David Simons was een invloedrijk bestuurder die achter de schermen floreerde, zo blijkt uit de biografie van Hinke Piersma

Een bekende Nederlander was David Simons niet, al verkeerde hij een groot deel van zijn leven – niet zijn héle leven – in de hoogste kringen. Hij was rechtsgeleerde, hoogleraar, adviseur van de koninklijke familie, regeringscommissaris, een prominent lid van de VVD, en hij zou minister van Binnenlandse Zaken zijn geworden, in 1959 in het kabinet-De Quay, als de fractievoorzitter van de Katholieke Volkspartij Carl Romme daar geen bezwaar tegen had gemaakt. Romme had geen zin in ‘twee Joden in het kabinet’. Dat was er wat hem betreft één te veel. De andere was Sidney van den Bergh, die minister van Defensie werd.

Waarom waren twee Joden te veel voor Romme? ‘Het blijft speculeren’, schrijft Hinke Piersma in haar biografie van David Simons, Vergeet de trieste dagen… De tweestrijd van een Nederlandse zionist. En daar laat ze het bij. Ze vertelt wel dat Sidney van den Bergh, weduwnaar, na twee maanden moest terugtreden omdat hij een relatie had met een formeel nog niet gescheiden vrouw. Dat weet ze uit een interview met Van den Bergh in het Algemeen Dagblad. Zijn politieke baas vond het ‘niet juist’ als hij aanbleef. Maar wat ze ervan víndt, dat zegt ze niet. Ze oordeelt nooit en dat is een van de vele redenen waarom Vergeet de trieste dagen… zo’n goed boek is. Hinke Piersma, hoofd onderzoek en adjunct-directeur van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, presenteert meeslepend de feiten en doet hooguit hier en daar een voorstel voor een interpretatie.

Misschien, schrijft ze dan, was David, die alom werd geprezen om ‘zijn kalmte en zijn vriendelijkheid, zijn diplomatieke gaven en zijn intellect’, wel een beetje saai voor zijn artistieke en temperamentvolle vrouw, Ida Simons-Rosenheimer. Zij had voor de oorlog furore gemaakt als concertpianiste en hij ‘lijkt niet iemand te zijn geweest bij wie de vonken eraf vlogen en met wie je lol of ruzie kon maken’. Maar of dat echt zo was, of ze gelijk heeft, dat laat ze in het midden. Wat weet je eigenlijk van mensen af? Het eerste citaat in haar boek is van de Bulgaars-Amerikaanse schrijver en essayist Maria Popova: ‘History is not what happened, but what survives the shipwrecks of judgment and chance.’ Verderop zegt Hinke Piersma dat de biografie ook een commentaar is op haar vakgebied, de geschiedschrijving, ‘waarin weinig wordt stilgestaan bij al die dingen die we niet weten’.

Een tiental blocnotevelletjes

Geen geheimzinnigheid ook over hoe moeilijk ze het met het schrijven van dit boek heeft gehad. Hinke Piersma, gepromoveerd op De drie van Breda. Duitse oorlogsmisdadigers in Nederlandse gevangenschap 1945-1989, kreeg de opdracht voor de biografie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. David Simons (1904-1998) was voor de oorlog directeur van de afdeling die de boekhouding van lokale overheden controleerde. Klinkt niet heel spannend, nee, en in het voorwoord hóór je haar bijna zuchten. Hoe schrijf je in godsnaam een goed verhaal over een man die ‘achter de schermen floreerde’ en ‘zelden de spotlights zocht’? En van wie ook nog eens bijna geen persoonlijke documenten bewaard zijn gebleven. Een dagboek hield hij niet bij en zijn brieven waren zelden langer dan één of twee alinea’s. Zijn autobiografie, waar hij op zijn oude dag aan begon, besloeg een tiental slordig beschreven blocnotevelletjes. Hij deed het, schreef hij, op aandringen ‘van kinderen en vrienden’, en stopte er dus al snel weer mee. Voor de publicatie van zijn herinneringen zag hij sowieso ‘onvoldoende reden’.

