‘De onvermijdelijke draadzanger: dat is de geelgors; de beste draadzanger: dat is de boompieper; en het mooiste draadvogeltje: dat is de roodborsttapuit.” Neerlands meest vermaarde natuurbeschermer Jac. P. Thijsse blies stevig op de loftrompet toen hij in 1897 de aantrekkelijke kanten van de moderne telegraafdraden besprak. Zóveel vogels die zich gaarne op die draden ophielden! Met zijn binocle zag hij soms wel een dozijn geelgorzen op een rij.
Het staat in de tweede jaargang van het tijdschrift De Levende Natuur en het moet veel lezers het behaaglijke gevoel hebben gegeven dat lang niet alle vooruitgang zich tegen de natuur keerde. Aan het genoegen werd in 1914 weer een eind gemaakt door natuurbeschermer Jan Drijver die in hetzelfde DLN een lelijke keerzijde van de medaille beschreef. Ja, boerenzwaluwen en spreeuwen en ook torenvalkjes zaten graag op de telegraaflijnen, maar voor veel andere vogels waren die een dodelijk gevaar. Als ze er in de zwarte nacht tegenaan vlogen braken ze hun vleugels en volgde een wisse dood. Vooral trekvogels, die het terrein niet kenden, liepen een groot risico. In één jaar had Drijver langs een telegraaftraject van nog geen zes kilometer meer dan twintig dode vogels geteld.
Telegraafdraden
Hij plaatste zijn waarneming in perspectief: Nederland had in 1911 een telefoonnet van 3.071 km en een rijkstelegraafnet van wel 7.600 km. Sommige telegraafleidingen bestonden uit wel honderd draden. Daar kwamen dan de telegraafdraden van de spoorwegen nog bij. Er stond nog geen 10 volt spanning op maar de draden van koper of gegalvaniseerd ijzer waren dun en moeilijk zichtbaar, dat was het probleem. Duizenden vogels werden er jaarlijks het slachtoffer van.
De net genoemde ‘telegraafdraden’ zijn in de loop van de twintigste eeuw allemaal weer opgeruimd, maar de aanduiding schoof door naar het type bovengrondse laagspanningsleidingen waarmee het platteland van elektriciteit wordt voorzien. Ook de hier veel geciteerde fysicus Marcel Minnaert had het in de jaren zeventig nog onbekommerd over ‘telegraafdraden’. Zo gaat dat met taal.
Hoe het zij: een paar weken geleden ontstond een fel verlangen om in Waterland nog eens een ouderwetse foto van een stel boerenzwaluwen op telegraafdraden te maken, bij voorkeur met wat wuivend riet en cumulonimbus. Dit is op een rare teleurstelling uitgelopen: ook de elektriciteitsdraden zijn verdwenen, nergens meer te bekennen, Waterland krijgt zijn stroom tegenwoordig ondergronds aangeleverd. En niet alleen Waterland, met de rest van het platteland is dat al net zo. Rij met het Google Street View-autootje de landweggetjes af en je ziet het vanzelf: niks meer. Rij België binnen en je vindt ze weer volop. Landelijk netbeheerder Tennet had het al gezegd: het laag- en middenspanningsnet van de regionale netbeheerders ligt bijna overal onder de grond, alleen beheerder Stedin heeft in dorpjes rondom Gouda nog wat bovengrondse leidingen. Precies, zegt Stedin, we hebben nog zo’n 100 km boven de grond en er staat 400 volt op. „Overigens noemen we de leidingen liever lijnen, leidingen zijn dingen waar gas en water door stroomt.”
Spanningsloze draden
Zo moest de focus wel verglijden naar het bovengrondse hoogspanningsnet dat door Tennet zelf wordt beheerd, maar de kans om daar zwaluwen aan te treffen leek niet groot. „Vogels zitten nooit op hoogspanningsleidingen”, schreef een kritische lezer alweer lang geleden, toen deze rubriek net had gezegd dat dit wél zo was. „Hoogstens zitten ze op de spanningsloze draden die als bliksemafleider dienst doen.”
„Het klopt”, zegt de woordvoerder van Tennet, „vogels gaan bij voorkeur op de spanningsloze bliksemdraden zitten. Maar ze kunnen wel degelijk ook op spanningvoerende lijnen plaats nemen, dat is geen enkel probleem. Maar hoe hoger de spanning hoe minder dat voorkomt. Ze kiezen liever 110 kilovolt dan 380 kilovolt.”
Het blijkt dat vogels het elektrisch veld rond de lijnen kunnen detecteren, dat is al lang geleden aangetoond. Wat ze daarbij gewaar worden is niet duidelijk, Tennet houdt het op een soort prikkeling of tinteling. Misschien dat die suggestie komt van monteurs die in voorkomende gevallen moesten werken aan lijnen die nog onder spanning stonden. Live-line working (‘hotline maintenance’) is in Nederland wettelijk verboden.
De buitenstaander kan zich voorstellen dat de vogels ook de hitte van de hoogspanningskabels voelen, want die kunnen bij een hoge stroomsterkte en in windstil, droog weer flink warm worden. In Nederland zijn wel temperaturen van 70 of 80 graden Celsius gemeten, maar meestal is het verschil met de omgevingstemperatuur maar een paar graden, zegt Tennet. Wind kan heel effectief koelen.
Kabeltemperatuur
Op de vele thermografische opnames die van hoogspanningskabels zijn gemaakt is meestal weinig bijzonders te zien, tenzij een speciale ‘hoge-temperatuurgeleider’ was gefotografeerd. In het algemeen is het bezwaar van een hoge kabeltemperatuur dat die de doorhang (de zeeg) doet toenemen. Erg hete, doorhangende lijnen zouden in het buitenland wel bossen in brand hebben gestoken.
Ten slotte kunnen vogels nog op het spoor van hoge spanningen worden gezet door het geluid dat de hoogspanningslijnen produceren. Vooral bij vochtig, mistig of miezerig weer valt soms een zwak geknetter te horen dat wordt opgewekt door zogenoemde corona-ontladingen aan scherpe uitsteeksels. Hoe hoger de spanning hoe meer geknetter, zegt de literatuur. Het geluid dat de wind in de kabels opwekt staat natuurlijk los van de spanning, eerder heeft het een relatie met de dikte van de kabels, Minnaert legt dat uit. Het komt hoofdzakelijk van de luchtwervels (Von Karman-wervels) die de wind aan lijzijde opwekt. De strak gespannen telegraafdraden van weleer konden in trilling raken en dan gaan gonzen of zingen. Kinderen werd wijsgemaakt dat je dan de telegrammen hoorde voorbijkomen. De Tennet-lijnen zingen niet.