Heerlijk zijn simpele vragen waar je zelf nooit opkwam. ‘Waar laat een piloot zijn jas?’ vroeg mijn zoontje een keer. En zijn broer: ‘Hoe heet de bovenste tree van een keukentrap?’ Of: ‘Kunnen dieren scheiden?’ Jerry Brottons boek over de vier windrichtingen staat vol van zulke ongebruikelijke en tegelijk volstrekt voor de hand liggende vragen. En hij heeft er meestal nog een antwoord op ook.
Waarom kun je oneindig naar het oosten blijven reizen maar niet naar het noorden? Waarom heet het Midden-Oosten het Midden-Oosten? Waarom zijn er vier windrichtingen en niet vijf of drie of zes? Is het zuiden een richting of een plaats? Hoezo een westelijk en een oostelijk halfrond? Waarom staat het noorden altijd bovenaan?
Om met deze laatste vraag te beginnen: er zijn uitzonderingen. Zo hadden oude islamitische kaarten het zuiden boven omdat Mekka voor Mohammed vanuit Medina in het zuiden lag. Ook een IJslandse kaart uit de veertiende eeuw deed dat, waar zo’n beetje de hele rest van de wereld zich immers zuidwaarts bevond. Op zulke kaarten kijk je dan kennelijk van onder naar boven.
Op de eerste foto van planeet aarde, genomen vanuit de Apollo 17, lag het zuiden eveneens bovenaan. Maar de NASA publiceerde de beroemd geworden Blauwe knikker in 1972 op zijn kop om het beeld herkenbaar te maken. In dat licht is het intrigerend en misschien zelfs wat ongemakkelijk om een tijdje rond te dwalen op de wereldkaart van de Australische cartograaf Stuart McArthur uit 1979. Hij draaide noord en zuid simpelweg om. ‘Lang leve Australië’, schreef hij er ironisch bij. ‘Heerser over het universum!’ Wat zou het mooi zijn om die kaart overal, bijvoorbeeld in groep 7, een jaar lang voor de klas te laten hangen om wat vanzelfsprekendheden over de wereld en onze plek daarin te ondermijnen.
Want windrichtingen zijn meer dan louter een geografische aanduiding. Heilige plaatsen bieden vaak oriëntatie (letterlijk: gericht op de oriënt), denk aan Mekka, of Jeruzalem. Het altaar van katholieke kerken staat op het oosten en islamieten zeggen hun gebeden die kant op. Talrijke beschavingen bouwden hun tempels op het oosten, waar de zon opkwam. Terwijl geen enkele het westen aanbad, hooguit werd er soms een mythische rijk gesitueerd als Elysium, of Atlantis.
Kardinale richtingen
Behalve religie en mythe speelt ook biologie een rol bij wat Brotton liever ‘kardinale richtingen’ noemt dan windrichtingen, het gaat immers om veel meer dan geografie en weersomstandigheden. Zo hebben veel trekvogels een innerlijk kompas gebaseerd op de zon en op magnetische velden. Een van de redenen voor vier richtingen en niet drie of vijf heeft te maken met ons menselijk lichaam dat een voor, een achter, links en rechts onderscheidt dankzij ledematen, stand van het hoofd en van de ogen.
De vier windrichtingen hebben ook economisch betekenis. Het onderscheid tussen een westelijk en oostelijk halfrond is te herleiden tot concurrentie-afspraken van Spanje en Portugal in de zestiende eeuw. Zij besloten tot een westelijk respectievelijk oostelijk monopolie op de wereldwijde handelsroutes; Amerika voor de Spanjaarden, Azië voor de Portugezen. Vanuit zo’n commercieel perspectief ontstond ook de West-Europese blik op het Verre Oosten, met dank aan Marco Polo, en een Nabij en Midden-Oosten. Een merkwaardige benaming voor de Antillen als West-Indië laat zien hoezeer windrichtingen met kolonialisme zijn verweven. De verre wingewesten bepaalden in Europa van velen het dagelijks bestaan. Het oosten, zei de negentiende-eeuwse Britse staatsman Disraeli, ‘is een carrière’.
Maar de geografische windstreken vertegenwoordigen veel meer. In de Verenigde Staten bewonderde de schrijver Thoreau de ongereptheid van het wilde westen: daar gloorde de hoop van nieuw leven en avontuur. Dat nieuwe leven had wel een schaduwzijde. De Engelse koning George III probeerde in 1763 nog om het gebied waarvan de rivieren in de Grote Oceaan uitstroomden voor de oorspronkelijke bewoners te reserveren, maar er was geen houden aan. De roep van het westen dreef kolonisten onder het vaandel van vrijheid, godsdienst en superioriteit tot het grootschalig vermoorden van deze bewoners.
Een boek over zo’n rijk onderwerp is onvermijdelijk ook een boek van gemiste kansen. In Europa bewonderden veel romantici het zuiden, in het voetspoor van Goethes Italiaanse reis over zijn verblijf in het land waar de citroenen bloeiden. Brotton noemt het niet en heeft geen aandacht voor de door schilders en dichters in het leven geroepen mythe van zuidelijke liefde, warmte en schoonheid die aan de wieg stond van de mediterrane miljardenindustrie van het massatoerisme.
Evenmin heeft hij oog voor de hardnekkige Europese tegenstelling van een vermeend ijverig, zuinig en eerlijk noorden en een lui, spilziek en corrupt zuiden. Moeten de Italianen in het noorden opdraaien voor de lapzwansen van het zuiden, vraagt Lega Nord zich af; de Catalanen voor die luilakken in Andalusië? Wordt er beneden de rivieren bij ons in Nederland niet veel meer door wethouders gesjoemeld of positief: bourgondisch gegeten? Als elk land in Europa zijn eigen zuiden heeft, ligt Milaan misschien wel noordelijker dan Maastricht.
Westerse superioriteitsgevoelens
Noord, oost, zuid, west bespreekt terecht Edward Saids kritiek op de westerse superioriteitsgevoelens in diens invloedrijke Orientalism (1978) en China’s zelfbeeld als Rijk van het Midden. Maar hoe inwoners van zeg Kaboel, Kinshasa, Buenos Aires of Beijing de vier kardinale richtingen nu beleven wordt niet duidelijk want de westerse blik domineert. Zo illustreert dit boek onbedoeld nog eens een belangrijk hedendaags filosofisch inzicht, namelijk dat taalgebruik een vorm van machtsuitoefening is.
Het is dan ook jammer dat een politieke analyse van het superieur geachte Westen in dit boek achterwege blijft. Krampachtig verdedigen conservatieve schrijvers als Niall Ferguson en Roger Scruton dit idee van ‘The West and the Rest’ in een snel veranderend krachtenveld van geopolitieke allianties. Allianties met een heel andere oriëntatie op de vier windrichtingen.
Brottons kritiek mikt op iets anders. Volgens hem is de Blauwe knikker uit 1972 verworden tot de hedendaagse blauwe stip op google maps, zodat de jeugd van tegenwoordig zich niet meer kan oriënteren. Iedereen kijkt alleen vanuit dat eigen punt op de kaart. Daar zit wat in, gezien de grote aantallen mensen die hun weg alleen nog met de smartphone weten te vinden, aangestuurd door commercieel aangestuurde algoritmes. Maar de door hem gedoemde digitale wereld biedt tegelijk een weergaloze rijkdom aan richtingen en perspectieven, een duizelingwekkend kompas dat ons net zo goed kan verwarren als ons juist onze plaats kan doen vinden.