Zionistische student

Zijn moeder, Brandina Simons-de Vries, was zevenendertig toen hij geboren werd, in Groningen. Hij was haar derde en laatste kind. Van Brandina is weinig meer bekend dan dat ze eind november 1942 is gestorven in een Joods bejaardentehuis in Amsterdam. De gaskamer is haar nét bespaard gebleven. Zijn vader, Karel Simons, had een Joodse slagerij in Groningen. Hij stierf in 1933. David Simons studeerde rechten in Amsterdam, werd lid van de Nederlandse Zionistische Studenten Organisatie en promoveerde een jaar voor de oorlog in Leiden, cum laude. Bij het diner ’s avonds, schrijft Hinke Piersma met veel gevoel voor detail, was er hoender en in boter gebakken tongfilet, met daarbij op z’n Italiaans bereide asperges. Op z’n Italiaans? De kopjes waren bedekt met kaas. Simons werkte toen al bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en woonde in Den Haag met zijn vrouw Ida, de concertpianiste. Het geïllustreerde weekblad de Dameskroniek schreef na de oorlog dat ze elkaar hadden leren kennen bij vrienden, waarna David pianoles bij Ida nam en ‘vanaf dat moment brak de heerlijkste tijd van hun leven aan’. Ze trouwden in 1933 en in 1937 werd hun zoon Jan geboren. Hij zou hun enige kind blijven.

Die heerlijke tijd was voorgoed voorbij toen de Duitsers Nederland binnenvielen. David Simons werd, als Jood, ontslagen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, was daarna medewerker van de Haagse afdeling van de Joodse Raad – hij deed financiën en juridische zaken – en bleef daardoor relatief lang gespaard voor deportatie. In april 1943 waren hij, Ida en hun zoontje Jan van net zes dan toch aan de beurt. Ze stonden op een lijst van zogenaamd bevoorrechte Joden, dus werd het Barneveld voor hen. In september, toen de Duitsers genoeg hadden van al die uitzonderingen, moesten ze toch naar Westerbork. Op 4 september 1944 werden ze in de veewagon naar Theresienstadt gezet, waar ze twee dagen later aankwamen. Ida zou in haar autobiografische boek Mizzi later schrijven dat ze met Jan samen werd ondergebracht in de Hamburger Kaserne, waar ze op de vloer moesten slapen ‘tussen de balken in het stof, in haast permanente duisternis’. David ging naar de Dresdner Kaserne.

Veerkracht na 1945

Na hun repatriëring, in de zomer van 1945, lijkt David Simons er alles aan gedaan te hebben om de ellende achter zich te laten en door te gaan met zijn leven. ‘Vergeet de trieste dagen’, schreef hij aan zijn zuster in Engeland, waar zij de oorlog had doorgebracht. En: ‘De normale mens heeft een grote veerkracht.’ En: ‘Psychisch lijden moest men vooral niet te zwaar zien.’

Hij bemoeide zich met het vraagstuk van de ondergedoken Joodse kinderen van wie de ouders vermoord waren. Was het beter om die bij hun niet-Joodse pleegouders te laten? Moesten ze terug naar de Joodse gemeenschap, of wat daarvan over was. Terug naar de Joodse gemeenschap, vond hij. Daar hoorden ze. Het verdriet van de kinderen en de pleegouders was voor hem van ondergeschikt belang. Hij voerde een rechtszaak tegen de gemeente Den Haag, die de niet-betaalde erfpachtcanon van zijn in de oorlog geconfisqueerde huis opeiste. Hij verloor. De katholieke wethouder van de Dienst Volkshuisvesting en Wederopbouw vond dat het niet aan het gemeentebestuur was ‘om voor Sint Nicolaas te gaan spelen’ door de schuld van Joodse huiseigenaars kwijt te schelden. Wat David Simons daarvan vond, of wat hij daarbij vóélde – Hinke Piersma weet het niet.

En Ida? Ze probeerde haar speelconditie terug te krijgen en weer concerten te gaan spelen. Het lukte haar niet. Ze ging schrijven en in 1959 publiceerde de roman Een dwaze maagd. Ze kreeg lovende recensies en het boek werd goed verkocht. Toch maakte ze op 27 juni 1960 een eind aan haar leven.


Lees ook

De ring met de parel van Ida Simons

De ring met de parel van Ida Simons