Eens had ik een collega die van hardlopen hield, een doorgewinterde langeafstandsloper. Zijn beste tijd op de marathon was onder de tweeënhalf uur, zeer indrukwekkend. Maar de man had daarbij een probleem. Wat je ook probeerde, ieder babbeltje met hem liep uit op een gesprek over lopen. Lopen, lopen, lopen. Ik heb het eens geprobeerd via zijn dochtertje. „Zeg”, vroeg ik, „hoe oud is je dochter inmiddels?”
Zijn gezicht betrok: „Veertien maanden”, zuchtte hij, „en nog kan ze niet lopen.”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Kijk door je oogharen en je ziet een klein land kleiner worden. De succesvolle sectoren uit het verleden worden in snel tempo verwijderd of uitgekleed: maakindustrie, doorvoer en handel, de landbouw – alles moet minder. Gooi die koeien, hoogovens en distributiecentra eruit en het zal goed komen. Misschien. Maar er bestaat geen welvaart, noch beschermde natuur, zonder economie.
Wat wordt dan het nieuwe Nederlandse verdienmodel? Hightech-industrie en -diensten, zo orakelen velen. Opnieuw: misschien. Het is zeker dat er geen toekomst is zonder goedgeschoolde, creatieve mensen. Goed om dit bij de behandeling van de begroting (lees: bezuinigingen) op Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de Kamer in het achterhoofd te houden. De bewindslieden zwaaien namelijk al met de kaasschaven want ‘helaas, keuzes zijn nodig’. Tegen de bezuinigingen protesteren staf en studenten. Uiteraard. Maar ook bij hen, net als bij politici, ontbreekt een langetermijnvisie. Roepen dat er geld bij moet is even kortzichtig als zeggen dat het minder kan.
Ondertussen barst het Nederlandse hoger onderwijs wel uit zijn voegen. Delen zijn verworden tot een beroepsopleiding met vage vaardigheden. Groepswerkstukken of het afschaffen van cijfers (behalve zelfbeoordelingen) werken alleen in een strikt leerkader. Studenten met weinig focus en minder vaardigheden om zelfstandig te leren, de goede niet te na gesproken, zijn kwetsbaar in hun keuzes, wisselen vaak en geven op. Persoonlijke groei wordt verward met leren (vandaar dat actievoeren vaak een aantrekkelijk onderdeel vormt van het studentenleven). Het gebrek aan verdieping is het gevolg van overbelaste en onderbetaalde docenten en steeds algemenere vakken. Niet toevallig is de deeltijdhoogleraar in opmars.
Het onderliggende probleem is tweevoudig. Universiteiten worden gefinancierd op basis van het aantal studenten, en niet het belang van vakgebieden. Anders gezegd, de vraag vanuit de studenten drijft het systeem, niet die van de maatschappij. Dat leidt tot te veel studenten in sommige studies en te weinig studenten in de talen, exacte en ingenieursrichtingen. Daarnaast is de administratieve druk geëxplodeerd, zowel binnen de universiteiten als vanuit het ministerie. Verwacht niet van universiteitsbestuurders en raden van toezicht dat zij iets kunnen doen om de situatie te veranderen. Ze zitten collectief gevangen in een verdeel- en heersbewind waarin de overheid als kruidenier de centjes verdeelt, regeltjes maakt en controleert.
Een heel onderwijsstelsel veranderen kan natuurlijk niet in één keer. Maar er moet dringend ruimte komen voor minder bedilzucht en nieuwe benaderingen. Binnen universiteiten, die je niet allemaal over één kam kunt scheren, en daarbuiten. Selectie aan de poort, verregaande differentiatie en concentratie voor voldoende kritische massa. Het huidige stelsel oplappen moet begeleid worden door experimenten met volledig nieuwe instellingen met een beperkt aantal opleidingen en hoge private financiering (inclusief beurzen voor geselecteerde studenten).
Lees het bovenstaande niet als een pleidooi voor meer bèta’s. Deze regering heeft minder internationale ambities, maar Nederland zal altijd een open economie blijven met grote culturele invloeden van buitenaf. Het zal al zijn diplomatieke en soft power in moeten zetten om zijn economie en veiligheid te waarborgen binnen een mogelijk zwakkere EU. In een multipolaire wereld, meer gedomineerd door China en het mondiale zuiden dan door de VS, zijn academische reflectie en dus geesteswetenschappen en kunsten noodzakelijk om bruggen te bouwen.
