Moederschap, mythen en menselijkheid: de roman van Leonieke Baerwaldt combineert het ingenieus en ontroerend

De jonge moeder heet Sisyphus. Ja, net als de Griekse figuur, en inderdaad, deze Sisyphus is geen man. En al duwt ze geen rotsblok tegen een heuvel op, ze torst een zware last. Ten eerste: haar moederschap. Ten tweede: een complicerende factor van dat moederschap. Maar dat leren we later pas.

Best gewaagd, van Leonieke Baerwaldt (1985), om haar tweede roman meteen zo met betekenis te beladen. Met de naam van de mythische figuur die als straf van de goden tot in de eeuwigheid een rotsblok een berg op moest duwen, sorteert ze ook voor op een verhaal van mythische proporties. Wat zou dat te betekenen hebben? Is het moederschap een straf, een last als dat rotsblok – is dit zó’n boek?

Gemakkelijk had Dagen als vreemde symptomen kunnen bezwijken onder de pretentie waarmee Baerwaldt van start gaat: motto’s van Dante tot Camus, opmerkingen over ‘het beginsel van non-contradictie’ en een ‘caleidoscopische benadering’ – maar ook persweeën. Maar Baerwaldt weet wat ze doet: waar haar debuutroman Hier komen wij vandaan (2019) ook een alledaags verhaal optilde tot in sprookjesachtige sferen (met zeemeerminnen), is de versmelting van die twee sferen, de realistische en de symbolische, nu nog overtuigender. Uiteindelijk is dit een roman die je raakt als een sluipmoordenaar, hoofd én hart, onverschrokken trefzeker.

Onder de douche

Eerst is het tasten en zoeken naar wat je precies ziet, in Dagen als vreemde symptomen, in het fragmentarische eerste deel (‘Reconstructies’). Inkijkjes krijgen we in het prille moederschap, in het overweldigde moederhoofd, in wat zij bedenkt en filosoferend onderzoekt – hoofdstukjes die titels hebben als ‘Sisyphus voelt zich akelig comfortabel in deze onthechte toestand’, en de definitie van hoop probeert te duiden. Die gefragmenteerde vorm past bij de inhoud: dit is het maximale waartoe een jonge moeder in staat is, zo kun je aannemen. De bondigheid geeft de zinnen, hoewel ze soepel doorlezen, ook een diamantharde intensiteit.

Zoals de ontstellende ontdekking van een paradox van Sisyphus’ moederschap: ‘Dat ze zich zo onbeduidend voelt terwijl ze nooit harder nodig is geweest.’ Of dit lijstje van wat ze vergeten is: ‘De betekenis van het woord „verkwikken”. Dat ze ook nee kan zeggen. Wanneer ze zelf voor het laatst onder de douche heeft gestaan.’ Het traditionele moederlot treft haar: haar leven krimpt ineen, en hoe beknottend ook, haar moederlijke plichtsbesef compenseert het verzuim van de lapzwans van een vader.

Maar het drama in Dagen als vreemde symptomen overstijgt dat doorsnee verhaal van moederrollen, om het oneerbiedig te zeggen. Want er is nog iets, met de dochter. Er zijn artsen (‘Neurologen. Psychiaters. Logopedisten. Audiologen. Orthoptisten’) die willen weten: ‘Gaat het om een gevolg van ongeval, letsel of iets anders?’ Wat? Langzaam daal je mee af in de realiteit van een grote complicerende factor: de dochter heeft een meervoudige handicap. En hoewel Sisyphus ook geniet van hoe het meisje Teletubbies kijkt (ze ‘heeft het niet meer elke keer dat die diabolische dreumes in de zon verschijnt’), staat het leven nu wel in het teken van een ‘zorgindicatie’, een verhuizing naar een ‘treurflat’, haar verslechterende relatie (‘Het orgasme is een anachronisme, denkt ze als haar gedachten weer samenklonteren’, nadat ze heeft gemasturbeerd), en een leegte, een gat en een niet te negeren ‘zuigende werking die het zwart op haar blijft uitoefenen’.

