Nelli Cooman hield haar dochter als kind weg van atletiek: ‘Het verdriet dat ik heb gehad, wilde ik haar niet laten gebeuren’

Nelli Cooman (60) is een van de snelste Nederlandse atletes ooit. Ze werd twee keer wereldkampioen sprint (60 meter indoor) en deed twee keer mee aan de Olympische Spelen. Haar dochter Ronéll Rosier (24) liep drie jaar geleden háár eerste sprintwedstrijd en werd twee jaar geleden tweede op de Nederlandse Studentenkampioenschappen.

Zo moeder, zo dochter, zou je denken. Maar zo simpel is het niet. Ronéll mocht van haar moeder nooit op atletiek. Alle sporten mocht ze doen, behalve atletiek. Pas op haar negentiende begon ze met hardlopen. Ze deed dat bij Henk Kraaijenhof, de voormalige trainer van haar moeder. Sportjournalist André van Kats beschrijft hun samenwerking in zijn onlangs verschenen boek Het Sprintexperiment.

Nelli Cooman werkt als wijkregisseur in Rotterdam, Ronéll Rosier is bijna afgestudeerd in bewegingswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. We spreken elkaar in een café op het Media Park in Hilversum, waar ze eerder die middag te gast zijn geweest bij een radioprogramma.

Waarom mocht Ronéll van u niet op atletiek?

Nelli: „Mijn atletiektijd had mindere kanten, ik kreeg veel tegenwerking. Geen auto, geen geld, geen trainingskampen. Bij mijn eerste jeugdkampioenschap in Utrecht kwam ik binnen in een kamer vol meiden die al vijf, zes jaar bezig waren. En daar kwam ik, uit het niets tweede van Nederland geworden. Je voelt gewoon dat je er niet bij hoort.”

Ronéll: „Ze wilden ook niet bij jou op de kamer.”

Nelli: „Ik ben heel erg gekwetst. Het verdriet dat ik heb gehad, wilde ik haar niet laten gebeuren. Je gunt je kind alles maar je wilt haar ook beschermen.”

Vond jij het erg dat je niet op atletiek mocht?

Ronéll: „Helemaal niet, ik deed andere sporten. Ik mocht doen wat ik wilde – als ik het maar twee jaar volhield. Ik heb gezwommen. Paardgereden. Op karate gezeten. Tennis. Hockey. Sport was altijd wel een uitlaatklep voor mij. Even lekker relaxen na school.”

Wat betekende atletiek voor je?

Ronéll: „Eigenlijk niet veel.”

Wist je dat je moeder sprintkampioen was geweest?

Ronéll: „In de supermarkt zeiden mensen soms tegen haar: ‘ik heb mijn ogen uitgekeken toen je zo hard liep’. Maar ik stond er nooit echt bij stil. Tot een man me een keer een filmpje liet zien van een race van mijn moeder, een jaar of twaalf was ik toen. Ik moest huilen omdat ik het zo mooi vond. Echt kippenvel van: dat is mijn mama. Zoveel power zat erin, ze ging zo snel.”

Die filmpjes had u haar nooit laten zien?

Nelli: „Nee.”

Ronéll: „Papa ook niet.”

Nelli: „Het was voor mij een afgesloten hoofdstuk. Ik keek er ook niet met plezier op terug.” Lachend: „We hebben haar alleen onze trouwfilms laten zien.”

Wat deed jou besluiten om ook te gaan hardlopen?

Ronéll: „Bij hockey kreeg ik altijd te horen dat ik heel snel was. Toen ik naar Amsterdam ging om te studeren – ik ben opgegroeid in Zeeland – zei ik tegen mijn moeder: jouw trainer woont toch in de buurt van Amsterdam? Ik dacht: ik wil dat hij een keer kijkt of ik echt snel ben. Hij heeft er verstand van.”

Kraaijenhof, al jaren gestopt als atletiektrainer, concludeerde uit tests dat ook Ronéll genetisch in staat is een topsprinter te worden. Ze besloot dat samen met hem te gaan proberen, met als doel dit jaar een medaille op de Olympische Spelen in Parijs.

Pas op haar negentiende begon Ronéll Rosier met hardlopen. Ze deed dat bij Henk Kraaijenhof, de voormalige trainer van haar moeder.
Foto Annabel Oosteweeghel

Ronéll: „Ik mocht van mijn moeder alleen atletiek gaan doen als ik zou trainen met Henk.”