Toekomstig hoger onderwijs vraagt om een plan dat beschermt tegen kwaliteitsverlies en irrelevantie, de weg wijzend naar een dynamisch leersysteem voor een economie die grote veranderingen zal kennen en waarin kunstmatige intelligentie en sociale media domineren. Daarvoor is niet alleen een visie op een toekomstig verdienmodel leidend, maar een visie op een evenwichtige open samenleving.
Louise O. Fresco is wetenschapper, bestuurder en schrijver (louiseofresco.com).
De Roemeense premier Marcel Ciolacu, leider van de sociaaldemocratische partij Partidul Social Democrat (PSD), loopt in de exitpolls van de eerste ronde van de presidentsverkiezingen van zondag voorop. Dat melden Roemeense media. Hij lijkt een kwart van de stemmen te gaan krijgen. Op 8 december volgt een tweede ronde, waaraan de twee kandidaten met de meeste stemmen meedoen. Als Ciolacu de verkiezingen wint en president wordt, moet hij zijn premierschap opgeven.
Ciolacu wordt gevolgd door de centrumrechtse Elena Lasconi, leider van de liberale partij Uniunea Salvați România (USR), met 18 procent van de stemmen in de exitpolls. De hoge score voor Lasconi werd niet voorzien in de peilingen. Volgens eerdere peilingen zou het niet Lasconi, maar George Simion zijn, die het op 8 december tegen de premier zou opnemen, maar de exitpolls staat hij momenteel op 14 tot 15 procent van de stemmen.
Simion is leider van de extreemrechtse partij Alianța pentru Unirea Românilor (AUR), een partij die kort voor de laatste parlementsverkiezingen van 2020 werd opgericht. AUR won een verrassende 9 procent van de stemmen. In de peilingen voor de parlementsverkiezingen van 1 december, die gelijk lopen met de presidentsverkiezingen, staat AUR nu op 21 procent van de stemmen. Daarmee zou Simions partij de op een na grootste worden, na PSD van Ciolacu.
‘En jij, slagter?’ was de simpele vraag die de Zuid-Afrikaanse dichter, schrijver en kunstenaar Breyten Breytenbach in 1972 stelde in een gedicht waarin hij zich richtte tot de Zuid-Afrikaanse apartheidspremier John Vorster. Waarna hij de vraag stelde hoe het was een ‘slagter’ te zijn: „jij die belast bent met de veiligheid van de staat / waaraan denk jij als de nacht haar skelet begint te tonen / en de eerste schreeuw uit de gevangene / wordt geperst […] wordt je hart in je keel ook stijf / wanneer je de gebluste ledematen aanraakt / met dezelfde hand die over de geheimen van je vrouw streelt?”
Breytenbach werd met dit gedicht niet alleen wereldberoemd, hij moest er ook zijn excuses voor aanbieden toen hij in 1975 werd opgepakt tijdens een bezoek aan Zuid-Afrika wegens ‘banden met terrorisme’. In zijn woonplaats Parijs overleed zaterdag een van de belangrijkste Afrikaanstalige auteurs; iemand die van zijn gedichten, proza, essays, manifesten en beeldende kunst een geheel wilde maken.
Op de dag dat Breytenbach geboren werd – 16 september 1939, in een Zuid-Afrikaans dorp aan de West-Kaap – begon al meteen het „gedonder”, vertelt hij in zijn autobiografische roman Een seizoen in het paradijs. „Ik was vanaf het eerste moment geknipt voor grote daden.”
Los van de verbeeldingsvrijheid in deze weergave van zijn geboorte trad in 1964 inderdaad de dichter Breytenbach de literaire wereld binnen als iemand die geknipt bleek voor „grote daden”. Hij kwam in dat jaar met zowel de bundel Die Ysterkoei moet sweet als met Katastrofes (prozagedichten), waarin hij bij wijze van inleiding op zijn werk schreef: „Ik hoop zodoende een waterdichte zaak tegen het leven op te bouwen.” Meteen was duidelijk dat hij met zijn taalgebruik de vernieuwing bracht waar enkele andere Zuid-Afrikaanse dichters ook naar zochten. Breytenbach werd een van de Sestigers, een literaire stroming in de Zuid-Afrikaanse literatuur waarin apartheid als thema onvermijdelijk was. Hij kreeg dan ook te maken met een verbod op zijn werk.
