Oksana Vasjakina laat in haar fascinerende debuutroman zien dat Stalin in Rusland ieders gedrag bepaalt

Het spook van Josif Stalin waart in Rusland weer overal rond. Sinds Vladimir Poetin erin geslaagd is de misdaden van zijn gevreesde voorganger te bagatelliseren, prijzen steeds meer gewone Russen de dictator postuum de hemel in. Zijn miljoenen onschuldige slachtoffers spelen in die lofzang geen enkele rol. Eerder worden ze, eveneens postuum, opnieuw van misdaden beschuldigd, zoals in september bleek, toen het Russische OM ineens vierduizend rehabilitaties uit de jaren vijftig herriep. Het is daarom niet zo vreemd dat Stalin in 2021 door 56 procent van de Russen als een groot leider werd beschouwd, een verdubbeling van dat aantal sinds 2016.

Ook uit twee onlangs uit het Russisch vertaalde romans, die wat stijl en opbouw betreft elkaars tegenpolen zijn, blijkt hoezeer de Russische samenleving nog altijd door het Stalin-verleden is getekend. Zo vertelt de Belarussische schrijver Sasja Filipenko (Minsk, 1984) in Uitgewist het verhaal van Tatjana Aleksejevna Bely, een 90-jarige schilderes met beginnende alzheimer, die aan haar nieuwe buurman flarden van haar leven vertelt. Dat leven is zo gruwelijk dat je als lezer alleen maar hoopt dat die alzheimer in rap tempo verergert en het leed in haar hersens oplost.

Die buurman is de kersverse weduwnaar Aleksandr, een jonge voetbalscheidsrechter uit Rusland. Samen met zijn enkele maanden oude dochtertje is hij naar Minsk verhuisd om het drama van zijn aan kanker overleden vrouw te kunnen vergeten.

Wanneer hij op de overloop Tatjana tegenkomt, is hij aanvankelijk niet in haar geïnteresseerd. Hij heeft wel iets anders aan zijn hoofd. Maar naarmate ze hem meer over haar verleden vertelt, raakt hij toch van haar onder de indruk. Als hij zijn moeder en stiefvader over Tatjana vertelt, begint die stiefvader, een bewonderaar van Stalin, te briesen. Ze zal wel een dievegge of een spion zijn geweest, zegt hij, waaraan hij toevoegt dat Rusland een nieuwe Stalin nodig heeft die alle dieven van staatseigendom tegen de muur zet.

Grote liefde

Tatjana heeft in haar jeugd in het buitenland gewoond en spreekt behalve Russisch ook Frans, Engels en Italiaans. Op grond daarvan krijgt ze in 1934 een baan op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Moskou, waar ze buitenlandse brieven en telegrammen moet vertalen. Ook ontmoet ze in die stad haar grote liefde, de architect Aleksej Pavkov. Het gaat het stel voor de wind, ware het niet dat in diezelfde periode de Stalin-terreur begint. Overal om hen heen vinden willekeurige arrestaties plaats, zelfs onder hun vrienden. Maar het weegt niet op tegen hun geluk als ze in 1938 een dochtertje krijgen.

Hun leven verandert radicaal als Hitler in juni 1941 de Sovjet-Unie binnenvalt en Aleksej naar het front moet. Een paar maanden later ontvangt Tatjana op haar werk een brief van het Rode Kruis, waarin melding wordt gemaakt van een lijst namen van Sovjet-militairen in Roemeense krijgsgevangenschap. Tatjana schrikt zich dood als ze daarop de naam van haar man leest, want onlangs is er een oekaze uitgevaardigd waarin staat dat iedere Sovjet-krijgsgevangene een verrader en deserteur is. Zijn gezin, dat ook als verrader wordt beschouwd, kan vijftien jaar kamp en zelfs de kogel krijgen.

Om rampspoed af te wenden, verandert Tatjana in haar vertaling van die lijst Aleksejs achternaam Pavkov in Pavkin, zoals de volgende man op de lijst heet. Vanaf dat moment is ze doodsbang dat haar meerderen erachter zullen komen wat ze gedaan heeft. Maar de hele oorlog gebeurt er niets. Pas in oktober 1945 klopt de geheime politie bij haar aan om haar en haar dochter te arresteren. Waarom is niet echt duidelijk, al heeft het met Aleksej te maken. Tatjana wordt tijdens haar verhoor gemarteld en verkracht en krijgt uiteindelijk vijftien jaar kamp. Haar dochter verdwijnt in een kindertehuis. De enige reden voor Tatjana om hierna nog in leven te blijven, is dat ze na afloop van haar straf haar dochter weer wil zien.

Behalve met het verdriet van Aleksandr over de dood van zijn geliefde wordt Tatjana’s relaas afgewisseld met officiële brieven van het Rode Kruis, dat de Sovjet-regering op de hoogte blijft stellen van het lot van hun krijgsgevangen soldaten. Opvallend is dat Moskou die brieven nooit beantwoordt. Daarmee lijkt Filipenko niet alleen de wreedheid van de Sovjet-leiding te benadrukken, maar ook haar onverschilligheid als het om haar eigen mensen gaat. En dat is iets wat je in de hele Russische geschiedenis tegenkomt, tot op de dag van vandaag.

Als Tatjana in 1957 met een slap excuus ook nog gerehabiliteerd wordt, gaat ze op zoek naar haar dochter. Ze belandt nu in een nieuwe carrousel van leed, die de roman naar een spannende en onverwachte climax stuwt.