Nelli: „Zijn trainingen zijn niet zomaar trainingen. Hij past zich aan je aan. Ik heb weleens midden in de nacht tegen hem gezegd: Henk, ik voel me goed, ik wil trainen. Zei hij: kom! Geen enkele training van hem heeft mij ooit verveeld.”

U zegt in ‘Het Sprintexperiment’ dat Ronéll misschien te lief is voor topsport.

Nelli: „Laat ik het zo zeggen: ik ben in Rotterdam opgegroeid, in de grote stad. Ik heb een jeugd gehad van knokken voor jezelf, voor jezelf opkomen. Mijn neefje tackelde me toen ik van hem aan het winnen was bij het hardlopen, ik sloeg hem een bloedneus. Zij heeft een meer beschermde jeugd gehad. Ik was te beschermend, vinden sommigen, maar dat interesseert me niet.”

Ronéll: „Zij liet me niet zomaar naar dingen toe gaan. Wat ook wel logisch was. Als we feestjes hadden op een boerenerf moest je door de polder fietsen. Dan zei zij: je gaat niet alleen terug. Je zorgt maar dat er iemand met je meefietst, of ik haal je op.”

En jij hebt nooit iemand een bloedneus geslagen?

Ronéll: „Eén keer, per ongeluk, bij karate. Er lag wel een tand uit.”

Nelli: „Je hebt ook een keer op school iemand een tik gegeven.”

Ronéll: „Op de basisschool ben ik heel lang gepest. In het laatste jaar pakte een meisje mij bij mijn nek. Ik draaide me om en sloeg haar in het gezicht. Echt keihard, zodat ze op de grond viel. Ik zei: nu ben ik er klaar mee. Ik kwam wel met trillende handjes thuis, ik was echt geschrokken van mezelf.”

Op wat voor manier werd je gepest?

Ronéll: „Het was vaak: je mag niet meespelen want je bent bruin. En: je bent een kind van de duivel. Dat kwam dan van de zoon van de dominee. Het was Zeeland, mensen zijn zwaar gereformeerd. Ik heb zelfs een keer aan mama gevraagd: waarom ben je eigenlijk bruin? Kon je niet blank zijn?”

Dat klinkt niet als een prettige plaats om te wonen.

Nelli: „Zeeland is mooi. We wonen op een gouden plekje. We hebben zulke leuke mensen in de buurt.”

Ronéll: „Onze buurvrouw is ook zwaar gereformeerd, maar wij gaan goed met elkaar om. Zelf zijn we ook van de kerk, maar van een andere kerk. Ik zeg altijd: hoe jij het praktiseert is jouw ding, hoe ik het praktiseer is mijn ding. Maar we geloven in een en dezelfde God en ik heb jou ook lief.”

Hoe vond je atletiek toen je er eenmaal mee begon?

Ronéll: „Ik moest echt wennen. Bij hockey doe je met z’n allen een warming-up, je staat daar met z’n elven. Bij atletiek ben je een einzelgänger. Je staat op de baan en denkt: shit, nu moet ik het alleen doen. Maar ik kreeg snel de smaak te pakken.”

Had je er achteraf eerder mee willen beginnen?

Ronéll: „Daar heb ik over na zitten denken. Dan had ik nooit mijn studie afgerond en nu niet een eigen bedrijf gehad.” (Ze verkoopt een voedingssupplement)

Is dat je meer waard?

Ronéll: „Niet per se. Maar de studie is misschien wel mijn springplank geweest. Ik heb zoveel geleerd over gezondheid, over bewegen, over het menselijk lichaam. Dan kan ik supergoed gebruiken in mijn sport.”

Haar persoonlijk record op de 60 meter is 7,78 seconden, dat is 0,78 seconden boven de toptijd van haar moeder.

Is het je doel om harder te lopen dan je moeder?

Ronéll: „Het zou natuurlijk mooi zijn. Dan ben ik niet meer ‘dochter van’ maar is zij ‘moeder van’. Maar ik heb mijn eigen doelen. Ik blijk bijvoorbeeld goed te zijn op de 200 meter. Mijn moeder was dat helemaal niet.”