De grot van Plato

Het is herkenbaar of voorstelbaar, en daarmee pijnlijk raak, maar even vaak is het afstandelijk en raadselachtig. Maar Sisyphus’ abstracties hebben ook een functie. ‘Ze schrijft: alle cartografen weten dat afstand de sleutel is’, noteert Baerwaldt, en het eerste deel heet met reden ‘Reconstructies’. Van veilige afstand kun je immers zien wat er aan de hand is, zonder dat de ellende je meteen rauw in het gezicht slaat. Sisyphus ziet haar dochter aan het begin van de roman al ‘gebiologeerd [kijken] naar de schaduwen die over het plafond dansen’: een knipoog naar Plato’s allegorie van de grot, waar Baerwaldt met haar aanpak een slimme analogie naar maakt. Simpel gezegd: we zien afspiegelingen, en dat komt goed uit, want het drama is het beste met een omweg te benaderen. Dus kijk, daar gaat Sisyphus, de jonge moeder. Ze duwt een lege rolstoel voort, dag in dag uit, op weg naar het dagcentrum waar ze haar dochter hoopt op te halen.

Maar er ontsnapt ook iets aan haar reconstructies, en daarover gaat de roman. Dat verhaal komt op gang dankzij de hospita van Sisyphus, ook al iemand met een mythisch karakter – je kunt haar als een Pandora zien, aangezien zij het deksel licht van Sisyphus’ verzwegen leed, zoals Pandora alle rampspoed in de wereld ontketende. Sisyphus krijgt vleugels omgebonden en samen ondernemen ze een tocht die naar de onderwereld lijkt te voeren. ‘En niet achteromkijken’, zegt de hospita. ‘Geloof me, dat is nog nooit goed afgelopen.’ Van Sisyphus en Pandora tot Icarus en Orpheus: tot één mythe beperkt Baerwaldt zich niet.

Maar nog voor hun helletocht (of is-ie al begonnen?) lezen we een deel waarin de rauwe werkelijkheid in het volle licht komt te staan. Herinneringen – aan het jarenlange leven met de handicaps, waarover nu wordt verteld zonder omwegen. Opnieuw fragmenten, gedachten uit het moederhoofd, maar schijnbaar ongefilterd: ze tonen, in hun directheid, de grimmige bleekheid van haar bestaan. Scènes van speeltuintjes, waar haar dochter genegeerd wordt als de soepstengels rondgaan. Toch overheerst nu de liefde, de teerheid, want ook dit is waar: ‘Er zijn dagen waarop je alleen maar paarlemoeren bellen blaast van je eigen spuug.’ En nog een spijkerharde waarheid, van een andere orde: ‘Een onder de tafel geveegde implicatie van het cogito, ergo sum als bepalende vooronderstelling van de westerse kennisleer is dat je niet alle mensen personen kunt noemen.’

Tegen die tijd denk je: ja, mógen de proporties mythisch zijn, verdorie? Als deze last geen mythische lading verdient, wat dan wel?

Levensechte scènes en filosofische en allegorische bespiegelingen – of kortweg: het leven en de mythe – zijn in Dagen als vreemde symptomen ingenieus en innig verstrengeld. De twee dimensies versterken elkaar, vertellen samen het hele verhaal, zowel de praktijk van een leven als de gedachten en verhalen erover, de mythes dus – want die helpen om alles aan te kunnen. Maar daar schuilt ook gevaar in. Ze kunnen ook het zicht op de waarheid ontnemen.

Daar is Baerwaldt zich van bewust. In Dagen als vreemde symptomen gebruikt ze mythes om een klein verhaal groot te maken, én pelt die daarna, tijdens de hellevaart in het slotdeel, weer af. Tot het menselijke verhaal eronder weer zichtbaar wordt – en met een schok weet te ontroeren.


Lees ook

Een rauw sprookjesverhaal over een zeemeermin (●●●●)

Foto Yvonne Hsia / EyeEm