Afgezien van de originele brieven en telegrammen van het Rode Kruis aan de Sovjet-leiding, die Filipenko door zijn verhaal weeft, is Uitgewist (dat in het Russisch de titel Het Rode Kruis heeft) een traditionele roman over zowel de Stalin-terreur als de verkrampte herinneringscultuur in Rusland. Hoogstens speelt hij wat met de vertelvorm door Aleksandr het verhaal van Tatjana’s lotgevallen voort te laten zetten, nadat deze het hem verteld heeft. Soms heeft dat iets gemakzuchtigs, waardoor het verhaal gekunsteld overkomt, juist door die alzheimer van Tatjana.

Queer-activiste

De in Moskou wonende dichter, feministe en queer-activiste Oksana Vasjakina (1989) pakt het in haar door Yolanda Bloemen en Seijo Epema fraai vertaalde, poëtische debuutroman Wond anders aan. Het met meerdere literaire prijzen bekroonde boek mag weliswaar op grond van de nieuwe anti-homowetgeving niet in de Russische boekwinkels worden verkocht, maar kan gerust een van de beste en vernieuwendste werken uit de hedendaagse Russische literatuur worden genoemd. Dat komt in de eerste plaats door de vorm van de roman, die een mix is van een memoir gelardeerd met lange gedichten, verwijzingen naar andere feministische auteurs als Susan Sontag, Hélène Cixous en Han Kang, en de uitvoerig beschreven strijd van een schrijfster om van haar boek een roman te maken.

Aanvankelijk begrijp je niet wat haar bedoeling nu eigenlijk is, totdat je beseft dat het Vasjakina, net als Filipenko, over de omgang met het verleden gaat en met name hoe dat verleden iemands leven kan verpesten. Is het in Uitgewist het verleden van verzonnen personages, in Wond draait alles om de dood van Vasjakina’s moeder, met wie de schrijfster een moeizame band had. Die band beschrijft Vasjakina bijna lichamelijk, alsof ze zich van haar moeders lichaam los moet snijden. Daarin schuilt ook een dilemma, want terwijl Vasjakina zich in haar lesbische seksleven geremd voelde zolang haar moeder leefde, was haar moeder ook een bron van inspiratie voor het schrijven van haar dochter. En met haar dood is die drooggevallen.

In feite is Wond het verhaal van een analyse van de verkrampte relatie tussen een lesbische dochter en haar kille moeder, een alcoholiste die op haar 49ste aan kanker overlijdt. Vasjakina hangt het op aan haar twee maanden lange reis door Rusland met de urn met haar moeders as. Die brengt ze van een stadje in de buurt van Volgograd, waar haar moeder is gestorven, naar Moskou, waar ze zelf woont, en vervolgens naar Oost-Siberië waar ze is opgegroeid en waar ze die as wil begraven. Tijdens die duizenden kilometers lange reis worstelt ze met de nagedachtenis aan haar beide ouders – haar vader is op even jonge leeftijd aan aids overleden. En juist door die op het eerste gezicht rommelige constructie, die alle kanten op waait, van heden naar verleden schommelt en in kringetjes rondom het vervoeren van die urn draait, weet ze de kern van haar gemankeerde relatie met haar moeder te bereiken, ook al vindt ze zelf dat haar boek mislukt is. Niet voor niets schrijft ze dat ‘pijn vervloeit als kringen op het water’. Haar lijdensweg is er een van een in het water geworpen kiezelsteentje: ‘Ik val, ik tuimel naar beneden, of ik daal af naar de bodem van mezelf en ik maak een tocht, diep Siberië in, naar de blootgelegde duisternis.’

Het resultaat is niet alleen ‘de uitwerking van het leven op een lichaam en op gevoelens’, maar ook de ontsnapping van een jonge lesbienne aan haar bekrompen milieu, waarin ze zich steeds meent te moeten rechtvaardigen voor haar seksuele voorkeur.

Het gedrag van haar moeder, die niets wilde weten van haar homoseksualiteit, valt te herleiden op Stalin, die met zijn terreur het leven van Vasjakina’s overgrootmoeder kapot heeft gemaakt. Het is het begin geweest van een transgenerationeel trauma dat zich voortzette tot en met Vasjakina’s moeder, die als gevolg daarvan geen liefde aan haar dochter kon geven.


Lees ook

‘Het Sovjetverleden herjaalt zich in Rusland op de meest primitieve manier’

Nikita Petrov: „Hoe misdadig ook, de huidige machthebbers in het Kremlin zijn uiterst pragmatisch.”

Met haar beschrijving van deze van generatie naar generatie voortvloeiende pijn als gevolg van de Stalin-terreur onthult Vasjakina de kern van de passieve, harde Russische samenleving. Zo schrijft ze: ‘Het zwijgen was tot een automatisme geworden, het was de achtergrond waartegen ons leven zich afspeelde. Op een bepaalde manier waren we allemaal verwond en we ervoeren het leven als ondraaglijk.’ Voeg daarbij haar eigen schuldgevoel over het feit dat ze bestaat en je begrijpt waarom ze ook zelf niets kan voelen van wat iemand bij het verliezen van zijn moeder moet voelen. Dat ze desondanks toch haar moeders as een laatste rustplaats wil geven en daar twee maanden over doet, laat zien dat ze tegelijkertijd niet zonder die moeder kan en wanhopig naar intimiteit met haar smacht. Het is dan ook dit restje menselijkheid waaraan ze zich optrekt om uiteindelijk alsnog haar vrijheid te veroveren en in haar eigen taal ‘ik hou van je’ tegen haar moeder te kunnen zeggen.