Nelli: „O nee, dan ga ik tien keer dood. Als ik haar zie lopen, denk ik: ze doet het zo makkelijk vergeleken bij mij. Pats pats pats.” Ze geeft tikjes op tafel. „Het kost haar geen moeite. En ik was bom bom bom.”

Ronéll: „Ik loop misschien wat efficiënter. Henk zegt altijd: jij loopt als een hinde.”

Nelli: „Ik loop als een… nou niet als een olifant, wel als een cheetah.”

Ronéll: „Bij mama was de start volle bak power.”

Nelli: „Maar daarna was de benzine op.”

Ronéll: „Ik merk wel dat ik soms bang ben om op de voorgrond te treden. In trainingen loop ik harder dan in wedstrijden. Er is een soort onbewuste rem om goed te zijn. Daarom is het ook strijden tegen mezelf.”

Nelli: „Die rem had ik niet. Ik wilde de beste zijn, daar moest alles voor wijken. Op de atletiekbaan dan, niet daarbuiten.”

Nelli Cooman werkt als wijkregisseur in Rotterdam, haar dochter Ronéll Rosier is bijna afgestudeerd in bewegingswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.
Foto Annabel Oosteweeghel

Met zijn trainingen probeert Henk Kraaijenhof haar weerbaarder te maken, zegt Ronéll. Hij laat haar in bomen klimmen, kickboksen, ze heeft zelfs een dag meegetraind met de Dienst Speciale Interventies. „Ik moest boksen, freeclimben, een kamer binnenlopen met een pistool in mijn handen. Er stond iemand tegenover me en ik mocht pas schieten als diegene zijn wapen pakte. En dan gaan zij kijken: schiet ze? Of bevriest ze?”

En?

„Ik schoot. Als het een echte kogel was geweest, was hij dood geweest.”

Nelli lacht. „Dát moet je inzetten in de atletiek.”

Waarom heb je op zo’n oefendag wel die killermentaliteit?

Ronéll: „Het is ook een man-vrouwding. Als ik in zo’n kazerne ben, denk ik: ik ga niet onderdoen voor die mannen. Hetzelfde als ik hardloop tegen mannen. Zo, ik ga even jouw ego krenken, denk ik dan. Ik zie hoeveel moeite ze doen om me voor te blijven. Dan zie ik ze verkrampen en denk: nu heb ik je. Dat soort gedachten heb ik nog niet genoeg als ik tegen vrouwen loop.”

Hebben de negatieve ervaringen van je moeder invloed op je gehad?

Ronéll: „Dat zij dat heeft meegemaakt, wil niet zeggen dat ik het ook mee moet maken. Daar heb ik me altijd aan vastgehouden.”

Nelli: „Achteraf gezien projecteerde ik op haar wat negatief was geweest voor mij. Dat is menselijk, hè. Je denkt dat je er goed aan doet. Nu heeft ze zelf ervaren hoe het is. En nu heeft ze mijn zegen.”

Ronell, droogjes: „Dank u.”

Wat heeft uw topsportcarrière u uiteindelijk gebracht?

NellI: „Dat ik nog steeds herkend word. Het klinkt misschien gek, maar ik realiseer me nu pas wat die zeven seconden gedaan hebben. Eerder dacht ik: zeven seconden, lekker boeien.”

Hoe zou u ze nu omschrijven?

Nelli: „Grandioos. Grandioos.”

Voor wie?

Nelli: „Voor mezelf. Maar ook voor het team van mij en Henk. Je doet het samen. Samen huilen, samen lachen, samen vieren. Dat hebben wij gedaan.”

Ronéll Rosier haalde geen medaille op de Olympische Spelen in Parijs. Het lukte haar zelfs niet om deel te nemen.

Is het sprintexperiment mislukt?

Beiden: „Nee, nee.”

Ronéll: „In mijn ogen is het nu pas begonnen. Ik heb net mijn studie afgerond. Nu pas kan ik me volledig concentreren op mijn sport.”

Nelli: „Het gaat door zolang ze bepaalde doelen voor ogen heeft.”

Ronéll: „Je verliest van jezelf of je wint van jezelf. Ik ben van plan om te winnen van mezelf. En wat de uitkomst ook is: als ik twee dagen alleen op een kamer kan zitten en ik ben nog steeds blij met mezelf, dan heb ik gewonnen.”