keer klaar was, al dat gereis. Nee, dus.”
Hoelang blijft Nederland leuk voor jou?
„Een week of zes, al was dit natuurlijk een uitzonderlijke situatie. Ik kon niets en voelde me slecht. Maar in het begin kan ik echt wel genieten van het comfortabele leven hier, van het gezonde eten. Nederland is mijn landje, waar ik altijd naar terug zal keren. De trip naar Afrika was ook echt afzien, ik had voedselvergiftiging, was ziek van de malariapillen, en Nigeria vond ik een heel heftig land. Als wit persoon ben je daar een target, dat wist ik. Er worden mensen ontvoerd, Boko Haram is er. Ik ben niet bang voor mannen, maar wel voor mannen met wapens. In Nigeria staan ze overal. Je hebt geen idee wie het zijn en wat ze willen.”
Wat gebeurt er na zes weken Nederland?
„Aan kleine dingen merk ik dat ik er klaar mee ben. Als ik me ga ergeren omdat er een auto staat op de plek waar ik wil parkeren. Of dat het weer de dag is dat het vuilnis aan de straat moet. Zo’n ritme, daar houd ik niet van. Dan begin ik te verlangen naar een land waar niets geregeld is.”
Als twintiger reisde ze al veel. Ze studeerde af als geoloog en stond op het punt te beginnen aan een promotietraject aan de Universiteit Utrecht. Maar ze bedacht zich en stuurde vanuit India, waar ze aan het backpacken was, een mailtje naar haar promotor dat ze toch afzag van een carrière als wetenschapper. Te weinig avontuur. Ze ging werken bij een baggerbedrijf. Kreeg ze op zaterdagochtend een telefoontje dat ze nog diezelfde avond naar Uruguay moest vliegen voor een nieuw havenproject. Indonesië, Panama, Brazilië, Kazachstan – ze werkte over de hele wereld en vond het heerlijk.
Tot ze erachter kwam dat haar vriend haar bedroog met een ander. In haar boek Keerpunt, dat afgelopen juni uitkwam, schrijft ze hoe ze de appgeschiedenis van de twee ontdekte. Anderhalf jaar aan berichten en leugens, rijkelijk voorzien van intieme details. Ze las alles, inclusief zinnetjes als ‘heeft N iets door?’
‘N’ verbrak de relatie, het huis in Nederland ging in de verkoop. Toen haar werkgever ook nog eens liet weten dat Nederland misschien wel haar nieuwe standplaats zou worden, wist ze wat haar te doen stond. Wegwezen. Ze zegde haar baan op en vertrok naar India. In 2018 kocht ze daar haar eerste offroadmotor, een Royal Enfield, waarmee ze via Myanmar en Thailand naar Maleisië zou rijden. Een eindbestemming had ze niet. Behalve dan: de vrijheid.
Wat is precies die vrijheid van het reizen per motor?
„Je voelt de wind, de temperatuur, de elementen. Maar toen ik begon met deze manier van reizen, voelde ik me vooral vrij in de zin van: ik kan doen wat ik wil, alles ligt open. Als je backpackt ben je toch afhankelijk van anderen, en je bent altijd samen. Toch minimaal met een buschauffeur, en meestal zijn er ook andere reizigers. Of je zit tussen de locals met een kip op schoot. Op de motor ben je echt alleen en kun je naar gebieden waar niemand komt.”
Je geeft je motor altijd een naam. In je boek schrijf je hoe je in Iran een handje sneeuw over de tank van Basanti wrijft en zegt: ‘Kijk, Basanti, sneeuw!’
„Het begon als een grapje, ik noemde mijn eerste motor Basanti naar de heldin uit de Indiase filmklassieker Sholay. Als ik zelf even niet zo heldhaftig was, had ik haar tenminste nog, zoiets… Toen wist ik nog niet wat voor band ik met een motor zou opbouwen. Onderweg werd ze veel meer dan een voertuig, ze was mijn reismaatje. Ik heb eenzame stukken gereden waarop ik dacht: als hier nu iets misgaat, ben ik echt de pineut. Ik kon alleen maar vertrouwen op Basanti, zij was mijn allerbelangrijkste partner. Zo behandelde ik haar dus ook. Als ze omviel of stuk was, deed me dat oprecht pijn.”
Met Basanti legde ze in negen maanden tijd 36.000 kilometer af. Vanuit Maleisië vloog het duo naar Oman om over land terug te rijden naar Nederland. Via Iran, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizië, Rusland, Turkije en West-Europa. Ze ploegden door woestijnen en over zoutvlaktes.
