Een bijzondere historische natuurgebeurtenis speelde zich afgelopen zaterdagmiddag 5 oktober af bij de Wassenaarse Slag, een afgelegen strandopgang bij duingebied Meijendel. Een paar honderd mannen behangen met alle mogelijke verrekijkers waren er getuige van. In een bosperceel speurden ze in het herfstzonnetje opgewonden naar een vogel met de omvang van een grijs bolletje.
Om 16.35 uur zag vogelaar Gerard Steinhaus, die na een alarmmelding in de appgroep voor zeldzame vogels halsoverkop vanuit zijn woonplaats Zeist naar deze plek was afgereisd, het beestje zitten: een roetvliegenvanger (Muscicapa sibirica). Het dertien centimeter grote zangvogeltje zat soms minutenlang stil op het uiteinde van een takje. „Niet de meest spannende vogel qua kleurstelling, maar wel verschrikkelijk zeldzaam”, zegt Steinhaus.
Het is voor het eerst dat de normaal in Siberië broedende en in Indonesië overwinterende soort in Nederland werd waargenomen. Een primeur voor het land en voor Steinhaus in het bijzonder. Hij vestigde zaterdag een record. Sinds dit weekeinde is Steinhaus de eerste Nederlander die in eigen land vijfhonderd vogelsoorten heeft waargenomen. Geen gering aantal in een land waar in totaal 541 soorten ooit werden gesignaleerd.
Steinhaus (67) werkte 43 jaar op de financiële administratie van de Vogelbescherming in Zeist. Hij geldt als een zeer ervaren twitcher. Dat is een vogelaar die gericht op zoek gaat naar bijzondere exemplaren. Via appjes houden deze soortenjagers elkaar op de hoogte van de laatste vogelbewegingen en wisselen ze coördinaten uit. Nederland telt tussen de vijfhonderd en duizend twitchers, schat Steinhaus. „Mensen die het hele jaar door alles uit hun handen laten vallen om een dwaalgast [een vogelsoort die maar zelden Nederland aandoet] te bekijken.”
Lees ook
Speuren naar vogels: ‘Ik zag hem! Die met dat gele kontje!’
De pier van IJmuiden
Het begon voor Steinhaus met de ijsvogel. Op zijn vijftiende zag hij het kleurrijke vogeltje vliegen terwijl hij naar het station van Driebergen-Zeist fietste. Het waren de jaren dat je tussen Zeist en Wijk bij Duurstede nog zomertortels en klapeksters zag. „Je ging steeds verder kijken.” In het najaar van 1975 reisde Steinhaus met twee vogelvrienden elke zaterdag met de bus naar IJmuiden om daar op de pier te spieden naar alken, Jan-van-genten of een grauwe pijlstormvogel. „Ik zag er mijn eerste zwarte zeekoet.”
In 1979 richtte Steinhaus met vrienden de Dutch Birding Association op. Doel van de stichting is het stimuleren van het bestuderen van wilde vogels. De belangrijkste activiteit is de uitgave van het tijdschrift Dutch Birding. „Eerst was het een stenciltje voor enige tientallen mensen en nu hebben we een website en een professioneel tijdschrift dat zes keer per jaar verschijnt en 1.500 abonnees telt.”
In het begin moest je altijd een zak met kwartjes bij je hebben en weten waar de telefooncellen stonden, zodat je anderen kon verwittigen
Destijds is Steinhaus zelf begonnen met het maken van ranglijsten: wie heeft waar welke vogel gezien? Dan belde hij vogelaars en stelde ook spelregels op. Categorie C-soorten, de geïntroduceerde soorten, tellen bijvoorbeeld niet mee, zoals de fazant, nijlgans of halsbandparkiet. „Je kan niet out of the blue in de top-25 verschijnen. Je moet het lang doen om veel soorten te zien. De gemiddelde leeftijd van de topvogelaars is 64 jaar.”
Twitchers zijn in overgrote meerderheid mannen. Ook in Wassenaar kwam vrijwel geen enkele vrouw speuren naar de, om onduidelijke redenen duizenden kilometers de verkeerde kant opgevlogen, roetvliegenvanger. Evenwel rukt heel langzaam de vrouwelijke vogelaar op. „De oudere, bebaarde mannen met afritsbroeken” hebben het rijk niet meer voor zich alleen, concludeerde presentator Menno Bentveld van Vroege Vogels afgelopen zondag. Het radioprogramma bracht een reportage over de VogelVrouwen, een „community” van exclusief vrouwelijke vogelaars van tussen de achttien en veertig jaar.
Vuurtorentje
Niet alleen de identiteit van de vogelaar verandert, ook de techniek. „In het begin moest je altijd een zak met kwartjes bij je hebben en weten waar de telefooncellen stonden, zodat je anderen kon verwittigen.” Veel romantiek is verdwenen, maar er zijn ook minder frustraties. Steinhaus: „Vroeger werd je gebeld: ha, er is net een bosgors gezien in de Eemshaven, bij dat kleine vuurtorentje, je weet wel. En dan kwam je na twee uur en een kwartier ter plekke en dan hoorde je: ja, tien minuten nadat we je belden, is hij weer weggevlogen.”
De mooiste vogel die Steinhaus ooit zag, is de groene bijeneter. „De vogel die ik het liefste nog zou willen tegenkomen, is het steppehoen. Een mythische soort. Een heel mooie vogel.” Hoe het de vogels in zijn algemeenheid in Nederland vergaat, vindt Steinhaus moeilijk te zeggen. Bos- en moerasvogels gaan vooruit, maar boerenlandvogels gaan achteruit. „Toen ik vijftig jaar geleden begon, was er geen zeearend te bekennen, maar toen zag je wel nog broedende ortolanen.”
Dat Steinhaus nu als eerste Nederlander vijfhonderd vogelsoorten zag, is volgens hem vooral te danken aan de tipgevers en zijn werkgever. Vogelbescherming heeft veel begrip voor de aandrang van werknemers om het ongewone te willen zien vliegen. „Als ik administrateur bij de Remia was geworden in Den Dolder en ik had dan op het werk verteld dat ik even naar Schiermonnikoog moest om een steppekievit te zien, dan zouden ze ook zeggen: ‘Ja, dikke doei. Ga maar in het weekend.’”
Lees ook
Vogels en seks: van vreemdgaan bij de vleet tot één keer per jaar zin