Extremistische lijkrede
Begin jaren zestig verhuisde hij naar Parijs, waar hij trouwde met de Vietnamese Yolande Ngo Thi Hoang Lien. Met Okhela, een groep witte antiapartheidsactivisten, streed hij tegen het apartheidsregime. In eigen land bleef hij een veelbesproken auteur en apartheidsbestrijder. Het was in die tijd ongebruikelijk dat iemand uit de ‘eigen Afrikaner’ gemeenschap zo duidelijk inging tegen de ideeën van de Zuid-Afrikaanse samenleving, zoals de Sestigers deden. In 1973, toen Breytenbach even terugkeerde naar zijn geboorteland – zijn vrouw had daarvoor dispensatie gekregen – typeerde hij zijn positie tijdens een bekende toespraak (in zijn eigen woorden, een „extremistische lijkrede”) als volgt: „Volgens een recente uitspraak van een volksleider – ik doel hier op een witvolksleider, niet op een volkvolksleider – behoor ik klaarblijkelijk ook tot de ‘agenten van een geestelijke en morele bezoedeling die als een pest in het donker werkt en die de Westelijke wereld reeds op zijn knieën heeft gebracht, één van die slappe slungels met de haren van Simson maar niet met zijn kracht’.”
Dat bleek te kloppen. Toen hij twee jaar later opnieuw terugkeerde, werd hij met veel vertoon bij een ‘terrorismeproces’ veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf. Internationaal ontstond er niet alleen meer aandacht voor zijn werk, er werden ook verschillende comités opgericht, die zijn vrijlating bepleitten. Na zeven jaar kwam hij vrij, waarna de toenmalige Franse president Mitterand hem tot Frans staatsburger verklaarde.
Wat die jaren van gevangenschap betekenden, is terug te lezen in De ware bekentenissen van een witte terrorist (1984). Hierin vertelde hij niet alleen over de wrede wereld tussen die muren, maar schreef hij ook over zijn manieren om te overleven. Hij merkt dat zijn lichaam slapper en lustelozer wordt, maar ondertussen doet hij zijn best geestelijk sterk te blijven. „Vergeet nooit deze eenvoudige waarheid: als je de menselijkheid van de persoon tegenover je ontkent, tast je gegarandeerd je eigen menselijkheid aan”, drukt hij zichzelf en de lezer op het hart.
Ook in zijn gedichten in de bundel De ongedanste dans worden de gruwelen van het gevangeniswezen, waarin je teruggebracht wordt tot niets, gekoppeld aan innerlijke reizen en herinneringen: „je bent aangepast en bent niks dan een nummer, / een dossier -wordt gerehabiliteerd: leer / wat de bak je leert:/ om gevangene te zijn.”
Testament van een rebel
De ervaringen hebben een blijvende invloed op zijn werk, al zou het de rijkdom van zijn werk tekort doen door alles daarop terug te voeren. Maar er kwam in het werk een splitsing in twee Breytenbachs, behalve de mens Breytenbach was er de ‘Breyten Woorddwaas’ zoals hij zijn literair alter ego in een van zijn gedenkschriften noemde.
Zijn poëzie getuigde van verrotting en aftakeling, en die thematiek kenmerkte vaak ook zijn beeldende werk. Want Breytenbach was behalve schrijver/ dichter ook schilder. Hij is een dubbeltalent dat de werkelijkheid aan de verbeelding wilde blootstellen en andersom.
Die wisselwerking is vanaf het begin ook in zijn beeldende werk te zien: kamers hebben er één hoek, ramen hebben luistervinken of achter tafels zitten inquisiteurs. De vele vogels, honden en insecten in zijn vaak surreële werk getuigen niet van bewondering voor de natuur, maar verbeelden een onheil in een grotesk universum. Er zit geen moraal in, maar beelden uit het leven worden er in vergroot, en daarom vaak grotesk.
De illusie iets te kunnen veranderen met zijn werk verdween steeds meer naar de achtergrond. Wat zowel zijn poëzie, romans, gedenkschriften, zijn essays en zijn beeldende kunst verbindt, is de pijn die eruit spreekt. De openingsregels uit zijn gedicht ‘Testament van een rebel’ zijn ondanks het eeuwige zoeken en de vrees niets te kunnen veranderen, blijvend: ‘geef mij een pen / opdat ik kan zingen / dat leven niet voor niets is’.