Schoenmakers hart was niet op miraculeuze geheeld na al die kilometers, dat had veel meer tijd nodig. Maar het reizen hielp haar wel te stoppen met piekeren over de waarom-vraag. „Offroad kun je niet malen. Je hebt al je aandacht nodig voor het rijden.”
Onderweg had ze zichzelf leren filmen en editen. Ze begon een YouTube-kanaal omdat ze hoopte professioneel reisvlogger te kunnen worden en dat bleek een gouden greep. Steeds meer abonnees keken hoe ze in de meest onherbergzame gebieden werd binnengevraagd door wildvreemden, mocht aanschuiven voor de lunch of haar uitgeputte lichaam te rusten legde in een logeerkamer. Uiteindelijk waren het toch altijd de mensen die haar en Basanti uit benarde situaties redden.
‘OP REIS HEB IK HET GEVOEL DAT IK ALLES UIT HET LEVEN HAAL’
„Mijn vertrouwen in de mensheid is bovengemiddeld groot”, vertelt Schoenmaker. „En ik vraag me in dat soort situaties altijd af wanneer ík voor het laatst iemand belangeloos heb geholpen. In Nederland zijn we natuurlijk veel individualistischer. Als iemand met een kapotte auto langs de weg staat denken we: de Wegenwacht zal zo wel komen. In de meeste landen bestaat geen Wegenwacht. De eerste die langskomt, biedt hulp.”
Toen twee lifters laatst hun duim opstaken bij een tankstation, maar zij eigenlijk de andere kant op moest, besloot ze ze maar gewoon naar hun bestemming te brengen. Om iets terug te doen voor al die keren dat zij degene was die goedheid ontving.
Op YouTube begint ze binnenkort aan haar achtste seizoen van Itchy Boots (de naam is een variant op ‘itchy feet’, wat reislustig betekent). Ze heeft er 160.000 kilometer op zitten, door Zuid-Amerika, Noord-Amerika en Europa, en kan ervan leven. Maar het soloreizen wordt lastiger, omdat meer en meer mensen haar herkennen. Wereldwijd willen fans met Schoenmaker op de foto of een stukje meerijden. „Of ze vragen me wanneer ik naar hun land kom, zodat ze me onderweg kunnen onderscheppen. Goedbedoeld, maar ik raak er een beetje van in paniek. Op een video zie je dan mensen achter me aan rijden. Dat voedt weer de complotten dat ik dit niet alleen doe, dat er een heel team achter zit.”
Ze trekt een van haar getekende wenkbrauwen op. „Het wantrouwen neemt toe. Hoe vaak ik ook laat zien dat ik zelf mijn drone bedien terwijl ik met mijn andere hand rijd, of de camera’s op mijn stuur in beeld breng. Ik krijg zelfs reacties dat de video’s zijn opgenomen voor een groen scherm en dat mijn ongeluk in Afrika in scène was gezet. Bizar, toch?”
Met online bedreigingen is ze inmiddels ook bekend, dus moet ze de routes die ze gaat rijden steeds zorgvuldiger stilhouden. Gevolg is dat ze een deel van haar vrijheid moet inleveren („ik kies steeds obscuurdere landen in de hoop dat niemand me daar kent”) wat haaks staat op het idee waarmee ze haar motoravontuur ooit begon. Er zal een dag komen dat ze moet stoppen met deze way of life.
„Dat realiseer ik me heel goed. Maar nu heb ik gewoon ontzettend veel zin om weer te gaan. Op reis heb ik het gevoel dat ik alles uit het leven haal. Soms, onderweg, beland ik op een plek die zo mooi is dat ik me voorneem een paar weken te blijven. Maar op de tweede dag stap ik alweer op de motor. In beweging zijn maakt me blij. Die gretigheid om te weten wat er achter de volgende bocht ligt, heb ik nog steeds.
„Er was een moment in Bolivia dat ik dacht dat ik dood zou gaan. Ik reed op een bergweggetje langs een klif, toen ik in een modderstroom terechtkwam. Ik werd meegesleurd en mijn motor sloeg af. ‘Dit is het einde’, dacht ik. Ik kreeg hartkloppingen natuurlijk, maar toen het goed was afgelopen, bedacht ik ook dat ik er best wel vrede mee zou hebben gehad. Omdat ik al zoveel moois heb gedaan, het leven van twee of drie mensen heb geleefd. Het was allemaal ontzettend de moeite waard.”